Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBOBR:2018:6751 
 
Datum uitspraak:12-09-2018
Datum gepubliceerd:18-09-2020
Instantie:Rechtbank Oost-Brabant
Zaaknummers:328186 HA ZA 17-793
Rechtsgebied:Civiel recht
Indicatie:causaal verband tussen de onrechtmatige daad en de geleden schade
Trefwoorden:eieren
landbouw
perceel
vee
wettelijke rente
 
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch


zaaknummer / rolnummer: C/01/328186 / HA ZA 17-793


Vonnis van 12 september 2018


in de zaak van



[eiser]
,
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. A.M. van Schaick te Tilburg,

tegen



[gedaagde]
,
wonende te [woonplaats 1] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.G. Krüger te Amsterdam.


Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.




1De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:


het tussenvonnis van 21 februari 2018


het proces-verbaal van comparitie van 26 juni 2018.





1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.





2De feiten

2.1.

[eiser] woont in een woning welke is gelegen op een aan hem toebehorend bosperceel in [woonplaats 2] , gemeente [plaats] , en houdt daar, hobbymatig, papegaaien. Deze papegaaien (ongeveer 60 - 70 stuks) verblijven in verschillende kooien, die staan in een beschut deel van het perceel.



2.2.

[gedaagde] is luchtballonvaarder. Op zaterdag 11 en zondag 12 maart 2017 nam hij, evenals 21 andere luchtballonvaarders, deel aan een ballonvaart in wedstrijdvorm georganiseerd door de Dutch Balloon Competition Club (DBCC). In het kader van de wedstrijd werden vier vaarten uitgevoerd, twee op zaterdag 11 maart 2017 en twee op zondag 12 maart 2017.

Het wedstrijdelement voor de eerste vaart op zaterdag 11 maart 2017 hield in dat de piloten van de luchtballonnen vanuit een aangegeven vertrekpunt in de gemeente Zundert via een aantal tevoren aangegeven doelen (track points) een route dienden af te leggen. De landingsplek mag daarna door de deelnemers aan de wedstrijd zelf gekozen worden.
Om de wedstrijdorganisatie in de gelegenheid te stellen te beoordelen of de deelnemers de juiste route hebben afgelegd, wordt hen, in een afgesloten box, een GPS-logger meegegeven, waarmee de exacte route en hoogte van de betreffende luchtballon wordt vastgelegd. De deelnemers moeten bovendien gemarkeerde zakken zand op verschillende aangegeven doelen laten vallen.
De exacte route die wordt afgelegd is mede afhankelijk is van windsnelheid en windrichting en, gebruikmakend van verschillende windstromingen, van hoger en lager varen.



2.3.
Vóór het vertrek is door de wedstrijdorganisatie aan [gedaagde] een door hem tijdens de vlucht te gebruiken elektronisch GPS-systeem overhandigd, waarmee hij zijn route kon uitzetten. Ook is aan [gedaagde] een papieren kaart meegegeven, eveneens met het oog op het uitzetten van de route.



2.4.
Zowel in het GPS-systeem als op de papieren kaart staan zogeheten PZ-zones aangegeven. Dit zijn zones waarvan de wedstrijdorganisatie heeft bepaald dat daar niet overheen gevlogen mag worden.



2.5.
Een van deze PZ-zones is PZ12. In het GPS-systeem is de PZ12-zone ruimer aangegeven dan op de papieren kaart. In beide gevallen is het bosperceel van [eiser] in de PZ12-zone gelegen.



2.6.
Het vertrekpunt van de eerste wedstrijd op zaterdag 11 maart 2017 lag ongeveer 10 kilometer van het perceel van [eiser] af. [gedaagde] had ongeveer ¾ deel van de route afgelegd, toen hij in de nabijheid van het perceel van [eiser] overvoer. Hij voer daarbij niet direct boven het perceel van [eiser] , maar boven het perceel van de buurman. Wel bevond hij zich in de PZ12-zone. Hij diende daarna nog in de richting van één doel te varen om daar een zak zand te laten vallen. Nadat hij dat gedaan had, is hij met zijn luchtballon geland in de buurt van Etten-Leur.



2.7.
Op zaterdag 11 maart 2017, rond 8.15 uur in de ochtend, hoorde [eiser] buiten lawaai en ziet hij, nadat hij naar buiten is gegaan, een luchtballon over het perceel van zijn buurman varen. Deze luchtballon werd bestuurd door [gedaagde] . [gedaagde] maakte op dat moment gebruik van zijn branders. [eiser] neemt, na onderzoek op internet naar aanleiding van de op de luchtballon vermelde naam, enige tijd nadat hij de luchtballon heeft gezien, telefonisch contact met het vaste telefoonnummer van [gedaagde] op, maar de telefoon, die stond doorgeschakeld met de mobiele telefoon van [gedaagde] , wordt aanvankelijk niet opgenomen. [gedaagde] is, vanaf het moment waarop hij over het perceel van de buurman van [eiser] is overgevaren, nog 20 minuten met zijn luchtballon doorgevaren en is vervolgens geland. Kort daarna komt telefonisch contact tot stand en deelt [eiser] hem mede dat tengevolge van het lawaai van de branders van de luchtballon en de nabijheid van de luchtballon papegaaien zijn overleden.



2.8.
Diezelfde ochtend, om ongeveer 9.50 uur, bezoekt [gedaagde] [eiser] . [eiser] laat [gedaagde] op afstand de papegaaienkooien zien. [gedaagde] ziet twee dode papegaaien liggen. De volgende ochtend, zondag 12 maart 2017, maakt [eiser] een foto van een derde dode papegaai.



2.9.
Bij brief van 11 maart 2017 stelt [eiser] [gedaagde] aansprakelijk voor de door hem geleden schade.



2.10.

[gedaagde] heeft vervolgens zijn aansprakelijkheidsverzekering [A] ingeschakeld. [eiser] ontvangt op 17 maart 2017 een e-mail van [A] . [A] verzoekt [eiser] , onder meer, om een veterinair behandelingsbewijs met bijbehorende diagnose op te sturen.



2.11.
Een door [eiser] ingeschakelde dierenarts bezoekt op zaterdag 18 maart 2017 de papegaaienkooien en bekijkt drie dode papegaaien, te weten:


een grote geelnek-amazone;


een hyacint ara (man);


een hyacint ara (pop).


