Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:GHARL:2020:2710 
 
Datum uitspraak:24-03-2020
Datum gepubliceerd:03-04-2020
Instantie:Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Zaaknummers:200.259.724
Rechtsgebied:Civiel recht
Indicatie:Uitleg testament.
Trefwoorden:erfgenamen
landbouwbedrijf
testament
uitkering
 
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.259.724
(zaaknummer rechtbank Gelderland NL 18.7054)


arrest van 24 maart 2020


in de zaak van




1 [appellante1] ,
wonende te [A] , gemeente Berkelland,
2. [appellante2] ,
wonende te [B] , gemeente Bronckhorst,
3. [appellant3] ,
wonende te [A] , gemeente Berkelland,
4. [appellante4] ,
wonende te [C] , gemeente Doetinchem,
5. [appellant5] ,
wonende te [C] , gemeente Doetinchem,
6. [appellant6] ,
wonende te [C] , gemeente Doetinchem,
7. [appellante7] ,
wonende te [D] , Californië (Verenigde Staten),
8. [appellant8] ,
wonende te [E] , gemeente Oude IJsselstreek,
9. [appellante9] ,
wonende te [C] , gemeente Doetinchem,
10. [appellante10] ,
wonende te [C] , gemeente Doetinchem,
11. [appellante11] ,
wonende te [F] ,
appellanten,
in eerste aanleg: eisers,
hierna samen te noemen: [appellanten] c.s. (vrouwelijk enkelvoud),
advocaat mr. P.G. Knoppers,

tegen




1 [geïntimeerde] ,
wonende te [G] , gemeente Montferland,
2. [geïntimeerde]
in zijn hoedanigheid van erfgenaam en vereffenaar in de nalatenschap van [erflaatster] ,
wonende te [G] , gemeente Montferland,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: verweerder,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat mr. P.L.M.F. Roosendaal.




1Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 30 november 2018 dat de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, heeft gewezen (hierna: het bestreden vonnis).




2Het geding in hoger beroep


2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 27 februari 2019,
- de memorie van grieven (met producties 1-12),
- de memorie van antwoord (met producties 1-4).



2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.





3De vaststaande feiten


3.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.7 van het (bestreden) vonnis van 30 november 2018. Deze feiten zijn hierna voor een goed begrip van de zaak nogmaals vermeld.



3.2

[In] 2017 is in [G] (gemeente Montferland) [erflaatster] (hierna: erflaatster) overleden. Zij was ten tijde van haar overlijden 102 jaar oud, ongehuwd en niet geregistreerd als partner en heeft geen afstammelingen achtergelaten.



3.3
Op 17 oktober 2011 heeft erflaatster met mr. M. van Dijk-Kremer (hierna: Van Dijk), destijds kandidaat-notaris op het kantoor van mr. A.G. van der Reijt en mr. P. Reijenga, notarissen te ’s-Heerenberg gesproken over een testament. Van Dijk heeft de dag daarna een concept van een testament aan erflaatster gezonden en in een begeleidende brief vermeld wat de wijzigingen ten opzichte van een eerder door haar gemaakt testament zijn. Van Dijk schrijft onder meer dat erflaatsters neef [geïntimeerde] enig erfgenaam blijft en dat voor hem een geldlegaat van € 150.000 is toegevoegd waarover hij geen erfbelasting hoeft te betalen. In het concept staat onder meer:


"2
. LEGATEN


Ik legateer ten laste van mijn erfgenaam, niet vrij van rechten en kosten, af te geven binnen drie maanden na mijn overlijden aan:




mijn petekinderen, [appellante9] en [appellante4] , ieder een bedrag van vijfduizend euro (€ 5.000,00);




mijn nicht [appellante1] en haar twee kinderen [appellante2] en [appellant3] , tezamen drie/veertiende deel van het saldo van mijn banktegoeden;




mijn nicht [appellante4] en haar vier kinderen, te weten [appellant5] , [appellant6] , [appellante7] en [appellant8] , tezamen vijf/veertiende deel van het saldo van mijn banktegoeden;




mijn nicht [appellante9] en haar twee kinderen, te weten [appellante10] en [appellante11] , tezamen drie/veertiende deel van het saldo van mijn banktegoeden;




de drie kinderen van mijn neef [geïntimeerde] , te weten [H] , [I] en [J] , tezamen drie/veertiende deel van het saldo van mijn banktegoeden;




onder de volgende bepalingen:


