Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met Oudshoorn & Schoe
0348-418816
ECLI:NL:RBNHO:2018:317 
 
Datum uitspraak:17-01-2018
Datum gepubliceerd:17-01-2018
Instantie:Rechtbank Noord-Holland
Zaaknummers:17-2209
Rechtsgebied:Bestuursrecht
Indicatie:Beroep tegen opgelegde last onder dwangsom is gegrond. Voor het gebruik van de gronden voor opslag van materialen, te weten dakpannen is het overgangsrecht van toepassing. De foto van betrokkene uit 2002 is hierbij doorslaggevend geweest. Het college moet opnieuw op het bezwaar beslissen.
Trefwoorden:agrarisch
bestemmingsplan
glastuinbouw
omgevingsvergunning
perceel
Wetreferenties:Algemene wet bestuursrecht 3:2
 
Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 17/2209

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 januari 2018 in de zaak tussen


[naam eiser] , te [woonplaats] , eiser,
(gemachtigde: mr. G.J.F. Voss)

en

het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar, verweerder
(gemachtigde: mr. A. Wester).




Procesverloop

Bij besluit van 10 oktober 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een last onder dwangsom opgelegd.

Bij besluit van 28 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en [naam 1] , werkzaam bij Anteagroep . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam 2] .




Overwegingen

1. Eiser is eigenaar van het perceel [adres] . Eiser drijft samen met zijn echtgenote op het perceel een onderneming, te weten [bedrijfsnaam eiser] , dakpannen- en houthandel. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Landelijk Gebied 2014” (het bestemmingsplan), vastgesteld op 30 september 2014. Op het perceel rusten drie enkelbestemmingen, te weten ‘Bedrijf’, ‘Agrarisch met waarden – Cultuurhistorie’ en ‘Tuin’.
2. In de planregels van het bestemmingsplan is in artikel 4 ‘Agrarisch met waarden- Cultuurhistorie’ – voor zover van belang – het volgende bepaald:


4.1
Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Agrarisch met waarden – Cultuurhistorie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor
a. een agrarisch grondgebonden bedrijf, niet zijnde bollenteelt of glastuinbouw.


4.4.1
Agrarisch bedrijf
Per bouwvlak is een volwaardig agrarisch bedrijf toegestaan zoals bedoeld in lid 4.1.



4.4.2
Gebruiksregels nevenactiviteiten algemeen
Voor de in lid 4.1 genoemde gronden geldt dat de volgende nevenactiviteiten zijn toegestaan:
a. kleinschalige bedrijvigheid in categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten algemeen.



4.4.3
Voorwaarden nevenactiviteiten
De volgende voorwaarden gelden voor nevenactiviteiten genoemd in lid 4.4.2:
1. maximaal 650 m² aan bebouwing en 40% van het bouwvlak mogen worden benut ten
behoeve van alle nevenactiviteiten gezamenlijk;
2. in geval van dierveredeling is 300 m² aan bebouwing toegestaan;
3. de nevenactiviteiten dienen binnen het bouwvlak plaats te vinden;
4. de hoofdfunctie dient agrarisch te blijven;
5. er is sprake van een volwaardig agrarisch bedrijf;
6. buitenopslag niet is toegestaan (anders dan voor het agrarisch bedrijf);
7. van de nevenactiviteit mag geen onevenredige verkeersaantrekkende werking uitgaan met dien verstande dat in de gevallen dat de provincie de wegbeheerder is van de weg waar het agrarische bedrijf zich aan bevindt, het aantal verkeersbewegingen ten gevolge van de nevenactiviteit niet mag toenemen en vooraf overleg plaats dient te vinden met de wegbeheerder;
8. binnen het bouwvlak voorzien wordt in voldoende parkeerplaatsen



4.6.1
Algemeen
Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning buiten het bouwvlak de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
a. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met uitzondering van kavelpaden tot een breedte van 4 meter.

3. Op 5 april 2016 hebben gemeentelijke toezichthouders geconstateerd dat op het perceel aan de west- en oostzijde (het voor- en achtererf) verhardingen zijn aangelegd buiten het bouwvlak met bestemming ‘Bedrijf’, op gronden met de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Cultuurhistorie’. Voor de aanleg van de verhardingen is geen omgevingsvergunning verleend. Volgens verweerder overtreedt eiser hiermee artikel 4.6.1 van de planregels. Verder hebben de toezichthouders geconstateerd dat op het perceel aan de west- en oostzijde materialen worden opgeslagen op de illegaal aangebrachte verhardingen. Volgens verweerder overtreedt eiser hiermee artikel 4.4.3 onder 3, 4 en 6 van de planregels. Verweerder heeft geen omgevingsvergunning willen verlenen voor de verharding en het gebruik van de gronden ten behoeve van opslag buiten het bebouwingsvlak, hetgeen een uitbreiding van de bestemming ‘Bedrijf’ zou betekenen.