In het door deze dierenarts opgestelde rapport staat onder meer met betrekking tot alle drie de vogels dat de dode vogel in kramptoestand in de vlucht lag (waarmee de dierenarts kennelijk, zo begrijpt de rechtbank, de vogelkooi bedoelde), dat de vleugels iets gespreid waren en dat de vogel is overleden aan een hartstilstand ten gevolge van een acute stress aanval. Met betrekking tot twee vogels (een hyacint ara en de grote geelnek amazone) staat in het rapport van de dierenarts dat deze papegaaien zijn overleden op zaterdag 11 maart 2017, de derde papegaai (een hyacint ara) zou zijn overleden op zondag 12 maart 2017.
Bij e-mail van 31 maart 2017 stuurt [eiser] onder meer het door de dierenarts opgestelde rapport.



2.12.

[A] heeft bij e-mail van 12 april 2017 iedere aansprakelijkheid afgewezen. In deze e-mail staat onder meer het volgende:

“(…)


Helaas moeten we u meedelen dat we uw vorderingen moeten afwijzen.


Een oorzakelijk verband tussen het overvaren van de ballon en de dood van drie papegaaien kan, ook met de toegezonden documenten, niet worden aangetoond.


Voorts kan niet worden aangetoond dat de bij ons verzekerde ballon de schade heeft veroorzaakt, aangezien er op datzelfde tijdstip nog vijf ballons in de onmiddellijke nabijheid voeren.


Derhalve moeten we de vorderingen zowel op grond van de reden als van de hoogte afwijzen.


(…)”




2.13.
De rechtsbijstandsverzekeraar van [eiser] heeft de verzekeraar van [gedaagde] op 31 mei 2017 aangeschreven. [A] heeft daar niet op gereageerd.
Vervolgens heeft de gemachtigde van [eiser] [gedaagde] nogmaals, bij brief van 14 september 2017, aansprakelijk gesteld. Bij deze brief is een rapport van [B] van 9 augustus gevoegd (dat ziet op de overvarende luchtballonnen), alsmede een rapport van [C] van 3 september 2017 (dat ziet op de waarde van de overleden papegaaien).



2.14.

[gedaagde] c.q. zijn verzekeraar blijft aansprakelijkheid afwijzen. [A] wijst er bij brief van 28 september 2017 op dat [gedaagde] niet over het perceel van [eiser] voer, maar over het perceel van de buurman, dat er nog vijf andere luchtballonnen rond hetzelfde tijdstip overvoeren en vraagt, voor het geval [eiser] over de GPS-gegevens van die andere luchtballonnen beschikt, deze GPS-gegevens op.



2.15.
Vervolgens is [eiser] op 20 november 2017 overgegaan tot het dagvaarden van [gedaagde] .






3Het geschil

3.1.

[eiser] vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dat de rechtbank:



[gedaagde] zal veroordelen om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 113.100,00 dan wel een zodanig bedrag als de rechtbank zal bepalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2017, althans vanaf de dag van het verzuim tot de dag der algehele voldoening;



[gedaagde] zal veroordelen om aan [eiser] te betalen de kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand, ter hoogte van twee punten van het toepasselijke liquidatietarief, althans ter hoogte van een door de rechtank naar redelijkheid en billijkheid vast te stellen bedrag, te vermeerderen mt de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele vergoeding;


veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de kosten van deze procedure, vermeerderd met de nakosten en vermeerderd met de wettelijke rente over de proces- en nakosten vanaf 14 dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis.





3.2.

[gedaagde] voert verweer.



3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.






4De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is in geschil of drie papegaaien van [eiser] ten gevolge van gedragingen van [gedaagde] zijn overleden, alsmede of [gedaagde] zich, door met zijn luchtballon in de nabijheid van het perceel van [eiser] te varen, onrechtmatig heeft gedragen jegens [eiser] . Voorts is in geschil, als komt vast te staan dat sprake is van een onrechtmatige gedraging jegens [eiser] waardoor de papegaaien zijn overleden, hoe hoog de door [eiser] geleden schade dan is.


Is er sprake van een onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 BW door [gedaagde] jegens [eiser] ?



4.2.
De eerste vraag die beantwoord moet worden is of, áls zou komen vast te staan dat de drie papegaaien van [eiser] zijn overleden ten gevolge van het overvaren van de luchtballon van [gedaagde] , dit als een onrechtmatige daad van [gedaagde] jegens [eiser] moet worden beschouwd.



4.3.
De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Als de papegaaien zijn komen te overlijden ten gevolge van het overvaren met de luchtballon door [gedaagde] , dan heeft [gedaagde] hiermee inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van [eiser] .



4.4.
Dat sprake was van een rechtvaardigingsgrond, ten gevolge waarvan [gedaagde] wel zo dicht in de buurt van het perceel van [eiser] moest overvaren, is gesteld noch gebleken.


Kan deze onrechtmatige daad aan [gedaagde] worden toegerekend?



4.5.
Bij de beantwoording van deze vraag stelt de rechtbank voorop dat het een feit van algemene bekendheid is dat veel dieren, vooral dieren die als prooidieren worden aangeduid, schrikken als er boven hen een voorwerp beweegt. Een beweging van boven wordt geassocieerd met een roofvogel. Eveneens een feit van algemene bekendheid is dat dieren in het algemeen schrikken van harde geluiden, zeker als deze onverwacht optreden.



4.6.
Vast staat dat [gedaagde] met zijn luchtballon vlak langs het perceel van [eiser] is gevaren, dat hij relatief laag vloog (naar eigen zeggen 50 meter en dus lager dan de in de hierna nog te noemen “gedragscode ballonvaart” genoemde hoogte van 150/300 meter) en dat hij regelmatig (iedere vijf tot 10 seconden, zoals hij zelf op de zitting heeft verklaard) gebruikmaakte van zijn branders. Aanvankelijk maakte hij gebruik van de hoofdbranders en nadat [eiser] hem had toegeroepen is hij gebruik gaan maken van de zogeheten koeienbrander, een brander die minder geluid maakt.



4.7.
Dat ook in ballonvaarderskringen bekend is dat er een zorgplicht bestaat ten opzichte van eigenaren van percelen waar overheen gevaren wordt volgt onder meer uit de “gedragscode ballonvaart”.

