Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBOBR:2021:166 
 
Datum uitspraak:08-01-2021
Datum gepubliceerd:18-01-2021
Instantie:Rechtbank Oost-Brabant
Zaaknummers:364201
Rechtsgebied:Civiel recht
Indicatie:Kort geding. executiegeschil; schorsing tenuitvoerlegging Italiaans vonnis; overgangsrecht EEX-Vo II; restitutierisico
Trefwoorden:varkens
vee
 
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch


zaaknummer / rolnummer: C/01/364201 / KG ZA 20-651


Vonnis in kort geding van 8 januari 2021


in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

VAEX VARKENS- EN VEEHANDEL B.V.,
gevestigd te Reek, gemeente Landerd,
eiseres,
advocaat mr. H.J. School te 's-Hertogenbosch,

tegen


[gedaagde]

,
gevestigd te [vestigingsplaats] , Italië
gedaagde,
advocaat J.F.H.M. Bartels te Amsterdam.


Partijen zullen hierna Vaex en [gedaagde] genoemd worden.




1De procedure

1.1.
De procedure blijkt uit:


de dagvaarding van 28 oktober 2020 met 6 producties;


de brief van 4 november 2020 van mr. Bartels met 2 producties;


de mondelinge behandeling op 5 november 2020 via skype;


de spreekaantekeningen van [gedaagde] ;


de pleitnota van Vaex;


de aanhouding in afwachting van de beslissing van de President van het gerechtshof van Perugia (Italie) op het schorsingsverzoek van Vaex;


de e-mail van mr. School van 9 december 2020;


de e-mails van mr. School en mr. Bartels van 11 december 2020 naar aanleiding van de uitspraak van de President van het gerechtshof van Perugia waarin het schorsingsverzoek van Vaex met betrekking tot de executie in Italië is afgewezen;


de voortzetting van de mondelinge behandeling op 15 december 2020 via skype;


de pleitaantekeningen van Vaex ten behoeve van de mondelinge behandeling op 15 december 2020.





1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.





2De feiten

2.1.
Vaex opereert onder andere in de handel van varkens en vee; zij heeft in 2003 een partij varkens geleverd aan [gedaagde] in Italië. Enkele weken na deze levering is bij de varkens het SVD-virus (blaasjesziekte) geconstateerd. Naar aanleiding hiervan heeft [gedaagde] haar veestallen moeten ruimen. Volgens Vaex is de ziekte pas na levering van de partij varkens aan [gedaagde] ontstaan. [gedaagde] stelde zich op het standpunt dat de varkens de ziekte al voor die tijd moeten hebben opgelopen. [gedaagde] heeft hierop het restant van de factuur voor de geleverde varkens niet aan Vaex betaald.



2.2.
Partijen zijn hierover sinds 2003 in een gerechtelijke procedure in Italië verwikkeld, waarin [gedaagde] – voorzover hier relevant – ontbinding van de overeenkomst, terugbetaling van het reeds betaalde deelbedrag en schadevergoeding heeft gevorderd.



2.3.
In de periode tussen 2003-2019 is Vaex door de rechtbank in eerste aanleg en het gerechtshof van Perugia in hoger beroep in het gelijk gesteld. Het arrest van het gerechtshof van Perugia is door het Italiaanse Hooggerechtshof in cassatie vernietigd; de zaak is terugverwezen naar het gerechtshof van Perugia ter verdere afdoening. Dit hof heeft op 21 december 2019 (gepubliceerd op 16 januari 2020) de vorderingen van [gedaagde] toegewezen; Vaex is veroordeeld tot restitutie van de reeds betaalde koopsom van € 20.000,00 en tot betaling van € 173.687,32 terzake schadevergoeding, vermeerderd met kosten. Het arrest van het gerechtshof is – ongemotiveerd - uitvoerbaar bij voorraad verklaard.



2.4.
Vaex heeft tegen dit arrest beroep in cassatie ingesteld.



2.5.

