Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:CBB:2017:474 
 
Datum uitspraak:30-11-2017
Datum gepubliceerd:14-02-2018
Instantie:College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zaaknummers:16/874
Rechtsgebied:Bestuursrecht
Indicatie:Boete wegens overtreding artikel 3, aanhef, Transportverordening en artikel 9 Regeling dierenvervoer 2007. Overgangsrecht Wet dieren niet juist toegepast. Boete terecht opgelegd. Vernietiging uitspraak Rb. Instandhouding rechtsgevolgen bestreden besluit.
Trefwoorden:pluimvee
pluimveehouderij
 
Uitspraak
uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 16/874
11353


uitspraak van de meervoudige kamer van 30 november 2017 op het hoger beroep van:



Maatschap [naam 1], te [plaats 1] , appellante,
(gemachtigde: mr. B.J. Maes),

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 augustus 2016, kenmerk ROT 15/5750, in het geding tussen

appellanteende staatssecretaris van Economische Zaken, (de staatssecretaris)
(gemachtigde: mr. drs. P.J. Kooiman).





Procesverloop in hoger beroep

Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (rechtbank) van 26 augustus 2016 (ECLI:NL:RBROT:2016:6603, niet gepubliceerd).

De staatssecretaris heeft een reactie op het hogerberoepschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2017. Partijen zijn verschenen, vertegenwoordigd door hun gemachtigde. Voor appellante zijn verschenen [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] . Voor verweerder is verschenen [naam 11] , dierenarts.



Grondslag van het geschil


1.1
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.



1.2
Appellante exploiteert een pluimveehouderij. Op 28 april 2014 heeft een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) een controle uitgevoerd bij Pluimveeslachterij [naam 5] B.V. te [plaats 2] , vastgelegd in het boeterapport van 6 mei 2014. De toezichthouder heeft, voor zover van belang, het volgende geconstateerd:

“Ik zag dat de aanvoerhal vol stond met containers. Ik zag, toen ik naar de hokaanduiding keek op de containers die in de hoek stonden die wordt gevormd door de zijwand van de dierlijke bijproductenruimte en de transportband voor de containers naar de verdover (foto 20140428_044859) dat alle containers welke in deze hoek stonden, afkomstig waren van partij 2, hok 4: Mts. [naam 1] (zie bijlage: dagplanning – transport).
(…)
Ik heb vervolgens mijn welzijncontrole uitgevoerd.(…)
Ik zag dat er 3 vleugels en 2 koppen bekneld zaten. 1 vleugel en 1 kop (de laatste was dood) zijn losgemaakt door een bij mij bekende chauffeur van vervoerder [naam 6] . Deze zaten beiden bekneld tussen het losse en het vaste deel van de bovenliggende lade. De andere 2 vleugels en kop heb ik zelf losgemaakt. Deze zaten bekneld tussen het losse deel van de bovenliggende lade en het metalen zijsteuntje van het metalen frame van de container waar dit losse deel op rust. Het 2e kuiken dat met z’n kop vast zat, leefde nog, de kuikens die met hun vleugel bekneld zaten leefden alle drie.
(…)
Het enige moment dat deze vleugelbeknellingen kunnen zijn ontstaan, is tijdens het plaatsen van de kuikens in de containers. De lades van de containers worden ingeschoven, waarna er een grote opening ontstaat om de kuikens makkelijk in de lade te kunnen plaatsen. Op het moment dat de onderliggende lade vol is, en de bovenliggende lade wordt uitgeschoven, bestaat het risico dat bij het uitschuiven van het losse deel van de bovenliggende lade het kuiken tussen dit losse deel en het metalen steun aan de zijkant, dan wel vaste deel van de bovenliggende lade, bekneld raakt.