Deze “gedragscode ballonvaart” is tot stand gekomen tussen de Koninklijke Nederlandse Vereniging voor de Luchtvaart (KNVvL - afdeling ballonvaren), de Professionele Ballonvaarders Nederland (PBN) als vertegenwoordigers van de ballonvaarders en LTO Nederland en haar regionale afdelingen vanuit de landbouw.
De gedragscode is op 3 maart 2005 ondertekend en in de gedragscode staat dat aangesloten organisatoren van ballonevenementen de deelnemers kennis zullen laten nemen van deze gedragscode en er op zullen toe zien dat deze worden nageleefd. [gedaagde] was bekend met deze gedragscode.

In artikel 2.1. van deze gedragscode staat onder meer het volgende:
“2.1. Vaartrouteplanning.
Bij de planning van de vaart houdt de ballonvaarder rekening met de mogelijke aanwezigheid van zogenoemde gevoelige gebieden in het verwachte vaartraject en tracht deze zo veel mogelijk te vermijden bij het uitzoeken van een landingsgebied c.q. zal deze overvaren op een hoogte van tenminste 150 meter (buiten de bebouwde kom) dan wel 300 meter (binnen de bebouwde kom) dan wel een andere hoogte voor zover aangegeven in het overzicht van gevoelige gebieden.
Daartoe maakt hij/zij gebruik van de “moederkaart” waarop de gevoelige gebieden die door de drie organisaties samen in kaart zijn gebracht, staan ingetekend (een “gevoelig gebied” kan een locatie zijn waar een verhoogd risico bestaat voor de omgeving indien een ballon landt of laag overvaart (…).”

In artikel 2.3. van de gedragscode staat onder meer het volgende:
“ In de lucht.
De ballonvaarder vaart niet lager dan de toegestane minimum vaarhoogte van 150 meter (500 voet), behalve bij het opstijgen en het inzetten van de landing. (…) De ballonvaarder gebruikt een stille brander, ook wel koeienbrander genoemd, om schrikeffecten bij vee te voorkomen.”

Met het oog hierop zijn door de bij de gedragscode betrokken organisaties kaarten ontwikkeld waar voornoemde “gevoelige gebieden” op staan aangegeven.



4.8.
Tussen partijen is niet in geschil dat het perceel van [eiser] op 11 maart 2017 niet als “gevoelig gebied” op dergelijke kaarten stond vermeld.



4.9.
De wedstrijdleiding heeft echter zogeheten PZ-zones aangewezen. Uit de stellingen van partijen leidt de rechtbank af dat deze PZ-zones niet zijn aangewezen om de wedstrijd uitdagender of gecompliceerder te maken, maar enkel en alleen met het oog op de bescherming van de belangen van eigenaren of gebruikers van bepaalde percelen op de grond. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan percelen waarop dieren gehouden worden of leven (een paardenfarm, een struisvogelfarm, een natuurgebied) die kunnen schrikken van overvarende luchtballonnen.

Deze zones moeten de aan de wedstrijd deelnemende ballonvaarders mijden en bij overtreding wordt hen door de wedstrijdleiding strafpunten toegekend. In die zin is er kennelijk sprake van een strengere norm dan zoals die is weergegeven in de gedragscode waarin staat dat de gevoelige gebieden zoveel mogelijk dienen te worden vermeden en dat, als toch over deze gevoelige gebieden heen wordt gevaren, een hoogte van 150 dan wel 300 meter in acht moet worden genomen.

Een van deze PZ-zones is PZ12. Niet in geschil is dat het perceel van [eiser] in deze PZ12 zone ligt.



4.10.
Voorafgaand aan de wedstrijd heeft [gedaagde] een papieren kaart overhandigd gekregen, welke hij ook daadwerkelijk heeft geraadpleegd, waarop onder meer de PZ12 zone staat.



4.11.

[gedaagde] had zich er dan ook bewust van moeten zijn dat hij het luchtruim boven de PZ12 zone diende te vermijden. Hij heeft dat niet gedaan en daarvan kan hem een verwijt worden gemaakt. Hem kan bovendien worden verweten dat hij, wetende dat hij over een PZ-zone voer, totdat hij werd toegeroepen door [eiser] gebruik maakte van de twee gewone branders, die aanmerkelijk meer geluid veroorzaakten dan de koeienbrander, waar hij na het toeroepen door [eiser] gebruik van is gaan maken.



4.12.
De enkele omstandigheid dat het elektronische GPS-systeem kort voor het bereiken van de PZ12 zone is uitgevallen en dat [gedaagde] om die reden even afgeleid was omdat hij moest omschakelen naar de papieren routekaart, leidt niet tot een ander oordeel. Dit is een omstandigheid die voor rekening en risico van [gedaagde] komt. Van ballonvaarders mag worden verwacht dat zij ruim op tijd anticiperen op gebieden waar zij niet overheen mogen varen, met name gelet op de omstandigheid dat luchtballonnen slechts beperkt stuurbaar zijn en vooral afhankelijk zijn van de windrichting en windsnelheid.


Bestaat er aanleiding om de bewijslast inzake het causale verband om te keren?




4.13.
De rechtbank ziet vooralsnog geen aanleiding voor toepassing van de omkeringsregel, zoals onder meer besproken in de arresten van de Hoge Raad van 29 november 2002 (NJ 2004, 304 en 305).
De enkele omstandigheid dat sprake is van onrechtmatig handelen van de zijde van [gedaagde] (hij is met zijn luchtballon over een gebied gevaren waar hij niet mocht varen), dat er daardoor een risico ter zake van het ontstaan van schade in het leven is geroepen (dieren kunnen schrikken van overvarende luchtballonnen) en dat deze schade aan de zijde van [eiser] (vermogenschade ten gevolge van het overlijden van zijn papegaaien) zich vervolgens ook heeft verwezenlijkt, is daarvoor in dit geval onvoldoende. Vanwege het overvaren van 5 andere luchtballonnen diezelfde ochtend, zowel kort vóór als kort nadat [gedaagde] met zijn luchtballon over het perceel van de buurman van [eiser] is overgevaren, is geen sprake van een zodanig klein restje onzekerheid over de vraag of juist het overvaren door [gedaagde] het overlijden van de drie papegaaien heeft veroorzaakt dat dit aanleiding geeft om de bewijslast om te draaien.


Zijn de papegaaien overleden tengevolge van het overvaren van de luchtballon van [gedaagde] ?