4. Bij primair besluit heeft verweerder, voor zover hier van belang, aan eiser een last onder dwangsom opgelegd om op het perceel voor 1 oktober 2017:
- de verharding buiten het bebouwingsvlak te (laten) verwijderen en verwijderd te houden, onder oplegging van een dwangsom van € 1.000,-- per week zolang de overtreding voortduurt, met een maximum van € 10.000,-- en
- het gebruik van gronden buiten het bebouwingsvlak ten behoeve van opslag materialen/materieel te beëindigen en beëindigd te houden, onder oplegging van een
dwangsom van € 1.500,-- per week zolang de overtreding voortduurt, met een maximum van € 15.000,--.

5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.




6.1
Eiser heeft in beroep diverse gronden aangevoerd. De rechtbank zal als eerste de beroepsgrond bespreken, dat geen sprake is van een overtreding, omdat de verharding en de opslag van materialen, waarop de last onder dwangsom ziet, onder het overgangsrecht vallen.



6.2
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 1 juni 2016, ECLI:NL:RVS: 2016:1497, rust de bewijslast dat het overgangsrecht van toepassing is op degene die zich daarop beroept.



6.3
Artikel 34.2, van de planregels van het bestemmingsplan, luidt als volgt:
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
(…)
d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.



6.4
In het voorheen geldende bestemmingplan Landelijk gebied 2003, vastgesteld in 2004, is het volgende bepaald:


4.2
Overgangsbepaling
3a. Gebouwen en gronden, die op de dag van het kracht worden van dit plan op andere wijze in gebruik zijn dan in dit plan is bepaald, mogen, onverminderd het bepaalde in enig wettelijk voorschrift, als zodanig in gebruik blijven.



6.5
Niet in geschil is dat het gebruik van de betreffende gronden voor opslag van materialen ook strijdig was met de bepalingen van het voorheen geldende bestemmingsplan. De vraag is of het gebruik van deze gronden voor opslag van materialen onder de overgangsbepaling 4.2 van het voorheen geldende bestemmingsplan viel en dus onder artikel 34.2 onder van de planregels van het thans geldende bestemmingsplan valt.



6.6
Ter zitting heeft eiser het origineel van de eerder door hem ingebrachte luchtfoto van het perceel getoond. Op de achterzijde van deze foto staat de tekst “Hema 11-04-2002” gedrukt. De rechtbank heeft geen aanleiding te twijfelen aan de echtheid van de foto en de daarop gedrukte datum. Op deze luchtfoto is duidelijk te zien dat de betreffende gronden, die onder de last vallen, behoudens een klein gedeelte aan de achterzijde van het erf, in gebruik waren voor opslag van materialen. De door verweerder overgelegde luchtfoto’s uit 2001, 2004 en 2012 geven geen aanleiding om aan de foto van eiser te twijfelen, nu de luchtfoto’s van verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet duidelijk zijn. Weliswaar is te zien dat de luchtfoto van verweerder van 2012 afwijkt van de luchtfoto’s uit 2001 en 2004, maar op de foto’s uit 2001 en 2014 zijn voornamelijk gekleurde vlakken en lijnen te zien. Niet is duidelijk hoe deze gekleurde vlakken geduid moeten worden. Ook is niet duidelijk of de foto’s van de verschillende jaren van dezelfde kwaliteit zijn. De foto uit 2012 is beduidend scherper dan de foto’s uit 2001 en 2004.



6.7
De rechtbank komt, uitgaande van de luchtfoto van eiser uit 2002, tot de conclusie dat artikel 34.2 onder a van het overgangsrecht van toepassing is, voor zover het betreft het gebruik van de betreffende gronden voor het gebruik van opslag van materialen, behoudens wellicht een klein gedeelte aan de achterzijde van het erf. Dit betekent dat de opgelegde last onder dwangsom, voor zover betrekking hebbende op het gebruik van gronden buiten het bebouwingsvlak ten behoeve van opslag van materialen/materieel niet kan worden gehandhaafd.



6.8
Het standpunt van eiser dat ook de verharding onder het overgangsrecht valt, volgt de rechtbank niet. Daarvoor zijn in de bepalingen van het overgangsrecht geen aanknopingspunten te vinden. Verweerder heeft evenwel ter zitting aangegeven dat indien het gebruik van de gronden voor de opslag van materialen onder het overgangsrecht valt, nader bezien zal worden of vastgehouden zal worden aan handhaving tegen de verharding van de gronden, ter voorkoming van een wellicht onredelijke situatie voor eiser.



6.9
Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond. De rechtbank ziet daarom geen reden om de overige beroepsgronden te bespreken.

7. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet geen aanleiding voor een bestuurlijke lus, omdat geen sprake is van een gebrek dat door verweerder kan worden hersteld en het aan verweerder is om met inachtneming van deze uitspraak nader te bezien of handhavend kan worden opgetreden. De rechtbank draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.

8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten (het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,-- en een wegingsfactor 1). Het verzoek om vergoeding van de kosten ten bedrage van € 2.450,25, gemaakt door [naam 1] van de Anteagroup , wijst de rechtbank af, omdat [naam 1] enkel juridisch advies heeft verleend. Deze kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking als kosten gemaakt voor een deskundige.





Beslissing

De rechtbank:



verklaart het beroep gegrond;


vernietigt het bestreden besluit;


draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen;


veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,--;


bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 168,- aan eiser vergoedt.



Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E. Fortuin, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Bakker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2018.





griffier rechter


Afschrift verzonden aan partijen op:




Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Link naar deze uitspraak