Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:GHARL:2022:4028 
 
Datum uitspraak:17-05-2022
Datum gepubliceerd:27-05-2022
Instantie:Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Zaaknummers:21/00382
Rechtsgebied:Belastingrecht
Indicatie:VPB. Vrijval herinvesteringsreserve.
Trefwoorden:aangifte inkomstenbelasting
herinvesteringsreserve
inkomstenbelasting
melkquotum
vennootschapsbelasting
verliesverrekening
 
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
nummer 21/00382
uitspraakdatum: 17 mei 2022


Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer


op het hoger beroep van



[belanghebbende] B.V. te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 4 februari 2021, nummer LEE 19/3754, in het geding tussen belanghebbende en


de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Leeuwarden (hierna: de Inspecteur).






1Ontstaan en loop van het geding


1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag in de vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 211.042. Daarbij is € 7.266 aan verlies uit andere jaren verrekend. Aan belastingrente is daarbij een bedrag berekend van € 1.125.


1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar het bezwaar gegrond verklaard en de bestreden aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 155.593. Daarbij is € 62.715 aan verlies uit andere jaren verrekend. De bestreden beschikking belastingrente is overeenkomstig de verminderde aanslag verminderd.


1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 4 februari 2021 ongegrond verklaard.


1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.


1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.


1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2022 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. J.C. van Hooft, als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [naam1] , alsmede [naam2] namens de Inspecteur, bijgestaan door [naam3] .


1.7
De Inspecteur heeft voorafgaand aan de zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof en belanghebbende. Deze wordt geacht ter zitting te zijn voorgelezen.


1.8
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.





2De vaststaande feiten


2.1
Belanghebbende is opgericht op 19 april 2013. Zij heeft als enig aandeelhouder [naam4] (hierna: [naam4] ). De bestuurders van belanghebbende zijn [naam4] en diens echtgenote [naam5] .



2.2

[naam4] dreef tot 1 mei 2012 een eenmanszaak. Per 1 mei 2012 is [naam4] een vennootschap onder firma aangegaan met [naam5] . Per 20 november 2012 heeft [naam4] zijn aandeel in de vennootschap onder firma ingebracht in belanghebbende. De gebouwen en de daarbij behorende grond zijn niet ingebracht. Met toepassing van artikel 3.65 van de Wet inkomstenbelasting 2001 is de onderneming fiscaal voortgezet door belanghebbende.



2.3
Het eerste (vennootschappelijke) boekjaar van belanghebbende omvatte de winst behaald in de periode van 20 november 2012 tot en met 31 december 2013. Deze is opgenomen in de aangifte Vpb voor het jaar 2013.



2.4
Belanghebbende heeft in haar eerste (verlengde) boekjaar een deel van haar melkquotum verkocht waarbij een boekwinst is behaald. De boekwinst op de verkoop van het melkquotum bedroeg € 246.784 waarvan € 33.704 verpachtersaandeel, zodat aan belanghebbende € 213.080 toekwam.



2.5
Belanghebbende heeft op 30 juli 2015 aangifte Vpb voor het jaar 2013 gedaan naar een belastbaar bedrag van -/- € 9.589. In deze aangifte is het resultaat uit de verkoop van het melkquotum niet opgenomen. In de aangifte wordt ook geen vermelding gemaakt van (de vorming van) een herinvesteringsreserve.



2.6
Met dagtekening 28 augustus 2015 heeft de Inspecteur de aanslag Vpb voor het jaar 2013 vastgesteld op nihil en het verlies overeenkomstig de aangifte van belanghebbende vastgesteld op € 9.589.



2.7
Bij brief van 6 juni 2016, door de Inspecteur ontvangen op 7 juni 2016, heeft de gemachtigde van belanghebbende onder meer het volgende geschreven:
“In vervolg op onze brief van 7 januari 2016 en onze e-mail van 31 maart 2016 inzake de aangifte inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2013 van de heer [naam4] , BSN [nummer1] , informeren wij u als volgt.

1 Reactie op uw brief van 14 december 2015


1.1.


Jaarstukken en aangiften


Bijgevoegd ontvangt u de jaarrekening 2012/2013 van [naam6] VOF alsmede de jaarstukken 2012/2013 van [belanghebbende] BV. Daarnaast ontvangt u bijgevoegd de aangiften inkomstenbelasting 2013 van de heer en mevrouw [naam4] en de aangifte vennootschapsbelasting 2012. Indien u het op prijs stelt om de aangiften in elektronische vorm te ontvangen, dan vernemen wij dat graag.