4.14.
De rechtbank zou deze vraag, als de luchtballon van [gedaagde] de enige luchtballon zou zijn geweest die op zaterdagochtend 11 maart 2017 vlak bij het perceel van [gedaagde] was overgevaren, bevestigend willen beantwoorden.
De rechtbank overweegt daarvoor als volgt.

Allereerst is van belang het hiervoor al genoemde feit van algemene bekendheid dat dieren, waaronder vogels, schrikken van bewegingen van boven en van harde geluiden. Als onweersproken staat vast dat [gedaagde] met zijn luchtballon over het perceel van de buurman van [eiser] is gevaren en dat het perceel van de buurman aan de kant ligt waar op het perceel van [eiser] de papegaaienkooien staan. Dat de branders, waar [gedaagde] op dat moment gebruik van maakte, een behoorlijk lawaai maakten volgt uit de verklaring van [eiser] dat hij, terwijl hij in zijn woning was, het geluid van deze branders hoorde. Partijen zijn het er niet over eens hoe hoog [gedaagde] vloog, maar hij vloog in ieder geval op een zodanige hoogte dat hij kon horen dat [eiser] hem iets toeriep. Aangenomen kan dan ook worden dat het geluid van de branders voor de papegaaien ook goed hoorbaar was. Daar komt bij dat de branders, zo heeft [gedaagde] verklaard, elke 5 tot 10 seconden worden aangezet. Een dergelijk wisselend geluid, levert in het algemeen een grotere schrikreactie op dan een continue geluid dat van verre komt, harder klinkt en vervolgens weer wegzakt.
Voorts is niet in geschil dat [eiser] kort nadat [gedaagde] is overgevaren een paar keer telefonisch contact met [gedaagde] heeft opgenomen ( [gedaagde] kreeg telefonische oproepen op zijn mobiele telefoon waarnaar zijn vaste telefoon was doorgeschakeld). [gedaagde] heeft [eiser] nadat hij was geland bezocht en heeft, zo bevestigt hij, twee dode papegaaien zien liggen. [gedaagde] verklaart dat hij van een afstand heeft gekeken en dat hij twee papegaaien onbeweeglijk op de grond heeft zien liggen. De rechtbank leidt hieruit af dat deze twee papegaaien dood waren, nu zonder een toelichting die ontbreekt niet valt in te zien dat deze twee op de grond liggende papegaaien op dat moment nog leefden. [eiser] heeft de daaropvolgende dag nog een foto gemaakt van een derde dode papegaai. De dierenarts die [eiser] een week later heeft bezocht en die de drie papegaaien heeft onderzocht, verklaart dat de papegaaien in een verkrampte houding lagen met de vleugels iets gespreid en concludeert dat de papegaaien zijn overleden aan een hartstilstand ten gevolge van acute stress. De rechtbank heeft, gelet op de gebeurtenissen op zaterdagochtend 11 maart 2017, geen aanleiding om aan deze bevindingen te twijfelen.



4.15.
Bij conclusie van antwoord (productie 12) heeft [gedaagde] een (partij)deskundigenrapport van [D] en [E] van 24 januari 2018 overgelegd. De bevindingen van de partij-deskundigen komen er kort gezegd op neer dat zonder een postmortaal onderzoek, dat zou moeten bestaan uit een uitwendig en inwendig onderzoek van de overleden papegaaien, aangevuld met een microscopisch onderzoek van verzamelde weefsels, de exacte doodsoorzaak van de papegaaien niet kan worden vastgesteld. Voorts staat in de rapportage dat voor het vaststellen van de exacte doodsoorzaak de expertise van een pathologisch specialist nodig is.

De rechtbank herhaalt dat de bewijslast inzake de oorzaak van het overlijden van de drie papegaaien op [eiser] rust.


[eiser] heeft, op verzoek van (de verzekeraar van) [gedaagde] , bij e-mailbericht van 31maart 2017 een rapport van de door hem ingeschakelde dierenarts aan [A] toegezonden. Als reactie daarop is door [A] bij e-mail van 12 april 2017 geschreven dat een oorzakelijk verband tussen het overvaren van de ballon en de dood van de drie papegaaien, ook met de toegezonden documenten, niet kan worden aangetoond. Enige onderbouwing voor dit standpunt is niet gegeven.
Eerst bij conclusie van antwoord, bijna tien maanden later, stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat de overgelegde dierenartsverklaring onvoldoende is en dat een postmortaal onderzoek had moeten worden uitgevoerd.

De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] zijn rechten heeft verwerkt om zich in deze procedure nog op het standpunt te mogen stellen dat het aanvankelijk in opdracht van [eiser] uitgevoerde onderzoek naar de oorzaak van het overlijden van de papegaaien onvoldoende is geweest.
Het gaat hier over dode dieren die normaal gesproken binnen afzienbare tijd na het overlijden naar een destructiebedrijf worden gebracht of, gebruikelijker als het gaat om hobbymatig gehouden dieren, worden begraven. Het had dan ook op de weg van (de verzekeraar van) [gedaagde] gelegen om in de e-mail van 12 april 2017 niet alleen kenbaar te maken dat een oorzakelijk verband tussen overvaren van de luchtballon en overlijden van de papegaaien niet was aangetoond, maar ook dat het in opdracht van [eiser] ingestelde onderzoek onvoldoende was, dan wel dat nog nader onderzoek zou worden ingesteld naar de vraag of dit onderzoek voldoende was. Het had dan vervolgens op de weg van [eiser] gelegen, op wie immers de bewijslast rust, om er voor te zorgen dat nader onderzoek nog mogelijk zou zijn, bijvoorbeeld door de overleden vogels in een diepvries te bewaren. Door niet nadrukkelijk aan te geven dat het dierenartsrapport als onvoldoende werd gezien, dan wel een voorbehoud op dit punt te maken, heeft (de verzekeraar van) [gedaagde] bij [eiser] de indruk gewekt dat het ingestelde onderzoek voldoende is geweest.

De rechtbank gaat dan ook voorbij aan de inhoud van het door [gedaagde] overgelegde (partij)deskundigenrapport.



4.16.
De conclusie is dan ook dat, als [gedaagde] met zijn luchtballon de enige was die op zaterdagochtend 11 maart 2017 vlak bij het perceel van [eiser] zou zijn overgevaren, causaal verband is komen vast te staan.