Alle kuikens die hun vleugel bekneld hadden zitten tussen de bovenliggende lade van de container en de constructie van de container, dan wel tussen de 2 onderdelen van de bovenliggende lade, hebben, op basis van mijn deskundigheid als dierenarts, als gevolg hiervan vermijdbare pijn en stress geleden. Rekening houdend met de maximaal toegestane beladingsdichtheid van 160cm2/kg levend gewicht, en een vloeroppervlak per lade van 13216 cm2 (volgens opgave [naam 7] ), was iedere lade beladen met 82 kilogram. Iedere lade bestaat uit 2 onderdelen, een vast en een los deel dat kan schuiven. Per ladeonderdeel was er maximaal 41 kilogram geladen. Bij de kuikens die bekneld zaten heeft een deel van dit gewicht op het vleugeltje gerust. Dit heeft, op basis van mijn deskundigheid als dierenarts, minimaal een zeer ernstige kneuzing veroorzaakt. Ernstige kneuzingen doen pijn.
(…)
Bovendien is 1 dier welke met zijn kop bekneld zat als gevolg hiervan overleden.

Nadat ik mijn welzijnscontrole had vervoltooid ben ik naar de chauffeur van auto 02 gelopen. Ik hoorde hem zichzelf voorstellen als [naam 8] . Ik vertelde hem wat ik had aangetroffen, en deelde hem mede dat hij hiervoor een mondelinge waarschuwing kreeg. Ik hoorde [naam 8] daarna het volgende zeggen: “Ik heb gezien dat het niet goed ging met laden. Ik heb zelf, nadat de containers op de auto waren geplaatst, al minimaal 15 vleugels los gemaakt. Ik heb daarna de vangploeg aangesproken en hen verzocht voorzichtiger te werk te gaan. De vangploeg was [naam 9] .”



1.3
Bij besluit van 5 december 2014 heeft de staatssecretaris aan appellante een boete opgelegd van € 1.500,- wegens overtreding van artikel 9 van de Regeling dierenvervoer 2007 (Regeling) in samenhang met artikel 3, aanhef en onder a, van de Verordening (EG) 1/2005 van de Raad inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG en van Verordening (EG) nr. 1255/97 (Transportverordening). Volgens verweerder werden de dieren op zodanige wijze vervoerd dat het de dieren onnodig lijden heeft berokkend en daarbij zijn de werkzaamheden zodanig uitgevoerd dat de dieren onnodig letsel of leed is toegebracht.



1.4
Bij zijn besluit van 31 juli 2015, waartegen het beroep bij de rechtbank was gericht, heeft de staatssecretaris het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.




Uitspraak van de rechtbank


2.1
De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, voor zover voor het hoger beroep van belang, het volgende overwogen.

“5. In het voornemen en in het primaire besluit heeft verweerder verwezen naar artikel 3, aanhef, en artikel 3, onder a, van de Transportverordening. In de bijlage “Regelgeving” bij het bestreden besluit heeft verweerder enkel naar artikel 3, aanhef, van de Transportverordening verwezen. De rechtbank is van oordeel dat deze bepaling een aparte delictsomschrijving bevat en onafhankelijk van artikel 3, onder a, en artikel 6, van de Transportverordening kan worden tegengeworpen.



5.1
Eiseres betwist dat zij artikel 3, aanhef, van de Transportverordening heeft overtreden, omdat deze bepaling gericht is tot de vervoerder en zij niet als vervoerder kan worden aangemerkt. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Hoewel in artikel 3, aanhef, van de Transportverordening wordt gesproken over “vervoeren of laten vervoeren”, volgt uit artikel 2, aanhef en onder w, van de Transportverordening dat onder “vervoer” niet alleen de verplaatsing van dieren met een vervoermiddel wordt verstaan, maar ook de samenhangende activiteiten, zoals het laden. Eiseres is als houder van pluimvee verantwoordelijk voor het laden van dieren of zij dit nu zelf heeft gedaan of dit heeft laten doen. Eiseres heeft het vangen en het laden weliswaar uitbesteed aan de firma [naam 9] , maar zoals zij ook in haar beroepschrift heeft gesteld, geschiedt dat onder haar toezicht.
(…)



5.3.
In het boeterapport heeft de toezichthouder geconcludeerd dat de beknellingen bij het laden zijn ontstaan. Het enige moment dat deze beknellingen kunnen zijn ontstaan, is volgens de toezichthouder tijdens het plaatsen van de kuikens in de containers. Een verklaring van een toezichthouder weegt in beginsel zwaar en de inhoud mag voor juist worden gehouden, indien de conclusie duidelijk gemotiveerd is. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) van 22 maart 2011 (ECLI:NLCBB:BP9353).

