Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met Oudshoorn & Schoe
0348-418816
ECLI:NL:RVS:2018:1633 
 
Datum uitspraak:16-05-2018
Datum gepubliceerd:16-05-2018
Instantie:Raad van State
Zaaknummers:201705378/1/A1
Rechtsgebied:Bestuursrecht
Indicatie:Bij afzonderlijke besluiten van 29 maart 2016 heeft het college Cavalino en [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast het gebruik van het perceel Boomgaardspad 1a te Naaldwijk (hierna: het perceel) te staken en gestaakt te houden voor zover: a. de bedrijfsruimte wordt gebruikt voor andere doeleinden dan voor een volwaardig en doelmatig glastuinbouwbedrijf; b. de kas wordt gebruikt voor opslag die niet ten dienste staat van een ter plaatse gevestigd glastuinbouwbedrijf; c. het kantoor wordt gebruikt voor andere doeleinden dan voor een volwaardig en doelmatig glastuinbouwbedrijf.
Trefwoorden:agrarisch
bestemmingsplan
glastuinbouwbedrijf
omgevingsvergunning
perceel
 
Uitspraak
201705378/1/A1.
Datum uitspraak: 16 mei 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Cavalino B.V., gevestigd te Naaldwijk en [appellant], wonend te 's-Gravenzande, gemeente Westland,
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 mei 2017 in zaak nr. 16/9955 in het geding tussen:

Cavalino en [appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Westland.

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 29 maart 2016 heeft het college Cavalino en [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast het gebruik van het perceel Boomgaardspad 1a te Naaldwijk (hierna: het perceel) te staken en gestaakt te houden voor zover: a. de bedrijfsruimte wordt gebruikt voor andere doeleinden dan voor een volwaardig en doelmatig glastuinbouwbedrijf; b. de kas wordt gebruikt voor opslag die niet ten dienste staat van een ter plaatse gevestigd glastuinbouwbedrijf; c. het kantoor wordt gebruikt voor andere doeleinden dan voor een volwaardig en doelmatig glastuinbouwbedrijf.

Bij besluit van 30 november 2016 heeft het college de door Cavalino en [appellant] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard met dien verstande dat de in de besluiten van 29 maart 2016 opgelegde last onder dwangsom is ingetrokken voor zover deze betrekking had op het gebruik van het kantoor.

Bij uitspraak van 23 mei 2017 heeft de rechtbank het door Cavalino en [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben Cavalino en [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Cavalino en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 april 2018, waar Cavalino en [appellant], vertegenwoordigd door mr. J. Geelhoed, advocaat te Honselersdijk, en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Jansen, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Op het perceel is een kas en een bedrijfsruimte aanwezig. Gemeentelijke toezichthouders hebben tijdens op 10 mei 2012, 6 juli 2015 en 8 februari 2016 uitgevoerde controlebezoeken onder meer geconstateerd dat de bedrijfsruimte in strijd met het bestemmingsplan is ingericht als Italiaans dorp, met daarin onder meer een kapperszaak, een kapel en Italiaanse attributen. Voorts is gebleken dat de kas gedeeltelijk wordt gebruikt voor privéopslag en houtbewerkingsmachines. Cavalino is eigenaar van het perceel. [appellant] heeft een zakelijk recht van opstal op de bedrijfsruimte en een deel van de kas. Hij heeft het perceel van Cavalino gekocht, maar het is nog niet aan hem overgedragen.

Beoordeling van het hoger beroep

2.    Cavalino en [appellant] betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat van rechtswege een tijdelijke omgevingsvergunning voor van het bestemmingsplan afwijkend gebruik is ontstaan. Zij voeren in dat verband aan dat in de door Cavalino ingediende zienswijze van 17 december 2015 is verzocht om een tijdelijke omgevingsvergunning. Volgens hen heeft het college niet tijdig beslist op deze aanvraag.

2.1.    In de zienswijze van 17 december 2015 is onder meer opgenomen: "Op grond van artikel 4, onderdeel 11, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht kan een tijdelijke ontheffing van het bestemmingsplan worden verleend voor het afwijkend gebruik van de bedrijfsruimte tot het moment van de reconstructie. Indien en voor zover noodzakelijk, verzoek ik hierbij namens cliënte om verlening van een dergelijk tijdelijke afwijking van het bestemmingsplan tot het moment van reconstructie (en in ieder geval maximaal de wettelijke mogelijkheden)."