1. Subsidiair legaat


Op de legaten verklaar ik de regels van plaatsvervulling van toepassing, uitsluitend in het geval de legataris voor mij overlijdt of het legaat mocht verwerpen. Als het legaat voor een van de voornoemde legatarissen geen gevolg heeft, vindt ten behoeve van de andere legataris aanwas plaats.


2. Vermindering


Voor zover mijn nalatenschap niet toereikend is om de legaten te voldoen, verminder ik de legaten en is de erfgenaam slechts gehouden tot voldoening van de verminderde legaten.


3. Verbondenheid


De erfgenaam is verbonden voor een deel gelijk aan zijn erfdeel.


4. Opeisbaarheid


De legaten zijn opeisbaar zes maanden na mijn overlijden. Er is slechts sprake van verzuim na ingebrekestelling.


5. Vruchten


De vruchten komen de legatarissen toe vanaf de dag van opeisbaarheid van de vorderingen. De erfgenamen worden geacht na de datum van opeisbaarheid ten minste een rente te hebben genoten van drie procent (3%).


6. Saldo


Onder het saldo van de banktegoeden wordt verstaan de tegoeden ten tijde van mijn overlijden na aftrek van het legaat aan mijn neef [geïntimeerde] , de kosten van de begrafenis (inclusief de missen) en overige kosten ten laste van mijn nalatenschap.


3. LEGAAT


Ik legateer, vrij van rechten en kosten, boven en behalve zijn erfdeel, aan mijn neef [geïntimeerde] , een bedrag in contanten groot eenhonderd vijftig duizend euro (€ 150.000,00), onder de volgende bepalingen:


(...)


4. LEGAAT KABINET


Ik legateer ten laste van mijn erfgenaam, niet vrij van rechten en kosten, af te geven binnen één maand na mijn overlijden, aan mijn nicht [appellante1] , het kabinet. Indien zij het kabinet niet wenst zal de erfgenaam in overleg met de familie nader besluiten.


(…)


5. VERERVING


Ik benoem, onder de last van voormelde legaten, tot mijn enige erfgenaam mijn neef [geïntimeerde] voornoemd.


6. UITSLUITINGSCLAUSULE


(...)


7.
WENS


Het is mijn wens dat in de Katholieke Kerk te [K] elk jaargetijde, gedurende tien (10) jaren, Heilige Missen worden gelezen ter nagedachtenis aan de familie [erflaatster] .


Hiervoor dient een bedrag te worden gereserveerd van vierduizend euro (€ 4.000,00). Dit bedrag kan tevens gebruikt worden voor de grafrechten en grafonderhoud."




3.4
Erflaatster heeft vervolgens op 25 oktober 2011 haar testament getekend. Het testament is verleden ten overstaan van mr. A.G. van der Reijt, destijds notaris in de gemeente Montferland. Notaris van der Reijt is in 2014 overleden. De tekst van dit testament is niet geheel gelijkluidend aan het concept van 18 oktober 2011. Onderdeel 3 van het concept dat een legaat aan [geïntimeerde] van € 150.000 bevat komt in het testament niet meer voor; de onderdelen 4-7 in het concept zijn in het testament vernummerd naar 3-6. Verder zijn in onderdeel 2 de legaten onder b-e gewijzigd. In het concept ging het om veertien legatarissen; in het testament is [geïntimeerde] aan de legatarissen toegevoegd, zodat het aantal legatarissen 15 bedraagt en ieders breukdeel in het saldo van de banktegoeden van 1/14e naar 1/15e is verlaagd. Verder is bepaling 3 (‘Verbondenheid’) ten aanzien van deze legaten verdwenen met vernummering van de bepalingen 4-6 naar 3-5 en met een wijziging in bepaling 5 ten opzichte van bepaling 6 in het concept. In het concept zijn voor het legaat van het kabinet vijf bepalingen opgenomen, onder 1 de bepaling dat de erfgenaam verbonden is gelijk aan zijn erfdeel; deze bepaling komt niet terug in het testament, terwijl de bepalingen 2-5 van het concept daarin ook voorkomen en wel onder de nummers 1-4. De bepaling onder 2 luidt in het testament als volgt (de wijzigingen ten opzichte van het concept zijn onderstreept):