Er zijn die ochtend 11 maart 2017 meerdere luchtballonnen in de buurt van het perceel van [eiser] overgevaren.



4.17.
Vast staat echter dat er die ochtend, 11 maart 2017, meer luchtballonnen in de buurt van het perceel van [eiser] zijn komen overvaren. Partijen zijn het niet eens over de vraag of wellicht het overlijden van de drie papegaaien te wijten is aan het overvaren van één van de andere luchtballonnen.

[eiser] stelt zich op het standpunt dat dit niet het geval is. Hij voert aan dat hij geen enkele andere luchtballon heeft gezien of gehoord en dat de overige luchtballonnen bovendien verder weg, hoger en deels ook onzichtbaar voor de vogels overvoeren.

[gedaagde] betwist dit en stelt dat niet is komen vast te staan dat de papegaaien zijn overleden door het overvaren van juist zijn luchtballon.



4.18.
De rechtbank overweegt allereerst dat het standpunt van [eiser] dat het op de weg van [gedaagde] lag en niet van hem als benadeelde, om onderzoek te doen naar de mede-aansprakelijkheid van andere ballonvaarders niet wordt gevolgd. De bewijslast rust immers, zoals hiervoor al overwogen, op [eiser] .



4.19.
Met betrekking tot de overige ballonvaarders overweegt de rechtbank als volgt.



4.20.
Tussen partijen is niet in geschil dat 6 deelnemers aan de ballonvaartwedstrijd over de PZ12 zone zijn gevaren.
Dit betreft de volgende deelnemers:
- nr. 6: de heer [F] ;
- nr. 15: de heer [G] ;
- nr. 18: [gedaagde] ;
- nr. 19: mevrouw [H] ;
- nr. 20: de heer [I] ;
- nr. 22: de heer [J] .



4.21.
Als productie 16 heeft [eiser] overgelegd een afbeelding van een screenshot van de PZ12 zone, met daarbij ingetekend de plaats waar de papegaaienkooien staan. Niet weersproken is dat deze aanduiding juist is. De papegaaienkooien liggen ten westen van het centrum van de PZ zone en aan de kant van het buurperceel waar de ballon van [gedaagde] is overgevaren.
Als productie 17 bij dagvaarding heeft [eiser] foto’s van zijn papegaaienkooien overgelegd, ter onderbouwing van zijn stelling dat de papegaaienkooien aan de oostzijde overdekt zijn, zodat luchtballonnen die aan de oostelijke zijde voorbij varen niet door de papegaaien kunnen worden gezien. [gedaagde] heeft dat niet weersproken, zodat de rechtbank daar van uit gaat.



4.22.
Als productie 14 bij dagvaarding heeft [eiser] een e-mail van de heer [K] van 3 juni 2017 overgelegd. De heer [K] maakt onderdeel uit van de wedstrijd-organisatie van de ballonvaartwedstrijd.
De heer [K] geeft aan welke ballonvaarder op welk moment, in vergelijking met [gedaagde] , kwam overvaren en op welke hoogte. Aan deze verklaring kan onvoldoende waarde worden gehecht aangezien de heer [K] slechts een verklaring aflegt, zonder deze nader te onderbouwen, terwijl ook onderliggende stukken ontbreken.



4.23.
Als productie 15 heeft [eiser] overgelegd afbeeldingen van screenshots met daarop de routes van de verschillende hiervoor genoemde luchtballonnen in de PZ12 zone. [eiser] stelt dat hij deze kaarten gekregen heeft van de wedstrijdorganisatie.
Als de kaart van productie 16 wordt vergeleken met de als productie 15 overgelegde screenshots leidt dat tot de volgende bevinding:

- nr. 6: de heer [F] ; voer ten oosten van de kooien voorbij,
- nr. 15: de heer [G] ; voer ten oosten van de kooien voorbij, dichtbij,
- nr. 18: [gedaagde] ; voer ten westen van de kooien voorbij, dichtbij,
- nr. 19: mevrouw [H] voer ten oosten van de kooien voorbij,
- nr. 20: de heer [I] ; voer ten oosten van de kooien voorbij, dichtbij,
- nr. 22: de heer [J] . voer ten oosten van de kooien voorbij,



4.24.
Als bijlage bij de brief van de advocaat van [eiser] (productie 12 bij dagvaarding) is een rapportage van [B] gevoegd, welk bedrijf onderzoek heeft gedaan naar de eventuele aansprakelijkheid voor de dood van de drie papegaaien van [eiser] . In dit rapport staat dat informatie over de gevaren routes afkomstig is van de wedstrijdorganisatie aan de hand van de aan de deelnemers van de wedstrijd overhandigde loggers.
De rechtbank merkt op dat de onderzoeker de luchtballon van [gedaagde] als nummer 10 heeft benoemd. De rechtbank gaat er van uit dat de onderzoeker zich hierbij heeft gebaseerd op de wedstrijduitslag (die door [gedaagde] later in zijn conclusie van antwoord is overgenomen in alinea 15) en waarin staat dat luchtballon nr. 18 (van [gedaagde] ) de tiende plaats heeft behaald. Dit is kennelijk een vergissing en de rechtbank gaat er van uit dat de onderzoeker met nummer 10 de luchtballon van [gedaagde] bedoeld en dat dit nummer 18 dient te zijn.
De volgorde waarin de luchtballonnen volgens de onderzoeker overvoeren is als volgt:
nr. 15, nr. 22, nr. 6, nr. 19, [gedaagde] (= nr. 18), nr. 20. Of deze volgorde inderdaad juist is kan op dit moment niet worden vastgesteld omdat onderliggende stukken ontbreken.