    De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat uit de tekst van deze zienswijze en uit een gespreksverslag van een op 27 januari 2016 tussen medewerkers van de gemeente en de gemachtigde van Cavalino en [appellant] gevoerd gesprek blijkt dat het verzoek in de zienswijze als een voorwaardelijke aanvraag om een tijdelijke omgevingsvergunning moet worden aangemerkt. Deze voorwaardelijkheid heeft betrekking op de tijdens het gesprek van 27 januari 2016 door de gemachtigde van Cavalino en [appellant] ingenomen stelling dat tien jaar daarvoor reeds een besluit is genomen door de gemeente om af te zien van handhavend optreden tegen overtredingen op het perceel. Omdat het college niet met dit besluit bekend was, heeft de gemachtigde van Cavalino vervolgens aangegeven het besluit aan het college te zullen toezenden. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak vastgesteld dat de gemachtigde van Cavalino en [appellant] het college bij brief van 7 maart 2016 heeft bericht dat onderzoek in het archief geen vergunning heeft opgeleverd.

2.2.    Gelet op de tekst van de zienswijze van 17 december 2015, het gespreksverslag van 27 januari 2016 en de brief van 7 maart 2016, is de op 17 december 2015 ingediende voorwaardelijke aanvraag om een tijdelijke omgevingsvergunning met de brief van 7 maart 2016 onvoorwaardelijk geworden en is op die datum de beslistermijn aangevangen. De rechtbank heeft dat niet onderkend, maar dat leidt niet tot het oordeel dat een tijdelijke omgevingsvergunning van rechtswege is ontstaan. Daarbij is van belang dat in het besluit van 29 maart 2016 is opgenomen dat het college heeft besloten de overtreding niet te legaliseren en dat het geen toestemming zal verlenen om de gronden te (blijven) gebruiken voor de in het besluit genoemde doeleinden. Gelet hierop is de aanvraag om een tijdelijke omgevingsvergunning binnen de beslistermijn bij besluit van 29 maart 2016 afgewezen en is niet van rechtswege een tijdelijke omgevingsvergunning ontstaan. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.

    Het betoog faalt.

3.    Cavalino en [appellant] betogen voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de in het besluit van 29 maart 2016 aan hen opgelegde last te ruim is geformuleerd. Zij voeren daartoe aan dat de last inhoudt dat in de kas een volwaardig en doelmatig glastuinbouwbedrijf moet worden geëxploiteerd. De kas heeft echter een oppervlakte van circa 4.000 m², terwijl het college er bij kassen kleiner dan 5.000 m² van uit gaat dat geen volwaardig en doelmatig agrarisch bedrijf kan worden geëxploiteerd. Ter zitting is verklaard dat [appellant] de kas onder meer wenst te gebruiken voor de teelt van bloemen. Volgens de toelichting van het college ter zitting zou de kas ook kunnen worden gebruikt als onderdeel van een elders gevestigd glastuinbouwbedrijf.

3.1.    In het besluit van 29 maart 2016, dat bij besluit van 30 november 2016 gedeeltelijk in stand is gelaten, is ten aanzien van de kas aan Cavalino en [appellant] gelast het gebruik daarvan te staken en gestaakt te houden voor zover de kas wordt gebruikt voor opslag die niet ten dienste staat van een ter plaatse gevestigd glastuinbouwbedrijf. Nu in de last, anders dan ten aanzien van het bedrijfsgebouw, niet is opgenomen dat in de kas een op zichzelf staand, volwaardig en doelmatig glastuinbouwbedrijf moet worden geëxploiteerd, bestaat reeds om die reden geen aanleiding voor het oordeel dat de last in zoverre te ruim is geformuleerd.

    Het betoog faalt.   

4.    Cavalino en [appellant] betogen tevergeefs dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college ten onrechte niet het nieuwe handhavingsbeleid "Strijdig gebruik duurzame glastuinbouwgronden Westland 2017" heeft toegepast. Daargelaten of is voldaan aan de in dit beleid opgenomen voorwaarden om een tijdelijke omgevingsvergunning te verlenen, geldt dat het beleid eerst op 31 januari 2017 door het college is vastgesteld, zodat het ten tijde van belang nog niet gold. De door Cavalino en [appellant] genoemde datum van 22 november 2016 betreft de datum waarop het handhavingsbeleid in concept door het college is vastgesteld, waarna het is voorgelegd aan de raad van de gemeente Westland. Het nieuwe handhavingsbeleid is op 16 februari 2017 bekend gemaakt en is een dag later in werking getreden. Reeds gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat het college ten tijde van belang ten onrechte geen rekening heeft gehouden met dit nieuwe handhavingsbeleid.

Conclusie

5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Duifhuizen, griffier.

w.g. Minderhoud    w.g. Duifhuizen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2018

724.
Link naar deze uitspraak