"
2. LEGATEN


Ik legateer ten laste van mijn erfgenaam, niet vrij van rechten en kosten, af te geven binnen drie maanden na mijn overlijden aan: ·



mijn petekinderen, [appellante9] en [appellante4] , ieder een bedrag van vijfduizend euro (€ 5.000,00);




mijn nicht [appellante1] en haar twee kinderen [appellante2] en [appellant3] tezamen drie/
vijftiende
deel van het saldo van mijn banktegoeden;




mijn nicht [appellante4] en haar vier kinderen, te weten [appellant5] , [appellant6] , [appellante7] en [appellant8] , tezamen vijf/
vijftiende
deel van het saldo van mijn banktegoeden;




mijn nicht [appellante9] en haar twee kinderen, te weten [appellante10] en [appellante11] , tezamen drie/
vijftiende
deel van het saldo van mijn banktegoeden;




mijn neef [geïntimeerde]
en zijn drie kinderen, te weten [H] , [I] en [J] , tezamen
vier/vijftiende
deel van het saldo van mijn banktegoeden;




onder de volgende bepalingen:


1. Subsidiair legaat


Op de legaten verklaar ik de regels van plaatsvervulling van toepassing, uitsluitend in het geval de legataris voor mij overlijdt of het legaat mocht verwerpen. Als het legaat voor
een van de sub b., c., d. en e.
voornoemde legatarissen geen gevolg heeft, vindt ten behoeve van de andere legatarissen aanwas plaats,
in eerste instantie te gunste van de overige legatarissen onder dezelfde letter genoemd en daarna ten gunste van de overige erfgenamen in verhouding tot hun gerechtigdheid.


2. Vermindering


Voor zover mijn nalatenschap niet toereikend is om de legaten te voldoen, verminder ik de legaten en is de erfgenaam slechts gehouden tot voldoening van de verminderde legaten.


3. Opeisbaarheid


De legaten zijn opeisbaar zes maanden na mijn overlijden. Er is slechts sprake van verzuim na ingebrekestelling.


4. Vruchten


De vruchten komen de legatarissen toe vanaf de dag van opeisbaarheid van de vorderingen. De erfgenamen worden geacht na de datum van opeisbaarheid ten minste een rente te hebben genoten van drie procent (3%).

5. Saldo

Onder het saldo van de banktegoeden wordt verstaan de tegoeden ten tijde van mijn overlijden na aftrek van
een legaat van eenhonderd vijftig duizend euro (€ 150.000,00), verminderd met de daarover eventueel verschuldigde erfbelasting
, de kosten van de begrafenis (inclusief de missen) en overige kosten ten laste van mijn nalatenschap.


(. ..)




3.5
Van Dijk schrijft in een brief van 7 september 2017 aan [geïntimeerde] :


"Voor de goede orde wil ik benadrukken dat ons kantoor in de nalatenschap van mevrouw [erflaatster] geen boedelnotaris is. Naar onze mening kunnen en mogen wij die functie niet op ons nemen, nu het testament ook bij ons op kantoor is opgemaakt en over de afwikkeling daarvan discussie binnen de familie is ontstaan.


Wel wil ik antwoord geven op de inmiddels door diverse familieleden aan ons voorgelegde vraag over de omvang van de gelegateerde banktegoeden.



Aan een neef en een aantal nichten van mevrouw [erflaatster] en hun kinderen is een aandeel in het saldo van de banktegoeden vermaakt.


