Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:CBB:2019:57 
 
Datum uitspraak:05-02-2019
Datum gepubliceerd:08-02-2019
Instantie:College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zaaknummers:18/1691
Rechtsgebied:Bestuursrecht
Indicatie:Verzet ongegrond. Geen verschoonbare termijnoverschrijding.
Trefwoorden:landbouw
landbouw, natuur en voedselkwaliteit
landbouwbedrijf
 
Uitspraak
uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 18/1691

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 februari 2019 op het verzet van
Landbouwbedrijf [naam 1] V.O.F., te [plaats] , appellante,
waarvoor optreedt: [naam 2]




Procesverloop

Appellante heeft tegen de beslissing op bezwaar van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (de minister) van 10 juli 2018 (het bestreden besluit) beroep ingesteld.

Bij uitspraak van 13 november 2018 heeft het College met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

Appellante heeft tegen de uitspraak van 13 november 2018 verzet gedaan. Zij heeft daarbij niet verzocht om te worden gehoord.




Overwegingen

1. Het College heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het beroepschrift niet tijdig is ingediend, en niet is gebleken van enige grond die redelijkerwijs leidt tot het oordeel dat appellante niet in verzuim is geweest.

2. Het beroepschrift, gedateerd 21 augustus 2018, is op 6 september 2018 bij het College ontvangen in een enveloppe met het poststempel 29 augustus 2018. In het beroepschrift staat: “Op 10 juli 2018 hebben wij een beslissing op ons bezwaarschrift ontvangen. Ook hebben wij op 4 augustus een herberekening op de betalingsregeling 2017 ontvangen. Ik ben het niet eens met de beslissing op ons bezwaar.”

3. Bij brief van 17 september 2017 heeft appellante het College het volgende bericht: “De brief van (…) 10 juli 2018 (…) hebben wij donderdag [12 juli 2018] per post ontvangen (…). Ons bezwaar richt zich tegen deze brief maar ook tegen de brief die verstuurd is (…) op 4 augustus. Want ook hierop konden wij bezwaar maken. Aangezien beide brieven gaan over dezelfde discussie leek het ons zinvol dit samen te pakken. Ondanks dat de laatste brief verstuurd is op 4 augustus hebben wij toch ons bezwaar in de zes weken termijn van de beslissing op bezwaarschrift opgemaakt en verstuurd. Waarom deze 8 dagen later pas bezorgd wordt is ons onbekend. (…) Het lijkt me niet terecht als deze brief afgewezen zou worden, temeer omdat we op de brief van 4 augustus ook een 6 weken bezwaren termijn hadden en we hier ruim binnen vallen.”


4. In het verzetschrift heeft appellante aangevoerd dat het beroepschrift wel tijdig is ingediend, omdat het blijkens het poststempel minder dan zes werkdagen en daarmee minder dan een week na het verstrijken van de beroepstermijn op 21 augustus 2018 ter post is bezorgd. Ook heeft appellante aangevoerd dat zij door de brief van 23 oktober 2018 waarmee het College bij de minister de stukken opvroeg, in de veronderstelling verkeerde dat zij tijdig bezwaar had gemaakt tegen het besluit van 4 augustus 2018. Daardoor heeft zij niet nog een afzonderlijk bezwaarschrift tegen dat besluit ingediend.

5. Het College stelt in de eerste plaats vast dat het beroepschrift tegen het betreden besluit niet tijdig is ingediend. De laatste dag waarop tijdig een beroepschrift kon worden ingediend was 21 augustus 2018. Het beroepschrift is niet voor het einde van de termijn bij het College ontvangen. In artikel 6:9, tweede lid, van de Awb staat dat bij verzending per post een beroepschrift (ook) tijdig is ingediend als het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Het beroepschrift is blijkens het poststempel niet voor het einde van de termijn ter post bezorgd en is al om die reden niet tijdig ingediend. Anders dan appellante kennelijk meent, gaat het er niet om of een beroepschrift binnen een week na afloop van de termijn ter post is bezorgd, nog daargelaten dat (ook) dat hier niet het geval is.

6. Het College stelt in de tweede plaats vast dat het beroepschrift blijkens zijn bewoordingen niet tevens een bezwaarschrift tegen het besluit van 4 augustus 2018 inhoudt. Dat appellante ook daarna geen bezwaar heeft gemaakt tegen dat besluit moet voor haar rekening blijven. Het beroep op de brief van 23 oktober 2018 baat haar niet, omdat de laatste dag waarop tijdig een bezwaarschrift kon worden ingediend 15 september 2018 was.

7. Gelet op het voorgaande moet het verzet ongegrond worden verklaard. Dat betekent dat de uitspraak van 13 november 2018 in stand blijft.

8. Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet is geen aanleiding.




Beslissing

Het College verklaart het verzet ongegrond.


Deze uitspraak is gedaan door mr. T.G.M. Simons, in aanwezigheid van mr. S. van Noordt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2019.


w.g. T.G.M. Simons w.g. S. van Noordt
Link naar deze uitspraak