Het hiervoor vermelde overzicht komt er dan, als uitgegaan wordt van het onderzoeksrapport, als volgt uit te zien:
- nr. 15: de heer [G] ; voer ten oosten van de kooien voorbij, dichtbij,
- nr. 22: de heer [J] . voer ten oosten van de kooien voorbij,
- nr. 6: de heer [F] ; voer ten oosten van de kooien voorbij,
- nr. 19: mevrouw [H] voer ten oosten van de kooien voorbij,
- nr. 18: [gedaagde] ; voer ten westen van de kooien voorbij, dichtbij,
- nr. 20: de heer [I] ; voer ten oosten van de kooien voorbij, dichtbij,

De onderzoeker concludeert dat de luchtballonnen met nummers 6, 19 en 22 langs de rand van de PZ12 zone voeren. Dit komt overeen met de als productie 15 overgelegde routekaartjes. De onderliggende stukken waar de onderzoeker zich kennelijk op baseert ontbreken, zodat niet kan worden vastgesteld of de betreffende routekaartjes ook juist zijn. De onderzoeker vermeldt ook hoe hoog de verschillende luchtballonnen voeren (waaronder ballon nr. 15 op 200 meter hoogte en ballon nr. 20 op 40 meter hoogte), maar geeft niet aan, terwijl onderliggende stukken evenmin zijn overgelegd, waar deze conclusie op is gebaseerd. De onderzoeker merkt ook op dat ballon nr. 20 acht minuten later dan de ballon van [gedaagde] voorbijvoer, maar schrijft ook “toen was het leed reeds geschied”. Ook met betrekking tot deze conclusie wordt niet aangegeven waar deze op is gebaseerd.

[gedaagde] ontkent dat hij slechts op 10-20 meter hoogte voer en stelt dat dit ongeveer 50 meter was. Zonder een nadere toelichting die ontbreekt kan de conclusie van de onderzoeker dat de luchtballon van [gedaagde] op 10-20 meter hoogte voer vooralsnog niet gevolgd worden.
Verder is op voorhand niet duidelijk of de twee papegaaien die [eiser] en [gedaagde] op zaterdagochtend hebben zien liggen, inderdaad al dood waren toen de luchtballon met nr. 20 acht minuten na [gedaagde] op 40 meter hoogte (dus wellicht even hoog/laag als [gedaagde] ) voorbij kwam varen. Met betrekking tot deze luchtballon met nr. 20 geldt dat deze aan de oostelijke kant voorbij voer, zodat de papegaaien waarschijnlijk niet zijn geschrokken van de aanblik van die luchtballon, maar wellicht wel van het geluid van de branders. Hierover vermeldt de rapportage, evenmin als [eiser] , niets.



4.25.
Als productie 5 bij antwoord heeft [gedaagde] een kaart overgelegd met daarop aangegeven zijn route. Hieruit volgt, zo stelt de rechtbank vast, dat [gedaagde] binnen de PZ12 zone, aan de zijkant daarvan en westelijk van de papegaaienkooien is voorbijgevaren. De exacte afstand tot de papegaaienkooien valt uit deze kaart niet af te leiden.



4.26.
Uit de door [gedaagde] als productie 6 overgelegde correspondentie volgt dat [gedaagde] van de wedstrijdorganisatie niet de beschikking heeft gekregen over de vluchtgegevens van de andere ballonvaarders die ook over de PZ12 zone hebben gevaren.
Uit de door [gedaagde] als productie 7 overgelegde correspondentie volgt dat de heer [K] heeft ontkend dat hij de vluchtgegevens van de andere ballonvaarders aan [eiser] ter beschikking heeft gesteld. De heer [K] schrijft dat hij slechts zijn bevindingen ten aanzien van de verschillen tussen de diverse routes en hoogtes aan [eiser] heeft laten weten.
Uit de door [gedaagde] als productie 8 en 9 overgelegde correspondentie volgt dat ook de heer [L] , verbonden aan “Ad Ballon” de organisator van de wedstrijd, de vluchtgegevens van de andere ballonvaarders niet heeft willen verstrekken.



4.27.
De rechtbank is van oordeel dat er op dit moment onvoldoende informatie is over de exacte vaarroutes van de andere luchtballonnen, de hoogte van het voorbij varen, alsmede van het tijdstip van overvaren. Van de zijde van [eiser] is weliswaar informatie overgelegd (de verklaring van de heer [K] – productie 14 bij dagvaarding, en het partij-deskundigenrapport – productie 12 bij dagvaarding), maar deze informatie is niet verifieerbaar. Voorts ontbreekt informatie over het gebruik van branders door de andere ballonvaarders die op de betreffende zaterdagochtend zijn overgevaren.



4.28.
De rechtbank zal, nu dit onderwerp op de zitting onvoldoende aan de orde is gekomen, [eiser] in de gelegenheid stellen zijn stellingen op dit punt nader aan te vullen en desgewenst nadere stukken over te leggen. De rechtbank zal de zaak hiervoor naar de rol verwijzen. [gedaagde] zal vervolgens mogen reageren.


De door [eiser] geleden schade.



4.29.
Vooruitlopend hierop overweegt de rechtbank, voor het geval zou komen vast te staan dat de drie papegaaien zijn overleden ten gevolge van het overvaren van de luchtballon van [gedaagde] , het volgende met betrekking tot de door [eiser] gevorderde schadevergoeding. De rechtbank gaat er bij deze overwegingen, met het oog op de leesbaarheid, van uit dat de schade door [gedaagde] is veroorzaakt, maar tekent aan dat dit alleen zo is als ook daadwerkelijk komt vast te staan dat de papegaaien zijn overleden ten gevolge van het overvaren van de luchtballon van [gedaagde] . Dat staat op dit moment niet vast.



4.30.
De door [eiser] gestelde schade valt uiteen in drie posten:


de waarde van het overleden koppel hyacint ara’s;


de gevolgschade doordat gedurende circa tien jaren geen jongen van het overleden broedpaar kunnen worden verkocht;


de waarde van de overleden geelnek-amazonepop.


De rechtbank zal deze schadeposten hierna achtereenvolgens bespreken.


De waarde van het overleden koppel hyacintara’s.



4.31.

[eiser] stelt zich op het standpunt dat het koppel hyacintara’s een waarde heeft van € 55.000,00. [eiser] ligt dat standpunt als volgt toe.
Het duurt acht à negen jaar voordat een hyacintara geslachtsrijp is en nog eens twee jaar voordat ara’s een kweekpaar worden. De waarde hangt mede af van de kans op nakomelingen. In het najaar van 2016 heeft het koppel een eerste legsel met drie eieren gelegd, waarvan twee eieren waren bevrucht. Deze eieren zijn echter niet uitgekomen. Onder verwijzing naar het door hem overgelegde rapport van [C] en de daarin genoemde categorieën stelt [eiser] dat zijn koppel hyacintara’s zich tussen categorie E en F bevond, dus in ieder geval in categorie E. Voorts overlegt [eiser] een aantal advertenties van koppels hyacintara’s.



4.32.