In het testament staat vermeld dat onder het saldo van de banktegoeden wordt verstaan "de tegoeden ten tijde van mijn overlijden na aftrek van een legaat van een honderd vijftig duizend euro (€ 150.000,00), verminderd met de daarover eventueel verschuldigde erfbelasting, de kosten van de begrafenis (inclusief de missen) en overige kosten ten laste van mijn nalatenschap."



Naar mijn mening blijkt uit de tekst overduidelijk dat op de banktegoeden het bedrag van


€ 150.000,00 in mindering dient te worden gebracht.


Dit wordt mede ondersteund door mijn aantekeningen uit het testamentendossier, gemaakt tijdens het gesprek met mevrouw [erflaatster] , waaruit blijkt dat dit bedrag van€ 150.000,00 toe dient te komen aan de erfgenaam, de heer [geïntimeerde] ."




3.6

[geïntimeerde] heeft de nalatenschap van erflaatster beneficiair aanvaard. [geïntimeerde] becijfert de hoogte van het aan een ieder toekomend legaat als volgt.

Hij geeft als saldo van de banktegoeden € 481.968, 83
Hij brengt daarop in mindering:
uitvaartkosten € 6.405,65,-
kosten afwikkeling (notaris en Flynth) € 2.291
overige kosten € 4.048,57
de legaten onderdeel 2.a. testament) € 10.000
kerk (missen) € 4.000

[geïntimeerde] (onderdeel 2.5 testament) € 150.000
erfbelasting € 46.920
totaal € 223.665,22
saldo banktegoed € 258.303,61

Hij berekent de omvang van de legaten onder 2.b.-e. voor elke legataris op € 17.220,24 en heeft deze bedragen op 7 november 2017 aan de legatarissen, althans aan appellanten betaald.





4De procedure in eerste aanleg


4.1

[appellanten] c.s. vordert dat de rechtbank [geïntimeerde] veroordeelt tot uitkering van de restant legaten, te weten 11 x € 13.887,55, dus totaal € 152.763,05, althans een door de rechtbank vast te stellen bedrag, te vermeerderen met 3% rente vanaf de datum van opeisbaarheid tot de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure en de beslagkosten. [appellanten] c.s. stelt dat de notaris onder het kopje 'saldo' in het testament ten onrechte heeft opgenomen dat van het banksaldo een legaat van € 150.000 af moet. Dit legaat voldoet niet aan de wettelijke vereisten, zodat ook dit saldo onder de legatarissen moet worden verdeeld. Voorts trekt [geïntimeerde] ten onrechte schulden van de nalatenschap als 'kosten van de nalatenschap' van het gelegateerde banksaldo af. [geïntimeerde] voert verweer.



4.2
De rechtbank wijst de vorderingen af en compenseert de proceskosten.





5De motivering van de beslissing in hoger beroep


5.1

[appellanten] c.s. komt in hoger beroep met vijf grieven op tegen het bestreden vonnis en vordert vernietiging daarvan en alsnog toewijzing van haar vorderingen in eerste aanleg met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties.



5.2
De grieven van [appellanten] komen erop neer dat het testament van erflaatster volstrekt duidelijk is en dat geen sprake is van een legaat van € 150.000 dat moet worden afgetrokken van de banktegoeden ten tijde van het overlijden van erflaatster. Uitleg van het testament is dan ook niet nodig. Voor het legaat aan [geïntimeerde] dat in onderdeel 3 van het concept stond is het legaat van 4/15e van de banktegoeden in de plaats gekomen; de notaris heeft een fout gemaakt door de bepaling van het saldo ten onrechte niet te schrappen. [appellanten] gaat ervan uit (onderdeel 4.26 van haar memorie van grieven) dat het legaat dat aan ieder van de vijftien legatarissen is gemaakt een omvang heeft gelijk aan 1/15e van de banktegoeden van erflaatster ten tijde van haar overlijden, verminderd met de legaten onder 2.a. aan de petekinderen, een reservering van € 4.000 en de overige kosten. [appellanten] betoogt verder dat het testament van erflaatster evident voor uiteenlopende uitleg vatbaar is. Dat lijkt in tegenspraak met het standpunt van [appellanten] c.s. dat het testament volstrekt duidelijk is. Het hof begrijpt dat [appellanten] c.s. dit ook alleen stelt voor het geval het hof zou oordelen dat het testament van erflaatster wel uitleg behoeft. Het hof begrijpt dat [appellanten] c.s. vindt dat erflaatster kennelijk wenste te regelen dat haar banktegoeden onder haar vijftien (achterneven en (achter)nichten moesten worden verdeeld, na aftrek van de legaten onder 2.a. aan de petekinderen, een reservering van € 4.000 en de overige kosten. [appellanten] c.s. schetst ook de omstandigheden waaronder erflaatster haar testament heeft gemaakt (memorie van grieven 3.29-3.32 en 4.32). Het hof zal die omstandigheden hierna weergeven.