Eiseres heeft betwist dat de beknellingen bij het laden zijn ontstaan en heeft gesteld dat de beknellingen ook op een later moment kunnen zijn ontstaan. Ter onderbouwing van haar stelling heeft eiseres een verklaring overgelegd van [naam 10] (dierenarts) van 17 juni 2015, waarin wordt verwezen naar een brief van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 9 mei 2014 en de Rapportage project vervoer pluimveeketen 2013 van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit van 17 juni 2014. In zijn verklaring noemt [naam 10] een aantal oorzaken voor beschadigingen en stelt dat beschadigingen ook na het directe moment van laden kunnen ontstaan. De rechtbank ziet hierin geen concrete onderbouwing van de stelling van eiseres dat de beknellingen ook tijdens het transport kunnen zijn ontstaan, nu in de verklaring en de stukken waarnaar is verwezen slechts in algemene zin wordt ingegaan op mogelijke oorzaken van letsel.
Eiseres heeft naar voren gebracht dat de lades tijdens het vervoer omhoog kunnen komen als er bijvoorbeeld over een verkeersdrempel wordt gereden. Weliswaar is er een mechanisme (een pinnetje) dat moet voorkomen dat een lade naar voor of achter schuift, maar als de container eenmaal dicht is kan een lade omhoog komen tijdens het vervoer, aldus eiseres. De rechtbank is van oordeel dat eiseres ook deze stelling niet nader heeft onderbouwd. Eiseres heeft niet aangegeven waar in het traject zich dergelijke drempels bevinden. Tussen partijen is niet in geschil dat er per lade ongeveer dertig kuikens worden vervoerd met een totaal gewicht per lade van ongeveer tachtig kilogram. Gelet op dit gewicht per lade dient eiseres aannemelijk te maken dat de lades tijdens het vervoer omhoog kunnen komen. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres daarin niet geslaagd.

Voorts heeft eiseres naar voren gebracht dat de kuikens door onrustige bewegingen van de vrachtwagen kunnen gaan fladderen tijdens het transport, zodat vleugels bekneld kunnen raken. Ook hierin volgt de rechtbank eiseres niet. Ter zitting heeft eiseres beaamd dat een kop tijdens het vervoer minder makkelijk bekneld kan raken dan bij het laden. Zoals door verweerder ter zitting nader is toegelicht, staan de kuikens wanneer ze net zijn geladen en gaan ze daarna tijdens het transport in principe rustig zitten.

Ook de stelling van eiseres dat zij toezicht heeft gehouden op het vangen en laden, daarbij geen tekortkomingen heeft geconstateerd en zij alles heeft gedaan wat in haar macht lag om de Transportverordening na te leven, kan haar niet baten. Vast staat dat de normale bedrijfsvoering van eiseres bestaat uit fokken en houden van pluimvee. De gedragingen hebben in die sfeer plaatsgevonden en zijn daarom toe te rekenen aan eiseres.

Het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat eiseres met hetgeen zij heeft aangevoerd geen concrete aanknopingspunten heeft aangedragen voor twijfel aan de juistheid van de bevindingen in het boeterapport, met name dat het plaatsen van de kuikens in de containers het enige moment is dat deze beknellingen kunnen zijn ontstaan.

De rechtbank gaat voorbij aan de beroepsgrond van eiseres dat de overweging in het bestreden besluit (pagina 4, derde alinea) waarin staat dat het geconstateerde letsel en het lijden tijdens het vervoer kan zijn ontstaan en voor risico van eiseres komt, in strijd is met het boeterapport waarin staat dat het enige moment dat de beknellingen kunnen zijn ontstaan, het plaatsen van de kuikens in de containers is. Verweerder heeft deze overweging in het bestreden besluit (“Ten overvloede … tijdens het transport zijn ontstaan.”) ter zitting ingetrokken.