1.2.


Herinvesteringsreserve


De herinvesteringsreserve bedroeg per 20 november 2012 € 45.170. De herinvesteringsreserve is gevormd naar aanleiding van de verkoop van melkquotum en naar aanleiding van de verkoop van machines en werktuigen en kan als volgt gespecificeerd worden:









Boekwinst verkoop melkquotum




€ 37.994






Boekwinst verkoop machines en werktuigen




€ 7.176






Herinvesteringsreserve




€ 45.170








De herinvesteringsreserve ten aanzien van de machines en werktuigen is lopende het boekjaar afgeboekt op investeringen. De herinvesteringsreserve ten aanzien van het melkquotum is nog niet benut. Deze staat inmiddels op de balans van de BV.


Na het oprichten van de BV zijn er nog machines en een partij melkquotum verkocht. De op de machines behaalde boekwinst is direct afgeboekt op een nieuwe tractor. Wij verwijzen u naar de bijgevoegde materiële vaste activa staat van [naam6] VOF.


Ten aanzien van de boekwinst op het melkquotum is er een herinvesteringsreserve gevormd. De totale herinvesteringsreserve die op de balans van de BV staat bedraagt € 213.080 en is als volgt opgebouwd:









Boekwinst verkoop melkquotum




€ 37.994






Boekwinst verkoop melkquotum




€ 208.790






Af: verpachtersaandeel




€ 33.704






Herinvesteringsreserve




€ 213 080







(…)”


2.8
Belanghebbende heeft op 6 juni 2016 per post en op 15 juli 2016 elektronisch een verbeterde aangifte Vpb voor het jaar 2013 aan de Inspecteur gestuurd. De verbeterde elektronische aangifte is niet ingediend als aangifte voor het jaar 2013, maar als aangifte voor het jaar 2012. Uit de verbeterde aangifte volgt een belastbaar bedrag (verlies) van -/- € 65.038. In de verbeterde aangifte heeft belanghebbende haar belastbare winst vóór toevoeging aan de herinvesteringsreserve berekend op € 148.042 en een herinvesteringsreserve van € 213.080 gevormd. De herziene aangifte heeft er niet toe geleid dat de Inspecteur de eerder gegeven verliesbeschikking (zie 2.6) heeft herzien.


2.9
In haar aangiften Vpb voor de jaren 2014 en 2015 heeft belanghebbende een herinvesteringsreserve vermeld van € 213.080.


2.10
Belanghebbende heeft op 16 april 2018 aangifte Vpb voor het jaar 2016 gedaan. In haar aangifte heeft belanghebbende haar fiscale winst berekend op € 5.228 en de vrijval van een herinvesteringsreserve van € 213.080 opgenomen. De belastbare winst is berekend op € 218.308. In haar aangifte verrekent belanghebbende € 62.715 aan verlies uit andere jaren zodat het belastbare bedrag op € 155.593 wordt berekend.


2.11
Met dagtekening 4 augustus 2018 heeft de Inspecteur de aanslag Vpb voor het jaar 2016 opgelegd zonder af te wijken van de aangifte, behalve wat betreft de verliesverrekening. De Inspecteur verrekent € 7.266 aan verlies uit andere jaren zodat het belastbare bedrag op € 211.042 wordt vastgesteld.


2.12
Namens belanghebbende is door haar gemachtigde bezwaar gemaakt tegen de aanslag Vpb 2016. Bij brief van 5 november 2018 heeft gemachtigde het bezwaar gemotiveerd. Deze brief luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“1 Bezwaar

U heeft de aanslag vennootschapsbelasting 2016 opgelegd conform het in de aangifte aangegeven belastbare bedrag van € 218.308. In de ingediende aangifte is een bedrag van € 62.715 aan verrekenbare verliezen verrekend. U bent bij de aanslagoplegging van de aangifte afgeweken, door een verlies van slechts € 7.266 te verrekenen.


Na analyse van het dossier is ons gebleken dat de aangifte is gebaseerd op een onjuiste veronderstelling over de verwerking van aan de Belastingdienst verstrekte informatie. Hierdoor is het belastbare bedrag te hoog vast gesteld. Wij willen u verzoeken de belastbare winst te verminderen tot € 5.228, de te verrekenen verliezen vast te stellen op € 5.228 en de te betalen belasting te verminderen tot nihil. In het onderstaande volgt een nadere onderbouwing.