5.3

[geïntimeerde] is het niet eens met de stelling van [appellanten] c.s. over de omvang van de legaten onder 2.b.-2.e. Hij betwist die stelling en de uitleg die [appellanten] aan het testament geeft. Hij voert onder meer aan dat erflaatster kennelijk wenste te regelen dat van de banktegoeden € 150.000 aan erflater ten goede zou komen alvorens het tussen de 15 (achter)neven en (achter)nichten zou worden verdeeld. Dat volgt uit het testament van erflaatster. Dat de notaris heeft verzuimd het woord ‘legaat’ te veranderen in ‘bedrag’ maakt dat niet anders.



5.4
Bij de uitleg van een uiterste wilsbeschikking moet worden gelet op de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt (artikel 4:46 lid 1 BW). Elke uiterste wil behoeft uitleg. Ook de vaststelling dat de bewoordingen van een uiterste wil duidelijk zijn komt tot stand door uitleg. Voor zover [appellanten] c.s. anders betoogt falen haar grieven, in het bijzonder grief I.



5.5
Partijen zijn het goeddeels eens over de omstandigheden waaronder erflaatster het testament heeft gemaakt. Op het moment van het maken van het testament was erflaatster 96 jaar oud. Zij kwam uit een gezin met drie dochters. Zij had een oudere zus, die uit huis is gegaan, getrouwd is en vier kinderen heeft gekregen, te weten [appellante1] , [appellante4] , [appellante9] en [geïntimeerde] . Met haar jongere zus [L] heeft zij het landbouwbedrijf van haar ouders in [G] overgenomen. [geïntimeerde] heeft in 1976 de boerderij overgenomen en het landbouwbedrijf voortgezet. Hij heeft bij de boerderij een woning gebouwd waarin erflaatster tot haar overlijden heeft gewoond zonder dat zij huur verschuldigd was. [geïntimeerde] heeft met zijn gezin de laatste 17 jaar als mantelzorger veel voor erflaatster geregeld (financiën, zorg, huishoudelijke hulp). Ook [M] en de twee petekinderen van erflaatster waren betrokken bij de zorg voor erflaatster. Erflaatster was tot het laatst scherp van geest, breed geïnteresseerd en geëngageerd. Zij had een goed en hecht contact met al haar (achter)neven en (achter)nichten. De koffievisite van de familie bij erflaatster tijdens de [G] kermis is een begrip in de familie. Het vermogen van erflaatster bestond uit haar banktegoeden en inboedel. [appellanten] c.s. weerspreekt de stellingen van [geïntimeerde] op dat punt niet althans niet voldoende gemotiveerd.



5.6
Partijen zijn het niet eens over de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen. In 5.2 is al vermeld dat [appellanten] c.s. stelt dat erflaatster wilde regelen dat [geïntimeerde] haar erfgenaam was en dat haar banktegoeden na aftrek van de legaten onder 2.a. aan de petekinderen, een reservering van € 4.000 en de overige kosten onder haar vijftien (achter)neven en (achter)nichten moesten worden verdeeld.



