Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met Oudshoorn & Schoe
0348-418816
ECLI:NL:CRVB:2018:129 
 
Datum uitspraak:17-01-2018
Datum gepubliceerd:17-01-2018
Instantie:Centrale Raad van Beroep
Zaaknummers:16/3223 ZW
Rechtsgebied:Socialezekerheidsrecht
Indicatie:Beëindiging ZW-uitkering. Zorgvuldig medisch onderzoek. Geen twijfel aan de bevindingen van de verzekeringsarts. Geen aanleiding voor het aannemen van een grotere urenbeperking. Toereikend gemotiveerd dat, ondanks dat enkele functies vervallen omdat in die functies een auto moet worden bestuurd of omdat moet worden gewerkt met gevaarlijke machines, de voor het arbeidsongeschiktheidspercentage bepalende functies onveranderd gehandhaafd kunnen worden.
Trefwoorden:tuinbouw
 
Uitspraak
163223 ZW

Datum uitspraak: 17 januari 2018

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer









Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
30 maart 2016, 15/5797 (aangevallen uitspraak)





Partijen:


[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)


PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M. Hoogendonk, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en op de nadere stukken gereageerd.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Hoogendonk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
K. Bolier.




OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als administratief medewerker voor 32 uur in de week. Op 20 mei 2014 heeft hij zich ziek gemeld met hoofdpijn- en vermoeidheidsklachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).


1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een arts van het Uwv appellant op 9 april 2015 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 april 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 93,03% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 21 april 2015 vastgesteld dat appellant met ingang van 20 juni 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 5 oktober 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.


3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij wegens medicijngebruik meer beperkt moet worden geacht dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft beschreven. Wegens zijn vermoeidheid acht appellant zich tevens niet in staat om 30 uur per week te werken. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij informatie van de longarts en de psycholoog overgelegd en aanvullend informatie van de MRA-tandarts. Uit de informatie van de psycholoog volgt dat appellant van januari tot en met juli 2016 Mindfullness Based cognitive gedragstherapie heeft ondergaan. Uit de informatie blijkt volgens appellant dat op de datum in geding de MRA nog niet was bijgesteld en de bijwerkingen toen nog niet acceptabel waren. Ook blijkt volgens appellant dat op de datum in geding al sprake was van PTSS. Ter zitting heeft appellant nog aangevoerd dat hij allergisch is voor pollen en dat het Uwv daar geen rekening mee heeft gehouden. Ten slotte heeft appellant aangevoerd dat het werken met een strijkbout in de functie van wasserijmedewerker onaanvaardbare risico’s met zich brengt en dat daarom deze functie voor hem niet geschikt is.


3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. In een nadere reactie op de gronden in hoger beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML aangepast op de items 1.9.9 ‘verhoogd persoonlijk risico’ en 6.1.1 ‘werktijden’. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft enkele functies laten vervallen, maar geconcludeerd dat de
SBC-codes die bepalend zijn voor het arbeidsongeschiktheidspercentage onveranderd gehandhaafd blijven, zodat de mate van arbeidsongeschiktheid niet wijzigt.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.



4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).



4.2.
Het onderzoek door de artsen van het Uwv is zorgvuldig verricht. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat een arts van het Uwv appellant op het spreekuur van 9 april 2015 heeft onderzocht en daarbij de concentratieklachten en vermoeidheidsklachten heeft betrokken. Ook was deze arts op de hoogte dat een neuroloog ernstige pathologie heeft uitgesloten en dat appellant medicatie gebruikte. Wat de slaapapnoe betreft reageert appellant redelijk goed op de behandeling met een slaapbeugel (MRA). De slaapproblemen en de daaruit voortvloeiende vermoeidheidsklachten zijn volgens de arts invoelbaar, ondanks dat appellant tijdens het spreekuur geen vermoeide indruk maakte. Om die reden heeft de arts een lichte urenbeperking aangenomen van dertig uur per week en maximaal acht uur per dag. Daarnaast moeten stresserende factoren in het werk worden voorkomen en moet appellant voorspelbaar werk verrichten zonder veelvuldige deadlines, productiepieken en zonder leidinggevende aspecten.



