Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:CRVB:2016:3965 
 
Datum uitspraak:19-10-2016
Datum gepubliceerd:20-10-2016
Instantie:Centrale Raad van Beroep
Zaaknummers:16/473 ZW
Rechtsgebied:Socialezekerheidsrecht
Indicatie:Beëindiging ZW-uitkering: niet meer ongeschiktheid tot het verrichten van "haar" arbeid.
Trefwoorden:tuinbouw
uitzendbureau
 
Uitspraak
16/473 ZW
Datum uitspraak: 19 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 december 2015, 15/5943 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om schadevergoeding
Partijen:

[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 29 juni 2016 heeft mr. Ö. Şahin, advocaat, zich als gemachtigde van appellante gesteld. Zij heeft nadere gronden ingediend en een verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Şahin. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek. Tevens was aanwezig B. Stanowski als tolk in de Poolse taal.

OVERWEGINGEN


1.1.
Appellante heeft via een uitzendbureau gewerkt als produktiemedewerker tuinbouw voor 40 tot 45 uur per week. Haar dienstverband is op 15 maart 2015 beëindigd. Zij heeft zich op 16 maart 2015 ziek gemeld met aan zwangerschap gerelateerde lichamelijk klachten (misselijk, overgeven, rug- en buikpijn en bandenpijn).



1.2.
Op 8 juni 2015 heeft zij het spreekuur bezocht van een bedrijfsarts van het Uwv. Deze arts heeft appellante per 8 juni 2015 geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid in de functie van produktiemedewerker tuinbouw. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 9 juni 2015 vastgesteld dat appellante per 8 juni 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 7 augustus 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 augustus 2105 ten grondslag.

2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat hij aandacht heeft besteed aan alle klachten van appellante. In de beschikbare informatie van de verloskundige staat niet vermeld dat appellante niets mag doen. Volgens de rechtbank is niet gebleken dat appellante als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken haar werk niet kon doen.



3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij wegens haar zwangerschap haar werk niet kon verrichten. Ze werkte 9 tot 11 uur per dag. Het was zwaar werk en door de geur van bloemen en aarde werd ze misselijk. Ze kon niet tillen en dragen. Ze had veel last van misselijkheid, kon niet eten en daardoor groeide de baby niet goed. Van haar verloskundige mocht ze niets doen, alleen liggen en rusten. Ze wilde wel werken maar het kon niet. Het onderzoek door de arts van het Uwv is niet zorgvuldig geweest. Er was een taalbarrière en de arts en appellante begrepen elkaar niet goed. Alleen om die reden al is het onderzoek onzorgvuldig. Bovendien was de arts vooringenomen omdat hij denkt dat er ziektewinst aanwezig is. De verloskundige heeft in een telefonisch contact met de gemachtigde van appellante op 25 augustus 2016 gemeld dat zij niet bevoegd is om te zeggen dat appellante zich ziek moest melden, maar zij heeft destijds geadviseerd rust te nemen, omdat appellante er erg slecht aan toe was. Ze kreeg er steeds complicaties bij. Ze heeft heupdysplasie en heeft op een speciaal krukje moeten bevallen. Na de bevalling heeft ze een tijd niet kunnen lopen. Tijdens de zwangerschap en met name aan het begin daarvan heeft ze steeds moeten braken, waardoor ze uitgeput raakte. De verloskundige heeft gemeld nooit tegen de verzekeringsarts gezegd te hebben dat het goed met appellante gaat.



3.2.
Volgens het Uwv bevatten de in hoger beroep ingebrachte gegevens van de verloskundige geen andere gegevens dan wat appellante al had vermeld en door de artsen van het Uwv was beoordeeld. Er blijkt niet dat het appellante verboden was te werken. Verzocht is de aangevallen uitspraak te bevestigen.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.



4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de Ziektewet (ZW) heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid.


4.2.1.
Appellante is op 8 juni 2015 op het spreekuur geweest bij bedrijfsarts E.J.E. von Boné. Deze heeft de aanwezige medische gegevens bestudeerd en appellante onderzocht. Vanuit haar eigen onderzoek heeft zij geen beperkingen in relatie tot de gestelde klachten geobjectiveerd. Er is een discrepantie tussen de uitkomst van het onderzoek en de gestelde klachten. Zij acht mogelijk sprake van ziektewinst.