5.7
Lezing van het testament maakt duidelijk dat erflaatster [geïntimeerde] als haar enige erfgenaam wenste (onderdeel 4 van het testament). Verder wenste zij kennelijk dat haar petekinderen ieder een bedrag van € 5.000 zouden krijgen en dat het saldo van haar banktegoeden onder haar nichten en neef en hun kinderen verdeeld zouden worden en dat zij ieder een gelijk deel (1/15e) daarvan zouden krijgen (onderdeel 2 van het testament). Onder dat saldo begreep zij kennelijk de tegoeden ten tijde van haar overlijden na aftrek van een legaat van € 150.000, verminderd met de daarover eventueel verschuldigde erfbelasting, de kosten van de begrafenis en de missen en overige kosten van haar nalatenschap. Dat erflaatster bij haar omschrijving van het saldo van de banktegoeden de woorden ‘een legaat van eenhonderd vijftig duizend euro (€ 150.000,00)’ gebruikt is verwarrend. Wie haar testament leest treft zo’n legaat nergens aan. Zij gebruikt ook het onbepaalde lidwoord ‘een’ voor ‘legaat’ en niet het bepaalde lidwoord ‘het’ of een verwijzend voornaamwoord als ‘dit’ of ‘dat’ of andere bewoordingen als ‘het voornoemde legaat’ of ‘het hierna te noemen legaat’. Zij noemt ook niet de persoon aan wie dat legaat dan zou zijn gemaakt. Het ligt dan ook voor de hand dat zij kennelijk geen legaat wilde maken of heeft gemaakt. In zoverre volgt het hof de uitleg van [appellanten] c.s.



5.8
Vervolgens rijst de vraag wat dan de betekenis is van de woorden “na aftrek van eenhonderd vijftig duizend euro (€ 150.000,00), verminderd met de daarover eventueel verschuldigde erfbelasting”. Dat erflaatster ten onrechte het woord legaat gebruikte betekent nog niet dat zij niet wenste dat op het saldo van de banktegoeden € 150.000 in aftrek zou komen. Het ligt niet voor de hand dat die woorden geen enkele zin zouden hebben. Erflaatster drukt daarmee duidelijk uit dat op het saldo van de banktegoeden een bedrag van € 150.000 en de daarover verschuldigde erfbelasting in aftrek moet worden gebracht. Daarmee wilde zij kennelijk regelen dat van het saldo van de banktegoeden € 150.000 en een bedrag ter grootte van de daarover verschuldigde erfbelasting voor haar erfgenaam [geïntimeerde] zijn en dat de rest gelijkelijk onder al haar (achter)neven en (achter)nichten moet worden verdeeld. In de hiervoor geschetste omstandigheden is geen aanknoping te vinden voor de onjuistheid van deze uitleg. De uitleg past juist goed in de omstandigheid dat erflaatster een goed contact had met haar naaste familie, dat zij woonde op de boerderij van [geïntimeerde] , de voortzetter van haar bedrijf en dat [geïntimeerde] de laatste periode van haar leven als haar mantelzorger fungeerde.



5.9

[appellanten] c.s. stelt dat erflaatster niet zou hebben geweten dat deze zinsnede in haar testament stond. In dat geval is niet langer uitleg aan de orde, maar komt de stelling van [appellanten] c.s. erop neer dat de wil van erflaatster aan haar verklaring ontbrak. [geïntimeerde] gaat ervan uit dat erflaatster wel heeft verklaard wat zij wilde. Het hof gaat aan de stelling van [appellanten] c.s. voorbij. Wat zij stelt is in tegenspraak met de vermelding in het testament dat de notaris aan erflaatster de inhoud van de akte zakelijk heeft opgegeven en heeft toegelicht. [appellanten] c.s. had daarom haar stelling nader moeten motiveren en onderbouwen. Dat heeft zij niet gedaan. Daarvoor is onvoldoende dat [appellanten] c.s. aanvoert dat het testament misschien wel twee keer is aangepast en dat er bij dat aanpassen iets is misgegaan waardoor de notaris de bepaling over het saldo ten onrechte niet (meer) heeft aangepast. Dat is louter speculatief en wordt niet bevestigd door de wijziging van de tekst over het saldo in het testament ten opzichte van het concept van 18 oktober 2011. Die wijziging bevestigt eerder dat erflaatster de aftrek van € 150.000 met erfbelasting nog steeds wilde en per ongeluk nog spreekt van een legaat. Nu [appellanten] c.s. op dit punt niet voldoet aan haar stelplicht zal zij niet worden toegelaten tot bewijs van die stelling.