5.4
Eiseres heeft voorts aangevoerd dat zij niet meer verantwoordelijk is voor het pluimvee op het moment dat het pluimvee is geladen. Na het vangen en het laden is het verdere transport en de aflevering onttrokken aan het zicht van eiseres. Vanaf dat moment is volgens artikel 10, eerste lid, van de algemene voorwaarden bij de overeenkomst tussen eiseres en [naam 5] de eigendom overgedragen aan de transporteur [naam 5] . Dat eiseres na het laden niet meer verantwoordelijk zou zijn voor het pluimvee doet niet af aan de constatering van de toezichthouder dat de beknellingen zijn ontstaan bij het laden.

Eiseres vindt het in strijd met het gelijkheidsbeginsel dat aan [naam 9] , die zorg draagt voor het vangen en laden van pluimvee, geen boete is opgelegd. Dat de NVWA het beleid voert om de pluimveehouderij te beboeten en niet de andere bedrijven, kan er volgens eiseres niet toe leiden dat de algemene beginselen van behoorlijk bestuur – het gelijkheidsbeginsel – niet meer van toepassing zouden zijn. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Ter zitting is door verweerder toegelicht dat [naam 9] de vangploeg is en dat de vangploeg geen entiteit is die in de Transportverordening is genoemd, zodat verweerder geen boete aan [naam 9] heeft opgelegd.

De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van eiseres dat uit artikel 8, eerste lid, van de Transportverordening blijkt dat bijlage I, hoofdstuk III, afdeling 2 van de Transportverordening niet op houders van pluimvee van toepassing is. Verweerder heeft immers niet naar deze regelgeving verwezen; de boete is hier niet op gebaseerd.
(…)”







Beoordeling van het geschil in hoger beroep

3. Appellante betwist dat zij de beweerde overtreding heeft begaan. Appellante stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de beknellingen alleen bij het laden kunnen zijn ontstaan. Appellante stelt dat de door de vervoerder dan wel de slachterij gebruikte vervoercontainers alles behalve perfect zijn. Een pinnetje voorkomt dat de lades in die containers in en uit kunnen schuiven, maar niets voorkomt dat de lades op en neer kunnen gaan tijdens het laden van de containers in de vrachtwagens en met name ook tijdens het transport zelf. Vooral verkeersdrempels vormen in dit opzicht een risico. Tussen het bedrijf van appellante en de snelweg zijn maar liefst 5 verkeersdrempels waardoor de containers en dus ook de lades én de inhoud van die lades op en neer wippen, zeker als de chauffeur flink doorrijdt. Appellante heeft een tweetal filmpjes waarin wordt getoond waar die beknellingen kunnen ontstaan. Appellante heeft zelfs een testrit gedaan over verkeersdrempels waaruit blijkt dat er ruimte is ontstaan tussen de lades, waardoor een vleugel klem kan komen te zitten. Appellante heeft een aantal foto’s van deze testrit overgelegd ter ondersteuning van haar stellingen. Voorts kunnen de beknellingen ontstaan door het fladderen van het onrustige pluimvee tijdens het transport.
Dus hoe goed appellante, de door haar ingeschakelde verladers en eventuele andere derden hun best ook doen om tijdens het laden geen beknellingen te laten ontstaan, dan nog is het zeer wel mogelijk en zelfs aannemelijk dat het pluimvee op de plaats van bestemming aankomt mét beknellingen en dientengevolge letsel en lijden. Dat komt neer op een risicoaansprakelijkheid, hetgeen zich niet verdraagt met een punitieve sanctie. Er moet sprake zijn van een onomstotelijk aangetoonde schuld, hoe minimaal ook. De sanctie is er dan immers (mede) op gericht om de onderliggende gedraging(en) van de overtreder in de toekomst te verbeteren; in dit geval kan appellante niets verbeteren en onttrekt zich alles, nadat de vrachtwagen het terrein heeft verlaten, aan haar waarnemingsveld.
De stelling in het boeterapport dat de beknellingen alleen tijdens het laden kunnen ontstaan, is dus niet waar. Appellante verwijst in dit verband verder naar een brief van de staatssecretaris van 9 mei 2014, de ‘Rapportage project vervoer pluimveeketen 2013’ van de NVWA van 17 juni 2014 en naar een vraag van Tweede Kamerlid Van Dekken aan de staatssecretaris. Hieruit volgt volgens appellant eveneens dat letsel niet alleen tijdens het laden kan ontstaan.
Ten aanzien van de verklaring van de chauffeur [naam 8] merkt appellante op dat hij koffie aan het drinken was tijdens het laden en dus niet de gehele tijd aanwezig was bij het vangen en het laden.
Appellante stelt dat zij geen vervoerder is in de zin van de Transportverordening en er geen sprake was van laten vervoeren. Volgens appellante heeft de vervoerder ook een verantwoordelijkheid. Als het allemaal zo slecht gesteld was met de containers en de dieren daarin van appellante, dan had het op de weg van de vervoerder gelegen om die containers gewoon niet mee te nemen of zijn werkzaamheden te staken. Daarvan is niet gebleken.


