Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:CRVB:2021:3004 
 
Datum uitspraak:01-12-2021
Datum gepubliceerd:07-12-2021
Instantie:Centrale Raad van Beroep
Zaaknummers:18/1592 WIA
Rechtsgebied:Socialezekerheidsrecht
Indicatie:Het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is hersteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 19 mei 2021 gemotiveerd dat de geselecteerde functies van productiemedewerker industrie, samensteller kunststof en rubberproducten en medewerker tuinbouw binnen de mogelijkheden van appellante vallen. Nu eerst na de tussenuitspraak in hoger beroep sprake is van een afdoende motivering van bestreden besluit 2, bestaat aanleiding om de aangevallen uitspraak te vernietigen voor zover het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond is verklaard, het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond te verklaren en dit besluit te vernietigen onder de bepaling dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
Trefwoorden:tuinbouw
 
Uitspraak
Datum uitspraak: 1 december 2021

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer









Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 februari 2018, 17/6662 (aangevallen uitspraak)





Partijen:


[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)






PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 18 maart 2021 een tussenuitspraak, ECLI:NL:CRVB:2021:604, gedaan (tussenuitspraak).

Het Uwv heeft nadere stukken ingezonden, waarop appellante haar zienswijze heeft gegeven.

Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb, is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna het onderzoek is gesloten.




OVERWEGINGEN

1.1.Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de tussenuitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.


1.2.
Bij de tussenuitspraak heeft de Raad overwogen dat bestreden besluit 2, zoals aangepast in hoger beroep, niet gebaseerd is op een deugdelijke medische grondslag en dan ook in strijd is met de artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De Raad heeft het Uwv met toepassing van artikel 8:51d van de Awb opdracht gegeven dit gebrek in bestreden besluit 2 te herstellen door aanpassing van de FML van 16 januari 2018 met inachtneming van overweging 4.3 van de tussenuitspraak en op grond daarvan een nadere arbeidskundige beoordeling te verrichten.



1.3.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv rapporten ingebracht. In een rapport van 26 maart 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep wijzigingen in de FML aangebracht op de items 1.9.9, verhoogd persoonlijk risico, 2.6.1, emotionele problemen van anderen hanteren, alsmede een urenbeperking van gemiddeld 4 uur per dag en 20 uur per week. In een rapport van 19 mei 2021 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vastgesteld dat de voor appellante geselecteerde functies van productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), samensteller kunststof en rubberproducten (SBC-code 271130) en medewerker tuinbouw (SBC-code 111010), ondanks aanpassing van de FML, nog altijd geschikt zijn te achten voor appellante en geen invloed hebben op de mate van arbeidsongeschiktheid van 75,65%.



1.4.
Appellante heeft in reactie op deze rapporten aangevoerd dat vanwege de dissociaties die bij haar op onvoorspelbare momenten optreden, nog altijd geen deugdelijke motivering is gegeven voor de geschiktheid van de functies op item 1.9.9, verhoogd persoonlijk risico. In de functie van productiemedewerker industrie dient gewerkt te worden met een soldeerbout waaraan appellante zich kan verwonden bij een dissociatie. Dat met appellante nog een gesprek is te voeren waardoor zij voldoende aandacht zou hebben om de soldeerbout terug in de houder te plaatsen, is niet de realiteit. Deze aandacht heeft zij dan niet meer. Noch is een overtuigende motivering gegeven dat er vaste collega’s zijn die voldoende zijn toegerust om een dissociatie bij appellante te herkennen en haar kunnen opvangen. De functies zijn evenmin geschikt, omdat er een weekproductie gehaald moet worden wat teveel stress geeft voor appellante.

2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.


2.1.
Met de aangepaste FML van 26 maart 2021 heeft het Uwv uitvoering gegeven aan de in de tussenuitspraak gegeven opdracht om de FML in overeenstemming te brengen met de door verzekeringsarts M.M. Schuckman in haar expertiserapport van 24 april 2019 vermelde aanbevelingen. De Raad heeft geen reden om te twijfelen aan de in de FML van 26 maart 2021 vastgelegde belastbaarheid van appellante.



2.2.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 19 mei 2021 gemotiveerd dat de geselecteerde functies van productiemedewerker industrie, samensteller kunststof en rubberproducten en medewerker tuinbouw binnen de mogelijkheden van appellante vallen. Dat de functie productiemedewerker industrie de belastbaarheid van appellante overschrijdt op het aspect verhoogd persoonlijk risico, omdat gewerkt moet worden met een soldeerbout, wordt niet gevolgd. Verzekeringsarts Schuckman heeft in haar rapport van 24 april 2019 een beperking op item 1.9.9, verhoogd persoonlijk risico, noodzakelijk geacht voor zover dit ziet op het werken op onbeschermde hoogtes, dan wel het werken aan open, draaiende machines en chauffeursfuncties. Zij beveelt dit aan in verband met de niet optimale concentratie van appellante en de neiging tot dissociëren (blokkeren), wat tot persoonlijk gevaar kan leiden in dergelijke werkzaamheden. In de functie productiemedewerker industrie is als kenmerkende belasting bij dit item vermeld: “Werken met een soldeerbout ter grootte van een pen. Deze gaat automatisch uit als hij in de houder wordt geplaatst”. Gezien de door verzekeringsarts Schuckman gegeven toelichting is door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, voldoende gemotiveerd dat appellante bij een dissociatie voldoende aandacht heeft om de soldeerbout terug in de houder te plaatsen. Ook heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, met verwijzing naar zijn rapport van 23 augustus 2018 en het overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, voldoende gemotiveerd dat appellante bij een dissociatie opgevangen kan worden door een collega die regelmatig met haar werkt en die op de hoogte is van haar situatie. Dat hieraan verdergaande eisen moeten worden gesteld, is niet onderbouwd en volgt ook niet uit het rapport van Schuckman. Uit de resultaten functiebeoordeling van de geselecteerde functies blijkt dat gewerkt wordt in een groep collega’s, zodat aangenomen kan worden dat deze opvang kan worden geboden. Ten slotte heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 16 augustus 2018 deugdelijk gemotiveerd dat het feit dat in de functies een weekproductie moet worden behaald er niet toe leidt dat deze te stresserend zijn voor appellante, nu daarin geen kenmerkende belastingen voorkomen op de items 1.9.7, werken met deadlines of productiepieken, en 1.9.8, hoog handelingstempo.



2.3.
Uit 2.1 en 2.2 volgt dat het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is hersteld. Nu eerst na de tussenuitspraak in hoger beroep sprake is van een afdoende motivering van bestreden besluit 2, bestaat aanleiding om de aangevallen uitspraak te vernietigen voor zover het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond is verklaard, het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond te verklaren en dit besluit te vernietigen onder de bepaling dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.

3. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.870,- voor verleende rechtsbijstand, € 111,93 voor het advies van verzekeringsarts Schuckman en € 20,40 voor reiskosten. De door het Uwv te vergoeden proceskosten bedragen in totaal € 2.002,33.





BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep


- vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover het beroep tegen het besluit van
18 januari 2018 ongegrond is verklaard;- verklaart het beroep tegen het besluit van 18 januari 2018 gegrond;
- vernietigt het besluit van 18 januari 2018;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.002,33;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 126,-
vergoedt.


Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 december 2021.



(getekend) E. Dijt



(getekend) S.C. Scholten
Link naar deze uitspraak