5.10
Beide partijen betrekken in hun uitleg ook het concepttestament van 18 oktober 2011. Ook de rechtbank bespreekt dit concepttestament en wel ten overvloede, voor het geval geoordeeld zou zijn dat de bewoordingen van het testament op het punt van de € 150.000 geen duidelijke zin zouden hebben. De rechtbank heeft daarbij kennelijk het oog op artikel 4:46 lid 2 BW dat bepaalt dat daden of verklaringen van een erflater buiten de uiterste wil slechts voor uitlegging vaneen beschikking mogen worden gebruikt, indien die beschikking zonder die daden of verklaringen geen duidelijke zin heeft. Het hof zal ook ten overvloede het concepttestament bij de uitleg betrekken. Als dit concepttestament de weergave is van wat erflaatster tijdens de bespreking met Van Dijk op 17 oktober 2011 als haar wens heeft opgegeven, dan wilde zij in elk geval op dat moment dat aan [geïntimeerde] een bedrag van € 150.000 vrij van erfbelasting zou toekomen. In de begeleidende brief bij het concepttestament heeft Van Dijk vermeld dat [geïntimeerde] enig erfgenaam blijft en dat voor hem een geldlegaat van € 150.000 is toegevoegd waarover hij geen erfbelasting hoeft te betalen. Dat in het testament het legaat uit het concept niet meer voorkomt betekent niet zonder meer dat erflaatster niet langer wilde dat [geïntimeerde] € 150.000 vrij van erfbelasting uit haar nalatenschap zou krijgen. Om dat te realiseren was het immers niet nodig hem een legaat te maken. Datzelfde doel is ook te bereiken door te bepalen dat voor de vaststelling van de omvang van de legaten op het saldo van de banktegoeden € 150.000 en de daarover verschuldigde erfbelasting in mindering moeten komen. Dat is wat erflaatster kennelijk heeft gedaan, al heeft zij wat verwarring gezaaid door toch nog te spreken van ‘een legaat’. Waarom erflaatster in plaats van een legaat voor deze weg heeft gekozen is niet komen vast te staan en zeer waarschijnlijk niet meer te achterhalen, nu zowel erflaatster als notaris Van Reijt niet meer in leven zijn. Belangrijker dan de vraag waarom erflaatster dit zo heeft gedaan is dat haar uiterste wil het zo regelt. In haar testament maakt zij anders dan staat vermeld in het concepttestament ook aan [geïntimeerde] een legaat van 1/15e van het saldo van haar banktegoeden, terwijl het legaat vrij van rechten van € 150.000 daarin niet meer voorkomt. Ook dat betekent nog niet zonder meer dat zij dan ook niet langer wilde dat [geïntimeerde] € 150.000 en de daarover verschuldigde erfbelasting uit haar banktegoeden zou krijgen. In haar testament staat immers duidelijk dat zij dat wel wilde (rov. 5.8), al heeft zij, het zij herhaald, verwarring gezaaid door de woorden ‘een legaat’ te gebruiken.



5.11
De slotsom is dat gelet op de omstandigheden waaronder het testament is gemaakt en de verhoudingen die het testament wilde regelen geen ruimte bestaat voor de door [appellanten] c.s. bepleite uitleg dat erflaatster niet wilde dat op het saldo van de banktegoeden € 150.000 en de daarover verschuldigde erfbelasting in aftrek moeten komen. De grieven falen op dat punt.