[gedaagde] wijst er op dat uit de ringnummers van de ara’s kan worden afgeleid dat de twee hyacintara’s in maart 2017 maximaal 9 en 10 jaar oud waren en niet 12 jaar oud zoals in het rapport van [C] staat. Als al uitgegaan moet worden van de wijze waarop [eiser] stelt dat de waarde moet worden berekend, dan zouden de twee vogels, uitgaande van de tabel van [C] , hooguit € 35.000,00 waard zijn.

[gedaagde] verwijst voorts naar het door hem overgelegde rapport van [M] (productie 14 bij antwoord) en stelt dat de waarde van een broedrijp koppel maximaal € 30.000,00 is. Voorts voert [gedaagde] aan dat de vogels van [eiser] nog nooit levende jongen hebben voortgebracht en dat niet vaststaat dat de foto’s van de bevruchte eieren ook daadwerkelijk foto’s zijn van eieren van de betreffende hyacintara’s.



4.33.
De rechtbank overweegt als volgt.

Ter zitting is van de zijde van [eiser] bevestigd dat de hyacintara’s 9 en 10 jaar oud waren. De rechtbank zal daar dan ook van uit gaan.
Beide partijen hebben (partij-)deskundigenrapportages overgelegd om hun standpunten ten aanzien van de waarde van de papegaaien te onderbouwen.
Vaststaat dat de hyacintara’s nog nooit levende jongen hebben voortgebracht, zodat gelet op de datum waarop de schade is toegebracht, 17 maart 2017, er van dient te worden uitgegaan dat sprake is van een broedrijp koppel, maar nog geen bewezen koppel (een koppel dat aantoonbaar jongen heeft grootgebracht).
Volgens de deskundige van [gedaagde] is een dergelijk koppel € 30.000,00 waard. De rechtbank gaat er hierbij van uit dat het dan gaat om een koppel dat nog geen eieren heeft gelegd. Uitgaande van de tabel van [C] zou de waarde € 35.000,00 (categorie C) zijn.
De rechtbank stelt vast dat de twee waardebepalingen niet veel van elkaar afwijken.
In geschil is of het koppel hyacintara’s van [eiser] inderdaad, zoals [eiser] stelt, al twee bevruchte eieren heeft voortgebracht. In dat geval is aannemelijk dat de waarde wat hoger uitvalt. Nu een verwantschapsonderzoek (in die zin dat onderzocht zou zijn of de bevruchte, maar niet uitgekomen eieren ook daadwerkelijk van het betreffende hyacintara koppel afkomstig was) in 2016 achterwege is gebleven, kan dat, zo neemt de rechtbank aan, ook niet meer worden vastgesteld. De rechtbank rekent dit [eiser] niet aan, aangezien er van een hobbymatige papegaaienhouder niet kan worden verwacht dat hij of zij, met het oog op eventuele schadeclaims in de toekomst, allerlei overigens onnodige onderzoeken laat instellen. Nu de papegaaien dood zijn, kan ook niet meer op grond van de resultaten van het jaar 2017 worden vastgesteld welke waarde per 17 maart 2016 aan de papegaaien kan worden toegekend. Dit kan [gedaagde] worden toegerekend, in het geval dat zijn aansprakelijkheid komt vast te staan.
Nu de werkelijke schade, ten gevolge van het overlijden van de twee hyacintara’s niet kan worden vastgesteld, zal de rechtbank de schade voor wat betreft de waarde van de twee hyacintara’s ex aequo et bono begroten. De rechtbank begroot deze schade op € 40.000,00.


De gevolgschade doordat gedurende circa tien jaren geen jongen van het overleden broedpaar kunnen worden verkocht.



4.34.

[eiser] stelt dat er sprake is van gevolgschade. Ten gevolge van het verlies van het koppel hyacintara’s is er sprake van winstderving doordat hij in de toekomst geen jonge papegaaitjes afkomstig van dit koppel zal kunnen verkopen. Gedurende tien jaar (welke periode nodig is om weer een kweekpaar dat bevrucht broedsel zal voortbrengen te verkrijgen) loopt [eiser] inkomsten mis. Rekening houdend met de opbrengst van jonge papegaaien (€ 8.000,00 bij zes weken oud), een schatting van één a twee geboren papegaaien per jaar (dus 14 jongen in tien jaar tijd), een verlies van zes jongen in die periode en de opfok- en medische kosten, bedraagt de winst € 6.950,00 per jong. Over een periode van tien jaar loopt [eiser] dan ook € 55.600,00 aan inkomsten mis.

[eiser] heeft op de zitting uitgelegd hoeveel moeite het hem gekost heeft om een broedrijp koppel hyacint ara’s te krijgen. [eiser] heeft ook uitgelegd dat het praktisch onmogelijk is om thans een vergelijkbaar broedrijp koppel te kopen. [eiser] wil namelijk niet met iedere commerciële koper in zee omdat hij dan niet zeker weet of de betreffende papegaaien wel aan de door hem gestelde eisen voldoen en vergelijkbaar zullen zijn met het koppel papegaaien dat hij had. Hij betwijfelt dus of het, ervan uitgaande dat hij de waarde van het koppel hyacint ara’s vergoed krijgt, werkelijk een vergelijkbaar vervangend koppel kan kopen. Hij is dus aangewezen op het aankopen van jonge hyacintara’s in de hoop dat hieruit een succesvol koppel uit zal voortkomen.



4.35.

[gedaagde] wijst er op dat [eiser] er aan voorbij gaat dat het onderhavige koppel geen kweekkoppel is en nog geen jongen heeft voortgebracht. Voorts betwist [gedaagde] dat er sprake is van een koppel dat al bevruchte eieren heeft gelegd.



4.36.
De rechtbank volgt [eiser] niet in zijn standpunt.
Allereerst heeft te gelden dat als [eiser] de (wellicht) te ontvangen schadevergoeding aanwendt om een vergelijkbaar koppel hyacintara’s te kopen, hij in dezelfde situatie komt te verkeren als vóór de dag waarop de schade is toegebracht. Van gevolgschade is dan geen sprake. Daarbij gaat de rechtbank er, anders dan [eiser] , van uit dat een vergelijkbaar koppel een koppel hyacintara’s betreft dat al wel bevruchte eieren heeft gelegd, maar nog geen levende jongen heeft voorgebracht. Dat de aankoop van een dergelijk koppel onmogelijk is volgt niet uit de stellingen van [eiser] en evenmin uit die van de partijdeskundigen.