2 Achtergrond


De heer [naam4] heeft tot 1 mei 2012 in een eenmanszaak een agrarische onderneming gedreven. Per die datum heeft hij de onderneming als vennootschap onder firma voortgezet met zijn echtgenote. Vervolgens heeft de heer [naam4] zijn aandeel in de vennootschap onder firma per 20 november 2012 geruisloos ingebracht in [belanghebbende] BV. Het eerste boekjaar van [belanghebbende] BV liep van 20 november 2012 tot en met 31 december 2013, een zogenaamd verlengd boekjaar. In het verlengde boekjaar 2012/2013 heeft belanghebbende melkquotum verkocht voor een bedrag van € 213.080.


3 Correspondentie Belastingdienst


Onder tijdsdruk heeft administrateur de heer [naam7] op 30 juli 2015 een aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2013 ingediend. Het resultaat van belanghebbende bedroeg volgens de ingediende aangifte -/- € 9.589 (zie bijlage 1). In deze aangifte is niet het resultaat uit verkoop van melkquotum meegenomen. Er is in dit jaar dan ook geen ‘herinvesteringsreserve’ gevormd. De Belastingdienst heeft op 28 augustus 2015 de definitieve aanslag 2013 conform de ingediende aanslag opgelegd.


Op 7 januari 2016 heeft ons kantoor een brief gestuurd aan inspecteur [naam8] , waarin is aangegeven dat de ingediende aangifte onjuist was en dat er gecorrigeerde aangiften ingestuurd zouden worden (zie bijlage 2). In reactie daarop heeft de heer [naam8] op 20 januari 2016 geantwoord dat de definitieve aanslag reeds was opgelegd (zie bijlage 3).


Op 6 juni 2016 heeft ons kantoor aan de heer [naam8] de aangifte vennootschapsbelasting per post toegestuurd met een uitgebreide toelichting op de gevormde herinvesteringsreserve. In de aangifte is de verkoop van melkquotum meegenomen en is een herinvesteringsreserve gevormd van € 213.080. Het resultaat na de vorming van de herinvesteringsreserve bedroeg -/- € 65.038. Op 15 juli 2016 is deze aangifte ook elektronisch verzonden.


In de aangiftes vennootschapsbelasting die nadien zijn ingediend is er steeds vanuit gegaan dat de Belastingdienst de gecorrigeerde aangifte zou volgen.


4 Belastbaar bedrag 2016


Na telefonisch contact met de Belastingdienst bleek dat de gecorrigeerde aangifte vennootschapsbelasting nooit in behandeling is genomen. Dit ondanks onze hierboven vermelde inspanningen.


Wij concluderen derhalve, dat er in de aangifte 2016 en bij de aanslagoplegging vanuit gegaan is dat [belanghebbende] BV een herinvesteringsreserve heeft gevormd van € 213.080. De winst van belanghebbende in 2016 zou dan ook niet € 218.308 moeten bedragen, maar € 5.228.


Wij verzoeken u daarom de belastbare winst in de aanslag vennootschapsbelasting 2016 van belanghebbende te verminderen naar € 5.228, dit bedrag te verrekenen met een zelfde bedrag aan verliezen en de te betalen vennootschapsbelasting te verminderen naar nihil.”


2.13
Met dagtekening 13 april 2019 heeft de Inspecteur alsnog de aanslag Vpb voor het jaar 2013 ambtshalve verminderd. De Inspecteur heeft het belastbare bedrag overeenkomstig de verbeterde aangifte (zie 2.8 hiervoor) vastgesteld op een verlies van € 65.038. Deze ambtshalve verleende vermindering is niet vooraf met de gemachtigde van belanghebbende besproken.


2.14
In de bezwaarfase heeft op 17 juni 2019 een hoorgesprek plaatsgevonden. Het verslag van het hoorgesprek luidt als volgt:
“Verslag hoorgesprek inzake het bezwaarschrift tegen de aanslag vennootschapsbelasting 2016 van [belanghebbende] BV. Aanslagnummer [nummer2] .V66.0112

Aanwezig namens belanghebbende: [naam9] BV, vertegenwoordigd door de heer [naam1]


Aanwezig namens de inspecteur: de heer [naam10] en mw. [naam11]


Het bezwaar richt zich tegen het feit dat de inspecteur bij het vaststellen van de aanslag (belastbaar bedrag) over 2016 minder verlies heeft verrekend dan waar in de aangifte om wordt verzocht.