4.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van het bezwaar van appellant dossierstudie verricht, appellant op de hoorzitting gesproken en hem medisch onderzocht en informatie opgevraagd bij de behandelend longarts, neuroloog en huisarts. In het rapport van 19 augustus 2015 heeft deze verzekeringsarts uiteengezet dat gelet op de voorhanden medische informatie geen sprake is nieuwe medische feiten en dat daarom geen aanleiding bestaat voor het aannemen van een grotere urenbeperking. Zo beschrijft de neuroloog de hoofdpijn verbonden aan de OSAS dan wel door een substantie afhankelijke component (cafeïne), dan wel spanning. Ook blijkt de MRA bij gebruik effectief om de ademstops te reduceren. Uit het dagverhaal van appellant blijkt ook niet dat een verhoogde recuperatiebehoefte bestaat of dat sprake is van een ernstig verschraald patroon van activiteiten. De rechtbank heeft op grond van het vorenstaande terecht geoordeeld dat geen reden bestaat voor twijfel aan de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, nu de voorhanden medische informatie kenbaar en afdoende gemotiveerd bij de beoordeling is betrokken.



4.4.
In wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd en als medische informatie heeft overgelegd wordt geen aanleiding gezien om tot een ander oordeel te komen. De door de psycholoog genoemde diagnose PTSS geeft volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding om beperkingen aan te nemen, echter niet meer dan al door de primaire arts benoemde beperkingen, waarbij van belang wordt geacht dat de gemelde behandeling van toepassing is op een periode na de datum in geding. Dat al op de datum in geding, 20 juni 2015, sprake zou zijn van PTSS-klachten vindt geen bevestiging in de voorhanden zijnde medische informatie. Uit deze informatie kan ook niet worden afgeleid dat artsen van het Uwv onvoldoende rekening hebben gehouden met de door appellant gebruikte medicatie. In het rapport van 13 oktober 2017 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep verder inzichtelijk gemotiveerd en navolgbaar uiteengezet dat op grond van de informatie van de MRA-tandarts en de longarts extra beperkingen moeten worden aangenomen in de FML omdat is gebleken dat rond de datum in geding dusdanige problemen waren met de
MRA-instelling dat autorijden niet is toegestaan en dat niet gewerkt mag worden met gevaarlijke machines of op gevaar opleverende plaatsen. Appellant is ook aanvullend beperkt geacht in die zin dat hij niet ‘s nachts kan werken vanwege de vermoeidheid als gevolg van de slaapstoornis.



4.5.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de aangepaste belastbaarheid van appellant afgezet tegen de geselecteerde functies. In het rapport van 30 oktober 2017 heeft hij toereikend gemotiveerd dat, ondanks dat enkele functies vervallen omdat in die functies een auto moet worden bestuurd of omdat moet worden gewerkt met gevaarlijke machines, de voor het arbeidsongeschiktheidspercentage bepalende functies onveranderd gehandhaafd kunnen worden. Ter zitting heeft de gemachtigde van het Uwv nader gemotiveerd dat de aard en de omvang van het risico van het werken met machines wordt betrokken bij het bepalen of een functie gebruikt kan worden voor de schatting. Het werken met een strijkbout valt daar in het geval van appellant niet onder. Verder staat het gegeven dat appellant allergisch is voor pollen, niet in de weg aan het verrichten van werkzaamheden in de functie van medewerker tuinbouw, omdat in deze functie geen sprake is van verspreiding van stuifmeel of pollen. Ook dit standpunt is inzichtelijk gemotiveerd en navolgbaar.



4.6.
Omdat eerst in hoger beroep een afdoende medische en arbeidskundige onderbouwing is gegeven voor het bestreden besluit, is de conclusie dat dit besluit niet deugdelijk was gemotiveerd, zodat dit besluit in zoverre in strijd is met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Omdat aannemelijk is dat belanghebbende door de aanvulling van de motivering niet is benadeeld, zal onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb de schending van artikel 7:12 van die wet worden gepasseerd. Dit leidt ertoe dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. Er bestaat aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant voor verleende rechtsbijstand in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op
€ 1.002,- in beroep en op € 1.002,- in hoger beroep, in totaal € 2.004,-.
BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep



bevestigt de aangevallen uitspraak;


veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep tot een bedrag van € 2.004,-;


bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 169,- vergoedt.




Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2018.



(getekend) J.S. van der Kolk



(getekend) B. Dogan





UM
Link naar deze uitspraak