4.37.
De rechtbank is wel van oordeel dat [eiser] enige tijd nodig zal hebben om zich te beraden op de nieuwe situatie en zich te oriënteren op de aankoop van een nieuw koppel hyacintara’s. De rechtbank acht een periode van twee jaar redelijk.
Voorts stelt de rechtbank vast dat [gedaagde] de door [eiser] genoemde waarde van jonge papegaaien op zich niet heeft weersproken. [gedaagde] stelt alleen dat [eiser] de kosten van het eerste jaar reproductie dubbel meetelt.
De rechtbank voegt hier nog aan toe dat als [eiser] een paar hyacintara’s koopt dat al wel bevruchte eieren heeft gelegd, maar nog geen levende jongen ter wereld heeft gebracht, het risico bestaat dat dit paar, ondanks de positieve verwachting, toch nooit levende jongen zal krijgen. Omgekeerd bestaat de mogelijkheid dat dit aan te kopen paar wel levende jongen zal krijgen, terwijl wellicht het overleden koppel van [eiser] dat, ondanks de positieve verwachting, niet zou hebben gekregen. Hoe de situatie zou zijn geweest als het schadeveroorzakende voorval niet had plaatsgevonden kan niet worden vastgesteld.
Alle goede en kwade kansen tegen elkaar afwegend en er van uitgaande dat [eiser] in een periode van twee jaar de verkoopopbrengst van twee jonge papegaaien is misgelopen, begroot de rechtbank de gevolgschade van [eiser] op 2x € 6.950,00 = € 13.900,00.


De waarde van de overleden geelnek-amazonepop.



4.38.

[eiser] stelt dat de overleden geelnek-amazonepop een waarde had van
€ 2.500,00. Ter onderbouwing van deze stelling verwijst hij naar het door hem als productie 18 bij dagvaarding overgelegde partijdeskundige-rapport.



4.39.

[gedaagde] betwist de gestelde schade en wijst er op dat [eiser] niet heeft aangetoond dat de betreffende geelnek-amazonepop inderdaad jongen heeft voortgebracht. Voorts wijst [gedaagde] er op, onder verwijzing naar het door hem als productie 14 bij conclusie van antwoord overgelegde rapport van Parrotfarm, dat de waarde van een bewezen pop (dat wil zeggen een pop die aantoonbaar jongen heeft voortgebracht)
€ 1.500,00 is.



4.40.
De rechtbank stelt vast dat in het door [eiser] overgelegde rapport een waarde van de geelnek-amazonepop wordt genoemd van € 1.750,00. Daarnaast wordt nog een bedrag genoemd van € 750,00 welk bedrag betrekking heeft op gevolgschade in de vorm van het mislopen van de verkoopopbrengst van één jong bij verkoop aan een handelaar. Gevolgschade wordt door [eiser] met betrekking tot het overlijden van de geelnek-amazonepop echter niet gevorderd, zodat deze ook niet kan worden toegewezen. Voorts stelt de rechtbank vast dat van de zijde van [eiser] ook niet is aangetoond dat de betreffende amazonepop ook daadwerkelijk jongen heeft gehad. De rechtbank zal de schade, voor het geval dat de aansprakelijkheid van [gedaagde] vast zal komen te staan, dan ook begroten op € 1.250,00.


Eigen schuld aan de zijde van [eiser] ?



4.41.
De rechtbank volgt niet de stelling van [gedaagde] dat er sprake is van eigen schuld aan de zijde van [eiser] . Het kan inderdaad zo zijn dat [eiser] het gebied rondom zijn perceel, na de vorige schadeveroorzakende gebeurtenissen, had kunnen laten aanwijzen als gevoelig gebied op de landelijke luchtvaartkaarten. Het terrein van [eiser] lag echter al in de PZ12 zone, zodat [gedaagde] daar ook om die reden niet had mogen overvaren. [gedaagde] heeft dat toch gedaan. Niet valt in te zien dat een aanwijzing als gevoelig gebied tot gevolg zou hebben gehad dat [gedaagde] niet over het betreffende perceel zou zijn gevaren.
De rechtbank volgt ook niet de stelling van [gedaagde] dat het op de weg van [eiser] had gelegen om de wedstrijdleiding te verzoeken de deelnemers te waarschuwen. Dit was niet nodig. De deelnemers waren immers gewaarschuwd door de aanduiding van de PZ12 zone op de papieren en de digitale wedstrijdkaarten. Uit de verklaring van de heer [L] (productie 20 van [eiser] ) volgt bovendien dat de deelnemers aan de wedstrijd voorafgaand aan de wedstrijd het wedstrijdreglement kregen toegezonden, inclusief de juiste PZ-lijst en dat op het officiële noticebord een wedstrijdkaart hing met alle PZ-zones daarop ingetekend.

[gedaagde] stelt ten slotte dat [eiser] veiligheidsmaatregelen aan de volières had kunnen treffen zodat zijn vogels minder belast worden door het overvaren van een ballon. [eiser] heeft ter zitting verklaard dat hij, na een eerder schademoment, zijn volières al heeft verbouwd, deels heeft afgeschermd en overdekt en heeft verplaatst naar een meer beschut deel van zijn terrein. Uit de stellingen van [gedaagde] volgt niet welke maatregelen [eiser] redelijkerwijs nog meer had moeten nemen, waarbij niet valt in te zien dat het plaatsen van een schutting afdoende zou zijn.


Hoe nu verder?



4.42.
Zoals hiervoor in r.o. 4.28 aangekondigd zal de rechtbank de zaak naar de rol verwijzen teneinde [eiser] in de gelegenheid te stellen zijn stellingen ten aanzien van de vaarroutes en hoogte van de andere luchtballonnen, alsmede het door hen gemaakte geluid bij akte nader aan te vullen en desgewenst stukken over te leggen.

[gedaagde] zal hierop vanzelfsprekend mogen reageren.



4.43.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.






5De beslissing
De rechtbank


5.1.
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 10 oktober 2018 voor akte aan de zijde van [eiser] overeenkomstig hiervoor in r.o. 4.42 is aangegeven;



5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.




Dit vonnis is gewezen door mr. N.W.A. Stegeman-Kragting en in het openbaar uitgesproken op 12 september 2018.
Link naar deze uitspraak