[gedaagde] heeft het arrest van 21 december 2019 op 5 oktober 2020 in Nederland aan Vaex betekend. Tevens is betekend het door het gerechtshof van Perugia gegeven certificaat (d.d. 17 juni 2020) ex artikel 53 van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: EEX-Vo II). In het betekeningsexploot is aan Vaex bevel gedaan om binnen één maand na betekening aan [gedaagde] te betalen aan hoofdsom van de veroordeling, de proceskosten en de explootkosten het bedrag van € 213.050,36.



2.6.
Omdat [gedaagde] ook in Italië de executie van het arrest van 21 december 2019 had aangekondigd heeft Vaex ook daar een verzoek tot schorsing van de executie ingediend bij de President van het gerechtshof van Perugia. De mondelinge behandeling heeft inmiddels plaatsgevonden op 9 november 2020.



2.7.
Omdat [gedaagde] niet bereid was de executiemaatregelen in Nederland te staken in afwachting van de beslissing van het gerechtshof op het door Vaex ingediende schorsingsverzoek in Italië, heeft zij [gedaagde] in kort geding gedagvaard en onder andere gevorderd dat de executie hier te lande wordt geschorst.



2.8.
Tijdens de mondelinge behandeling op 5 november 2020 heeft de voorzieningenrechter partijen medegedeeld dat de uitspraak van het gerechtshof te Perugia zal moeten worden afgewacht. Een en ander gelet op het bepaalde in artikel 44, tweede lid van EEX-Vo II, waarin – met zoveel woorden – is geregeld dat de executierechter van de aangezochte staat de tenuitvoerlegging moet schorsen indien de uitvoerbaarheid van de beslissing in de lidstaat van herkomst is geschorst.



2.9.
De President van het gerechtshof van Perugia heeft op 10 december 2020 uitspraak gedaan op het schorsingsverzoek van Vaex. Het verzoek is verworpen; de uitvoerbaarheid bij voorraad van het arrest van 21 december 2019 is niet geschorst.





3Het geschil


3.1.
Vaex vordert samengevat – bij wijze van voorlopige voorziening en uitvoerbaar bij voorraad:
I. Primair: schorsing van de tenuitvoerlegging van de executoriale titel totdat in de
hoofdzaak te Italië een uitspraak in kracht van gewijsde zal zijn gegaan, indien en voor zover de voorzieningenrechter dat noodzakelijk acht onder de voorwaarde dat Vaex zekerheid ten gunste van [gedaagde] stelt voor het gehele in het bevel tot betaling opgeëiste bedrag in de vorm van een bankgarantie;
II. Subsidiair: schorsing van de tenuitvoerlegging van de executoriale titel totdat in Italië de President van het president van het gerechtshof van Perugia heeft geoordeeld over het schorsingsverzoek,
III. Meer subsidiair: schorsing van de tenuitvoerlegging van de executoriale titel tot een door de voorzieningenrechter te stellen datum,
En voorts als zelfstandige vorderingen:
IV. te bepalen dat executie (al dan niet na een (tijdelijke) schorsing) door [gedaagde] , voordat het oordeel in de hoofdzaak in kracht van gewijsde zal zijn gegaan, uitsluitend zal mogen plaats vinden op de voorwaarde dat [gedaagde] bij het (hernieuwde) bevel tot betaling een bankgarantie ten gunste van Vaex stelt, voor een bedrag van € 213.000,00, te vermeerderen met 15 % voor rente en kosten,
V. [gedaagde] te veroordelen zich, tot het moment dat kracht van gewijsde in de hoofdzaak zal zijn ontstaan, te onthouden van het treffen van executiemaatregelen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
VI. Veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en in de nakosten.