5.12
Een tweede punt van geschil is welke kosten in mindering moeten strekken van het saldo van de banktegoeden. Erflaatster heeft in haar testament verklaard dat in aftrek moeten komen: “de kosten van de begrafenis (inclusief de missen) en overige kosten ten laste van mijn nalatenschap.” Erflaatster heeft geen nadere specificatie gegeven van overige kosten van de nalatenschap. Het hof is van oordeel dat deze zinsnede zo moet worden uitgelegd dat erflaatster met overige kosten de overige schulden van de nalatenschap heeft bedoeld. Het hof let daarbij op de omstandigheid dat het vermogen van erflaatster, naast de inboedel, alleen bestond uit de banktegoeden. Het hof neemt daarbij verder in aanmerking dat erflaatster kennelijk wilde dat naast € 150.000 en de daarover verschuldigde erfbelasting ook de kosten van de begrafenis en de missen en overige kosten van de nalatenschap uit de banktegoeden zouden worden betaald en dat wat ten slotte overblijft voor haar 15 (achter)neven en (achter)nichten is. Ten slotte is die uitleg ook in lijn met hetgeen erflaatster heeft bepaald over vermindering van legaten in onderdeel 2 bepaling 2. Daaraan valt te ontlenen dat erflaatster pas ruimte zag voor uitkering van deze legaten na betaling van de schulden van de nalatenschap. Tot die schulden behoren ook de legaten aan de petekinderen. [appellanten] c.s. neemt daarover wisselende en onderling tegenstrijdige standpunten in. In onderdeel 4.26 van haar memorie van grieven stelt zij dat de legaten aan de petekinderen in aftrek komen van het saldo voor de berekening van de legaten. In onderdeel 4.61 van haar memorie van grieven beweert zij het tegendeel. Ook op dit onderdeel falen de grieven van [appellanten] c.s.



5.13

[appellanten] c.s. heeft in eerste aanleg bewijs aangeboden van al haar stellingen door het horen van Van Dijk, de executeur, de betrokken notaris en appellanten. Zij herhaalt dat aanbod in hoger beroep. Uitgangspunt is dat een partij tot getuigenbewijs moet worden toegelaten indien zij voldoende specifiek bewijs aanbiedt van feiten die tot beslissing van de zaak kunnen leiden (artikel 166 lid 1 Rv). Het bewijsaanbod van [appellanten] c.s. is niet voldoende specifiek. Van het bestaan van een executeur in de nalatenschap van erflaatster is niet gebleken. De betrokken notaris kan niet meer als getuige worden gehoord omdat hij is overleden. Het bewijsaanbod is slechts in zoverre gespecificeerd dat sommigen van appellanten kunnen verklaren over hun ontmoeting met [geïntimeerde] op 1 juni 2017, over hun gesprek met Van Dijk en over het gesprek van 12 augustus 2017. [appellanten] c.s. specificeert niet welke feiten zij met die verklaringen zou willen bewijzen en of die feiten tot een ander oordeel kunnen leiden. Het hof gaat dan ook aan het bewijsaanbod voorbij. Het hof gaat ook voorbij aan het aanbod van [appellanten] c.s. met het oog op het bewijs van haar stellingen nog documenten in te brengen. In verband met de eisen van een goede procesorde had [appellanten] c.s. dat in beginsel uiterlijk met de memorie van grieven moeten doen. Niet is gebleken dat er in deze zaak een noodzaak bestaat voor een uitzondering daarop.





6De slotsom


6.1
De grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.



6.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellanten] c.s. in de kosten van het hoger beroep veroordelen. [geïntimeerde] heeft geen incidenteel hoger beroep ingesteld, zodat de beslissing in eerste aanleg over compensatie van de proceskosten in stand blijft.



6.3
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 1.648
- salaris advocaat € 1.707 (1 punt x tarief V)



6.4
Het hof zal ook de gevorderde nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.






6De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:

bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Gelderland van 30 november 2018;

veroordeelt [appellanten] c.s. in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 1.648 voor verschotten en op € 1.707 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;

veroordeelt [appellanten] in de nakosten, begroot op € 131 met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68 in geval [appellanten] c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden.

Dit arrest is gewezen door mrs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, M.L. van der Bel en M.H.F. van Vugt en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2020.
Link naar deze uitspraak