3.2
De staatssecretaris voert gemotiveerd verweer.



4.1
Het College overweegt in verband met de inwerkingtreding van de Wet dieren per 1 juli 2014 allereerst ambtshalve dat de staatssecretaris bij het bestreden besluit ten onrechte de Wet dieren en de Regeling houders van dieren heeft toegepast op de aan appellante verweten gedragingen, nu deze vóór 1 juli 2014 hebben plaatsgevonden. Het College verwijst hiervoor naar zijn uitspraak van 19 oktober 2016 (ECLI:NL:CBB:2016:309). Dit betekent dat het bestreden besluit is genomen op een onjuiste wettelijke grondslag. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Het hoger beroep tegen het bestreden besluit is dan ook gegrond en het bestreden besluit komt, in zoverre, voor vernietiging in aanmerking.


4.2
Naar het oordeel van het College wijken de in artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren en artikel 4.8, van de Regeling houders van dieren neergelegde normen materieel niet af van het door verweerder bij het primaire besluit toegepaste artikel 9 van de Regeling. Ook de hoogte van de boete is gelijk gebleven. Aangezien geen sprake is van een materiële wijziging van de overtreden norm en verweerder bij het primaire besluit de Regeling wel heeft toegepast op de verweten gedraging, zou daarin aanleiding gevonden kunnen worden voor het op grond van artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Awb in stand laten van de rechtsgevolgen van het alsdan vernietigde bestreden besluit. Daartoe bestaat echter geen aanleiding indien hetgeen appellante heeft aangevoerd tegen het bestreden besluit, doel treft. Het College zal daarom de beroepsgronden hierna bespreken.