3.2.
Vaex legt hieraan – zakelijk weergegeven – het volgende ten grondslag.
De belangen van Vaex dienen te prevaleren boven het belang van [gedaagde] om tot executie over te gaan. Tenuitvoerlegging van het arrest zal onherroepelijke en onomkeerbare schadelijke gevolgen hebben voor [gedaagde] gelet op de slechte financiële situatie waarin [gedaagde] verkeert. Er is sprake van een onaanvaardbaar groot restitutierisico indien Vaex gedwongen wordt om krachtens het laatste arrest van het gerechtshof te betalen aan [gedaagde] omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat dit arrest op het door Vaex ingestelde cassatieberoep geen stand houdt. In dat verband wijst Vaex er op dat zij inmiddels de verklaring van de veterinaire dienst van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit heeft ontvangen die voldoende bewijs oplevert dat het transport en de levering van de varkens voldeden aan alle Europese voorschriften en eisen. Helaas ontving Vaex dit document te laat; had zij dit eerder ontvangen, dan was zij nooit veroordeeld om te betalen aan [gedaagde] , aldus Vaex. Vaex heeft er met dit nieuwe document, dat nog niet eerder aan een inhoudelijk behandelend rechter kon worden voorgelegd, alle vertrouwen in de vorderingen van [gedaagde] alsnog afgewezen zullen worden in cassatie. Daar komt bij dat partijen al meer dan zeventien jaar procederen; mede ook tegen die achtergrond wegen de belangen van Vaex bij het kunnen uitprocederen van deze zaak zwaarder dan de belangen van [gedaagde] bij invordering van deze al 17 jaar oude vordering. Van [gedaagde] kan gevergd worden dat zij pas op de plaats maakt in afwachting van de uitkomst van de nog lopende procedure.



3.3.
Op het in reactie daarop namens [gedaagde] gevoerde verweer en hetgeen partijen verder ter ondersteuning van hun standpunten hebben aangevoerd, zal in de beoordeling - voor zover van belang - nader worden ingegaan.





4De beoordeling

4.1.
Vaex stelde zich tijdens de voortgezette mondelinge behandeling op het standpunt dat [gedaagde] helemaal nog niet beschikt over een executoriale titel. [gedaagde] heeft volgens Vaex de verkeerde tenuitvoerleggingsprocedure gevolgd zodat [gedaagde] vooralsnog niet tot tenuitvoerlegging van het arrest van 21 december 2019 hier te lande kan overgaan. Vaex stelt dat het inleidende stuk dat de rechtsvordering in het langlopende geschil van partijen heeft ingeleid, dateert uit 2003, derhalve van vóór de inwerkingtreding van de huidige EEX-Vo II per 10 januari 2015. Dit betekent dat voor de beoordeling van de uitvoerbaarheid van het arrest van het gerechtshof te Perugia teruggegrepen moet worden op de voorheen geldende EEX-Verordening (EU) nr. 1244/2001, aldus nog steeds Vaex. Dit betekent volgens Vaex dat [gedaagde] in Nederland een exequatur ex artikelen 38 tot en met 52 van de oude EEX-Verordening (EU) nr. 44/2001 had moeten vragen, alvorens tot tenuitvoerlegging van de Italiaanse beslissing in Nederland kan worden overgegaan. Zolang [gedaagde] langs deze weg niet over een exequatur beschikt kan zij het Italiaanse arrest niet in Nederland ten uitvoer leggen.