Standpunt namens belanghebbende:


Dhr. [naam1] is in de veronderstelling geweest dat de verbeterde aangifte was verwerkt en er in 2013 ter zake van een boekwinst bij verkoop van melkquotum een HIR is gevormd. Na het vaststellen van de aanslag over 2016 werd duidelijk dat 2013 niet conform de verbeterde aangifte was vastgesteld.


Dhr. [naam1] geeft aan dat er twee standpunten mogelijk zijn:


1. Nu 2013 niet conform de verbeterde aangifte was verwerkt, er dus geen HIR is gevormd en vervolgens ook geen belaste vrijval van de HIR in 2016 kan plaatsvinden. Dat zou dan betekenen dat de belastbare winst over 2016 te hoog is vastgesteld.


2. [naam1] heeft de verminderingsbeschikking en verliesbeschikking van 13 april 2019 ontvangen, maar kan daaruit niet herleiden dat er een HIR in 2013 is gevormd. Bovendien betreft het een ambtshalve vermindering, waartegen geen bezwaar en/of beroep mogelijk is. [naam1] is in de veronderstelling dat de inspecteur een navorderingsaanslag over 2013 m.b.t. de boekwinst op het melkquotum had moeten opleggen. Dat geeft dan een mogelijke rechtsmiddel. Vervolgens had de aanslag daarna weer verminderd moeten worden.


Standpunt van de inspecteur:


Bij de beoordeling van het bezwaar is gebleken dat er over het eerste boekingstijdvak van de BV, te weten 01042013-31122013, op 15 juli 2016 een verbeterde aangifte is ingediend. Deze aangifte behelst het resultaat over het verlengde boekjaar 2012-2013. (Na geruisloze inbreng van de onderneming in de BV o.g.v. art.3.65 Wet IB) Deze aangifte was echter niet verwerkt omdat deze aangifte als aangifte over 2012 is ingediend. Aangezien de BV pas in 2013 is opgericht, kon deze aangifte niet verwerkt worden.


De aangifte is nu alsnog verwerkt. De belastbare winst over 2013 is conform de aangifte nader vastgesteld op € -/-65.038. Dagtekening van de vermindering en verliesbeschikking is 13 april 2019. Nu het verlies 2013 is vastgesteld kan dit verrekend worden met de belastbare winst van 2016.


De inspecteur stelt bij aanslag de belastbare winst (c.q. verlies) vast. De winst wordt vastgesteld aan de hand van de ingediende aangifte. Daarin zijn alle relevante bestanddelen meegenomen. De aanslag wordt niet per element vastgesteld. Als de inspecteur niet akkoord kan gaan met een onderdeel uit de aangifte, zowel van de balans als van de verlies- en winstrekening, zal hij belanghebbende daarvan op de hoogte brengen.”.
Belanghebbende heeft het verslag niet geaccordeerd.





3Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen


3.1
In geschil is of bij de aanslagregeling Vpb 2016 terecht de vrijval van een herinvesteringsreserve van € 213.080 in aanmerking is genomen.


3.2
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de bestreden aanslag tot een opgelegd naar een belastbare winst van € 5.228 en een belastbaar bedrag van nihil en dienovereenkomstige vermindering van de bestreden beschikking belastingrente.


3.3
De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vraag bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.


3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.





4Beoordeling van het geschil


4.1
Artikel 3.54, eerste lid, van de Wet IB 2001 luidt: “Indien bij vervreemding van een bedrijfsmiddel de opbrengst de boekwaarde van het bedrijfsmiddel overtreft, kan bij het bepalen van de in het kalenderjaar genoten winst het verschil gereserveerd worden en blijven tot vermindering van de in aanmerking te nemen aanschaffings- of voortbrengingskosten van bedrijfsmiddelen die in het jaar van vervreemding of in de daarop volgende drie jaren worden aangeschaft of voortgebracht, indien en zolang het voornemen tot herinvestering van de opbrengst bestaat (herinvesteringsreserve).”.