5.1
Appellante betwist niet langer dat er van haar onderneming afkomstige kuikens zijn aangetroffen die bekneld zaten tussen het losse en vaste deel van de bovenliggende lade van de container, dan wel het metalen zijsteuntje van het frame van de container waar het losse deel op rust, zoals vermeld in het boeterapport. Appellante betwist de conclusie van de toezichthoudend dierenarts in het boeterapport dat de beknellingen zijn ontstaan tijdens het laden. Het College overweegt dat verweerder genoegzaam heeft aangetoond dat de beknellingen alleen kunnen zijn ontstaan tijdens het laden van de kuikens in containers en niet tijdens het transport zelf. Uit het boeterapport blijkt dat de chauffeur [naam 8] heeft verklaard dat hij zag dat het laden niet goed ging en dat hij zelf, nadat de containers op de auto waren geplaatst, al minimaal 15 vleugels heeft losgemaakt. Ter zitting heeft [naam 3] , die in opdracht van appellante de betreffende kuikens heeft ingeladen, verklaard dat [naam 8] , anders dan appellante heeft gesteld, wel aanwezig was bij het inladen van de kuikens. De dierenarts heeft ter zitting verklaard dat een lade van een container met kuikens 41 kg weegt en de lade door het gewicht van de kuikens vast ligt. Een beknelling tijdens het transport – zoals appellante stelt – zou volgens haar alleen kunnen ontstaan wanneer een chauffeur hard over een drempel zou rijden en een kuiken op dat moment zijn kop uitsteekt. De dierenarts acht het onwaarschijnlijk dat dit in een fractie van een seconde zou kunnen gebeuren. Tevens heeft zij uitgelegd hoe de vleugels van kuikens juist bij het laden bekneld kunnen raken. Het College ziet geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van deze verklaring. Met de door appellante ter onderbouwing van haar standpunt overgelegde verklaring van dierenarts [naam 10] van 17 juni 2015, de brief van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 9 mei 2014 alsmede de ‘Rapportage project vervoer pluimveeketen 2013 van de NVWA’ van 17 juni 2014, heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat vorengenoemde beknellingen niet kunnen zijn ontstaan tijden het laden van de kuikens, nu – zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld – daarin slechts in algemene zin wordt ingegaan op mogelijke oorzaken van letsel tijdens het transport van kuikens. Deze stukken hebben bovendien geen betrekking op het aan de orde zijnde transport van 28 april 2014 waarvoor de boete is opgelegd. Dit geldt eveneens voor de door appellante uitgevoerde testrit. Het betoog van appellante faalt derhalve.



5.3
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder w, van de Transportverordening wordt onder “vervoer” niet slechts de verplaatsing van dieren verstaan, maar ook de daarmee samenhangende activiteiten zoals het laden van dieren. De staatssecretaris heeft het laden van de kuikens dan ook terecht aangemerkt als vervoer in de zin van de Transportverordening. Artikel 3, aanhef, van de Transportverordening heeft ook betrekking op het laten vervoeren van dieren en dus ook op het laten laden, in dit geval door [naam 9] in opdracht van appellante. De staatssecretaris heeft derhalve terecht geconcludeerd dat sprake is van een overtreding van artikel 3, aanhef, van de Transportverordening en artikel 9 van de Regeling zodat de staatssecretaris bevoegd was appellante een boete op te leggen.


5.4
Het College volgt appellante niet in haar stelling dat de overtreding niet aan haar kan worden verweten. Het (laten) laden van de kuikens in de containers behoort tot de normale bedrijfsvoering van appellante. Ter zitting is door [naam 3] verklaard dat medewerkers van appellante bij het inladen van de kuikens aanwezig waren en toezicht hebben gehouden. Ondanks dat toezicht namens appellante heeft chauffeur [naam 8] verklaard dat hij na het laden van de kuikens op de vrachtwagen nog 15 kippenvleugels heeft moeten losmaken. Er is dan ook geen grond om vanwege het geheel ontbreken van verwijtbaarheid geen boete aan appellante op te leggen.



5.5
Het standpunt van appellante dat de vervoerder ook een verantwoordelijkheid heeft en eventueel af had moeten zien van het vervoeren van de kuikens, wat daar verder ook van zij, mist relevantie.

6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd. Het College zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep alsnog gegrond verklaren, en het bestreden besluit vernietigen. Het College ziet tevens aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.

7. Het College veroordeelt de staatssecretaris in de door appellante gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.970,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij de rechtbank, 1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij het College, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).

8. De staatssecretaris dient voorts het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 834,- (€ 331,- bij de rechtbank en € 503,- bij het College) te vergoeden.





Beslissing

Het College:
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dit besluit;


bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;


draagt de staatssecretaris op het betaalde griffierecht van € 834,- aan appellante te vergoeden;


veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.970,-



Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C. Stuldreher, mr. R.W.L. Koopmans en mr. J.L. Verbeek, in aanwezigheid van mr. M.S. van den Berg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 november 2017.


w.g. S.C. Stuldreher w.g. M.S. van den Berg
Link naar deze uitspraak