4.2.
De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande als volgt.



4.3.
Volgens de overgangsbepaling van artikel 66 van EEX-Vo II is die verordening van toepassing op rechtsvorderingen die op of na 10 januari 2015 zijn ingesteld. Onweersproken is gesteld dat de initiële rechtsvordering bij de rechtbank in eerste aanleg is ingesteld in 2003. Of de procedure bij het gerechtshof te Perugia na verwijzing door het Hooggerechtshof (leidend tot het arrest van 21 december 2019) is ingeleid voor of na 10 januari 2015 valt op basis van de overgelegde stukken niet met zekerheid vast te stellen, zij het dat het de voorzieningenrechter aannemelijk voorkomt dat deze procedure is ingeleid in het jaar 2016, zulks gelet op het registratienummer van de zaak (486/2016) en de openingszin: “In de burgerrechtelijke zaak geregistreerd onder 486 jaar 2016 (…)”. Namens Vaex is betoogd dat krachtens de aangehaalde overgangsbepaling de oude verordening van toepassing is nu de zaak voor het eerst aanhangig is gemaakt in 2003 en dus vóór 10 januari 2015. De vraag of het hiervoor aangehaalde artikel 66 van de EEX-Vo II verordening moet worden uitgelegd zoals door Vaex is bepleit dan wel of daarbij aangeknoopt moet worden bij het moment waarop de zaak bij het gerechtshof na verwijzing door het Hooggerechtshof aanhangig is gemaakt (in welk geval de huidige EEX-Vo ii moet worden gehanteerd bij de beoordeling van de uitvoerbaarheid in Nederland) kan in het midden blijven. Vast staat immers dat de Italiaanse rechter door afgifte van het certificaat ex artikel 53 EEX-Vo II heeft geoordeeld dat sprake is van een rechtsvordering waarop volgens hem de EEX-Vo II van toepassing is. Het is dan niet aan de rechter in de aangezochte staat om de juistheid van die beslissing te toetsen, ambtshalve noch naar aanleiding van een daartoe gevoerd verweer zoals in het onderhavige geval. De voorzieningenrechter wijst in dit verband op het bepaalde van artikel 52 EEX-Vo II. Hierin is neergelegd dat in geen geval in de aangezochte lidstaat wordt overgegaan tot een onderzoek van de juistheid van de in een lidstaat gegeven beslissing. Het door de bevoegde autoriteit in Italië afgegeven certificaat, houdende het oordeel dat sprake is van een rechtsvordering waarop het EEX-Vo II van toepassing is kwalificeert als een dergelijke, onder het bereik van art. 52 EEX-Vo II vallende beslissing.



4.4.
Het vorenstaande betekent dat het arrest van het gerechtshof te Perugia van 21 december 2019 in combinatie met het op dit arrest afgegeven certificaat van de Italiaanse rechter van 17 juni 2020 [gedaagde] een direct uitvoerbare titel geeft om in Nederland ten last van Vaex executiemaatregelen te treffen en dat het daartegen gerichte verweer van Vaex in zoverre moet worden verworpen.



4.5.
Omdat [gedaagde] gevestigd is in Italië rijst moet beoordeeld worden of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. Dat is het geval op grond van artikel 24 lid 5 van EEX-Vo II. Het gaat in dit kort geding immers om een executiegeschil. In dat geval is het gerecht van de lidstaat van de plaats van tenuitvoerlegging exclusief bevoegd. Nederland is in dit geval de plaats van tenuitvoerlegging. Op het geschil is ingevolge artikel 41 lid 1 van EEX-Vo II Nederlands recht van toepassing. Artikel 41 lid 2 van EEX-Vo II bepaalt dat de in de aangezocht lidstaat wettelijk vastgestelde gronden voor weigering of voor schorsing van de tenuitvoerlegging van toepassing zijn (in dit geval artikel 438 Rv) indien en voor zover zij niet onverenigbaar zijn met de in artikel 45 van EEX-Vo II genoemde gronden.



4.6.

[gedaagde] heeft voor alle weren aangevoerd dat de voorzieningenrechter zich onbevoegd dient te verklaren van de vorderingen van Vaex kennis te nemen onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 29, lid 1 en lid 3 van EEX-Vo II. Dit verweer faalt. Artikel 29 van EEX-Vo II strekt ter voorkoming van parallelle procedures voor de gerechten van verschillende lidstaten en tegenstrijdige beslissingen die daarvan het gevolg kunnen zijn. Op grond van deze bepaling geldt dat wanneer voor gerechten van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen vorderingen aanhangig zijn, die hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten, het gerecht waar de zaak als laatste aanhangig is gemaakt zijn uitspraak aanhoudt totdat de bevoegdheid van het gerecht waar de zaak als eerste aanhangig is gemaakt vaststaat. In het onderhavige geval gaat het echter om de tenuitvoerlegging van een Italiaanse uitspraak en niet om de inhoudelijke beoordeling van de zaak, zodat artikel 29 EEX-Vo II in de onderhavige zaak geen rol speelt.