4.2
Het Hof stelt voorop dat belanghebbende voor het jaar 2013 in eerste instantie een onjuiste aangifte Vpb (zie 2.5) heeft ingediend, dat wil zeggen: zonder daarin de hiervoor – onder 2.4 – vermelde boekwinst op te nemen. Dit verzuim heeft zij willen herstellen met haar hiervoor – onder 2.8 – bedoelde verbeterde aangifte over dat jaar. In die verbeterde aangifte heeft zij de bedoelde boekwinst verantwoord en gedoteerd aan een herinvesteringsreserve. Naar het oordeel van het Hof, is de herinvesteringsreserve, anders dan belanghebbende meent, in het onderhavige geval dan ook niet gevormd door de hiervoor – onder 2.13 – bedoelde ambtshalve verleende vermindering van het belastbare bedrag voor het jaar 2013, maar door het indienen van de hiervoor – onder 2.8 – bedoelde verbeterde aangifte over dat jaar. De Inspecteur slaagt derhalve in de op hem rustende bewijslast dat in 2013 een herinvesteringsreserve is gevormd. Het Hof volgt belanghebbende derhalve niet in haar stelling dat haar “verzoek tot vorming van een herinvesteringsreserve niet is gehonoreerd”. Dat de Inspecteur deze verbeterde aangifte door een vergissing eerst veel later bij ambtshalve verleende vermindering heeft gevolgd, doet daaraan niet af. Ook belanghebbendes beroep op paragraaf 23, lid 8, onder c, van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht (hierna: het Besluit) kan haar niet baten. In de eerste plaats niet omdat de ambtshalve genomen beslissing van de Inspecteur van 13 april 2019 niet ziet op de bij verkoop van het melkquotum behaalde winst en op de vorming van een herinvesteringsreserve voor die winst. De beslissing van de Inspecteur van 13 april 2019 ziet slechts op de herziening van de overige (operationele) winst van belanghebbende leidende tot een groter verlies, een herziening waarop genoemde paragraaf niet ziet. Voor zover daar anders over zou moeten worden geoordeeld, merkt het Hof op dat die bepaling overigens slechts is gericht aan de Inspecteur. Als deze, ondanks het Besluit, de vorming van een herinvesteringsreserve niettemin toestaat, brengt het Besluit niet mee dat de vorming van de herinvesteringsreserve niet zou hebben plaatsgevonden. Mede gelet op het vorenoverwogene, kan, naar het oordeel van het Hof, voorts in het midden blijven of belanghebbende met haar voormelde verbeterde aangifte een verzoek om een ambtshalve te verlenen vermindering heeft gedaan.



4.3
Belanghebbende heeft in de gedingstukken voorts gesteld dat door het indienen van het hiervoor – onder 2.12 – genoemde bezwaar van 5 november 2018 tegen de aanslag Vpb voor het jaar 2016 het in de verbeterde aangifte Vpb voor het jaar 2013 opgenomen verzoek om een herinvesteringsreserve te vormen is ingetrokken. Nog daargelaten dat belanghebbende in (de motivering van) het bedoelde bezwaarschrift een dergelijke intrekking niet heeft verwoord, kon zij het verzoek om vorming van een herinvesteringsreserve in 2013 niet meer ongedaan maken, reeds niet omdat deze keuze voor het jaar 2013 onherroepelijke gevolgen heeft gehad..



4.4
Nu in het onderhavige geval geen sprake is van navordering in de zin van artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, gaat het Hof voorbij aan de klachten van belanghebbende die zien op de daaraan gestelde voorwaarden. Voor analoge toepassing van die voorwaarden in het onderhavige geval, ziet het Hof geen termen.



4.5
Het vorenoverwogene brengt het Hof tot de conclusie dat er in 2013 een herinvesteringsreserve is gevormd, die in 2016 op grond van artikel 3.54, vijfde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 terecht is vrijgevallen. De dotatie aan de herinvesteringsreserve is in 2013 als negatieve winst in aanmerking genomen en heeft in dat jaar mede geleid tot een verrekenbaar verlies dat in 2016, het jaar van vrijval, is verrekend, zodat ook materieel de bestreden aanslag tot het juiste bedrag is opgelegd.


Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.






5Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.





6Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.



Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van der Wal, voorzitter, mr. T. Tanghe en mr. A.I. van Amsterdam, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2022



De griffier is verhinderd De voorzitter,

deze uitspraak te ondertekenen.
















(P. van der Wal)






Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 17 mei 2022


Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Link naar deze uitspraak