4.2.2.
Er is geen aanleiding om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten. Uit het rapport van 11 juni 2015 blijkt dat de klachten van appellante zijn weergegeven, dat appellante is onderzocht en dat de gegevens van de verloskundige bij de beoordeling zijn betrokken. Niet blijkt van een taalbarrière in die mate dat appellante zich niet heeft kunnen verwoorden. Zij had zelf een tolk meegenomen naar het spreekuur waarvan gebruik is gemaakt. In de bezwaarfase was appellante op de hoorzitting aanwezig maar ze is niet gezien door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 6 augustus 2015 uiteengezet dat het bezwaarschrift in combinatie met de medische gegevens van de primaire arts en de informatie van de verloskundige voldoende gegevens bevatten betreffende de datum in geding om tot een heroverweging te komen. Er was geen dringende reden om een persoonlijk contact met appellante te hebben. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de Richtlijn “Zwangerschap en bevalling als oorzaak voor haar arbeidsongeschiktheid” geraadpleegd. Hij heeft vastgesteld dat geen sprake was van een pathologisch verloop van de zwangerschap, de zwangerschapsklachten bij onderzoek door de verzekeringsarts niet tot het aannemen van arbeidsongeschiktheid hebben geleid en de (telefonische) informatie van de verloskundige geen onderzoeksbevestiging voor rug- en bandenpijn heeft gegeven. Uit wat in de Richtlijn is vastgesteld, in combinatie met de aanwezige medische gegevens en de discrepantie tussen de objectiveerbare beperkingen van appellante en de door haar gestelde klachten, komt de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet tot een ander standpunt dan de primaire arts. Gelet op de weergegeven uitvoerige medische onderzoeksbevindingen is er geen aanleiding de gemotiveerde conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist te achten.



4.3.1.
Appellante heeft aangevoerd dat haar eigen werk zwaar was. Zo moest zij een groot aantal maal per uur heel zware lasten tillen. Ter zitting is gebleken dat met name de tilbelasting aanzienlijk lager was dan appellante aanvankelijk had gezegd. De stelling van appellante dat zij met chemische stoffen moest werken, heeft zij niet nader onderbouwd. Appellante heeft voorts vermeld dat zij voor bepaalde stoffen allergisch was. Ter zitting is gebleken dat appellante hiermee bedoelde dat ze een reactie heeft gekregen. Er is bij haar geen allergie vastgesteld. Met in achtneming van de hier van belang zijnde arbeidsmaatstaf – de werkloze productiemedewerkster tuinbouw – is met de niet onderbouwde specifieke belastende aspecten zoals door appellante genoemd, terecht geen rekening gehouden.



4.3.2.
Appellante heeft overzichten van haar verloskundige van het verloop van de zwangerschap ingestuurd. Appellante had tussen de 7e en 12e week van de zwangerschap last van misselijkheid en moest overgeven. Na de 12e week ging het beter en in de 16e week voelde ze zich minder moe en had ze meer kracht. In week 20 van de zwangerschap (rond de datum in geding) was ze moe, had rugpijn, bandenpijn en was ze duizelig en in week 38 had ze soms last van onderbuikpijn. De verloskundige heeft niet gezegd dat appellante zich ziek moest melden, maar wel dat zij haar rust moest nemen. Gelet op deze gegevens van de verloskundige, waaruit blijkt dat het enkele weken voor de in geding zijnde datum beter met appellante ging en het advies aan haar beperkt was in die zin dat ze haar rust moet nemen, kan niet worden gezegd dat de medische beoordeling van de artsen van het Uwv onjuist is geweest.



4.3.3.
Van de gestelde heupdysplasie is niet met objectieve medische gegevens onderbouwd welke beperkingen daaruit voortvloeien. Op 22 september 2015 heeft appellante voor het eerst melding gemaakt van heupdysplasie. Op 4 november 2015 heeft fysiotherapeut J.B. Piotrowska geschreven dat appellant vijf maal voor behandeling is geweest, dat zij nu klachtenvrij is en dat de behandeling om die reden is gestaakt. De Raad ziet in de verstrekte gegevens over deze aandoening geen reden om tot een ander oordeel te komen over de arbeidsongeschiktheid op 8 juni 2015.

5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.3.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Gelet op dit oordeel wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.







BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep



bevestigt de aangevallen uitspraak;


wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.




Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2016.



(getekend) J.S. van der Kolk



(getekend) G.J. van Gendt




NW
Link naar deze uitspraak