4.7.
Wat wel een rol heeft gespeeld is het bepaalde in artikel 44 lid 2 EEX-Vo II. Vaex had immers ook in Italië een schorsingsverzoek ingediend. In het geval de Italiaanse rechter het verzoek had toegewezen zou de voorzieningenrechter verplicht zijn geweest om ook de tenuitvoerlegging hier te lande te schorsen. De Italiaanse rechter heeft op 10 december 2020 afwijzend beslist op het schorsingsverzoek, welke beslissing evenwel de bevoegdheid onverlet laat van de Nederlandse executierechter op grond van 24 lid 5 EEX-Vo II om te beslissen over de vordering strekkende tot schorsing van executie in Nederland. Daarmee komt de voorzieningenrechter toe aan de inhoudelijke beoordeling van het onderhavige executiegeschil.



4.8.
De stelling dat, zoals [gedaagde] stelt, de tenuitvoerlegging hier te lande slechts kan worden verhinderd op grond van artikel 46 en 47 van EEX-Vo II wordt verworpen. [gedaagde] miskent hiermee dat het hier niet gaat om een verzoek om weigering van de tenuitvoerlegging, maar om een vordering tot schorsing of opschorting van de tenuitvoerlegging als bedoeld in artikel 438 Rv, tot beoordeling waarvan artikel 24 lid 5 EEX-Vo II de Nederlandse voorzieningenrechter bij uitsluiting bevoegd verklaard.



4.9.
Het gaat hier dus om een executiegeschil op voet van artikel 438 Rv. Tot 20 december 2019 gold als toetsingsmaatstaf voor de beoordeling van een vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van zowel een in kracht van gewijsde gegaan vonnis als van een vonnis waartegen een rechtsmiddel was ingesteld of nog openstond, of sprake is van misbruik van bevoegdheid in de zin van artikel 3:13 BW. Daarvan is sprake als de executant, mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat kan onder meer het geval zijn als het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust, of als de tenuitvoerlegging op grond van na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.



4.10.
Bij arrest van 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026) is de Hoge Raad wat betreft de toetsingsmaatstaf voor een vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis waartegen een rechtsmiddel is ingesteld of nog openstaat, teruggekomen van zijn eerdere rechtspraak. De Hoge Raad overweegt in dat arrest (r.o. 5.8):

“Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.


Bij de toepassing van deze maatstaf in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.


Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken”.




4.11.
In dit geval is sprake van de voorgenomen tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing waartegen een rechtsmiddel is ingesteld. De beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad is kennelijk niet gemotiveerd. Dat betekent – in het licht van de hiervoor onder 4.10 geschetste toetsingsmaatstaf – dat de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de beslissing totdat op het rechtsmiddel (cassatie) is beslist, toewijsbaar is als er omstandigheden zijn die meebrengen dat het belang van Vaex bij schorsing van de executie van de beslissing zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde] om tot tenuitvoerlegging van die beslissing over te kunnen gaan.



4.12.
Vaex stelt - kort gezegd en voor zover thans nog actueel - dat de volgende omstandigheden bij de belangenafweging in aanmerking moeten worden genomen:
( a) het restitutierisico aan de zijde van [gedaagde] , en
( b) Vaex heeft inmiddels de beschikking over het document van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit d.d. 1 november 2018 waaruit blijkt dat Vaex voldeed aan alle Europese richtlijnen in de zin dat Vaex ten aanzien van de geleverde varkens voldeed aan alle medische protocollen en de varkens dus voor de levering niet besmet waren met het SVD-virus.



4.13.
Vaex stelt dat er een restitutierisico bestaat indien [gedaagde] wordt toegestaan de tenuitvoerlegging van de Italiaanse beslissing voort te zetten. Ter onderbouwing van het door Vaex gestelde restitutierisico heeft zij als productie 6 bij dagvaarding de jaarstukken van [gedaagde] over de jaren 2017 en 2018 overgelegd. De voorzieningenrechter gaat hieraan voorbij. Het door Vaex geschetste restitutierisico (te verstaan als het risico dat ongedaanmaking van een - krachtens een daartoe strekkende veroordeling - geleverde prestatie niet mogelijk of realiseerbaar blijkt te zijn) is immers inherent aan nagenoeg iedere veroordeling die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard en waartegen een rechtsmiddel is of nog kan worden ingesteld. Dit restitutierisico levert derhalve op zichzelf geen zwaarwegend belang op aan de zijde van Vaex, zeker niet indien dit wordt afgezet tegen het – in beginsel gegeven – belang dat [gedaagde] heeft om de aan haar toegewezen vordering te kunnen incasseren. Het door Vaex genoemde restitutierisico vormt om dezelfde reden evenmin aanleiding om [gedaagde] de verplichting op te leggen om zekerheid te stellen (al dan niet in de vorm in de vorm van een bankgarantie, vordering IV) in het geval haar wordt toegestaan om de tenuitvoerlegging voort te zetten.



4.14.
Ten overvloede wil de voorzieningenrechter daar nog wel het volgende aan toevoegen. Op basis van de door [gedaagde] ingebrachte financiële stukken van eind 2019 (productie 2 [gedaagde] ) en die – zo begrijpt de voorzieningenrechter - kennelijk ook in
de schorsingsprocedure in Italië gepresenteerd zijn, valt voorshands niet aan te nemen dat sprake is van een bovengemiddeld restitutierisico of dat de door [gedaagde] gedreven onderneming in zwaar weer verkeert. De Italiaanse executierechter heeft daarover (door Vaex is op 11 december 2020 een Nederlandse vertaling overgelegd van de Italiaanse beslissing) overwogen dat [gedaagde] heeft gedocumenteerd dat de waarde van de onderneming noemenswaardig hoger is dan het krediet waarop door Vaex aanspraak wordt gemaakt. De stelling dat [gedaagde] insolvabel is lijkt in zoverre dus ook feitelijke grondslag te ontberen.



4.15.
De tweede grond betreft het door Vaex in haar dagvaarding genoemde en als productie 3 overgelegde document van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. De voorzieningenrechter begrijpt dat Vaex dit document in de hangende cassatiezaak zal inbrengen, in de verwachting dat zij daarmee genoegzaam zal weten aan te tonen dat Vaex ten tijde van de levering van de varkens aan [gedaagde] alle voorgeschreven documenten op orde had en waaruit moet blijken dat de door haar geleverde varkens op het moment van levering gezond waren. Vaex verwacht dat het Hooggerechtshof op basis van dit document het veroordelend arrest van het gerechtshof te Perugia zal vernietigen. Daarmee introduceert Vaex evenwel een grond die rechtstreeks inspeelt op de kans van slagen van het door haar ingestelde rechtsmiddel. In kort geding moet de voorzieningenrechter echter uitgaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en moet de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing worden gelaten. Deze grond kan Vaex in dit executie-kort geding derhalve niet baten.



4.16.
Bovenstaande overwegingen leiden tot de conclusie dat van een reden tot schorsen van de executie geen sprake is en dat alle tot schorsing of conditionering van de executie strekkende vorderingen van Vaex moeten worden afgewezen.



4.17.
Vaex zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 656,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 980,00
Totaal € 1.636,00





5De beslissing
De voorzieningenrechter


5.1.
wijst de vorderingen af,



5.2.
veroordeelt Vaex in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.636,00,



5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. W. Schoorlemmer en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2021.
Link naar deze uitspraak