Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:GHAMS:2019:309 
 
Datum uitspraak:29-01-2019
Datum gepubliceerd:11-02-2019
Instantie:Gerechtshof Amsterdam
Zaaknummers:200.238.751/01
Rechtsgebied:Civiel recht
Indicatie:gebrek aan draagkracht onvoldoende onderbouwd.
Trefwoorden:arbeidsovereenkomst
belastingrecht
bijstandsuitkering
echtscheiding
 
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)


zaaknummer: 200.238.751/ 01
zaaknummer rechtbank: C/15/255372 / FA RK 17-993

beschikking van de meervoudige kamer van 29 januari 2019 inzake



[de man]
,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. B. Wernik te Haarlem ,

en



[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. Y. Welter te Purmerend.






1Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 31 januari 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.





2Het geding in hoger beroep


2.1
De man is op 30 april 2018 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 31 januari 2018.



2.2
De vrouw heeft op 19 juni 2018 een verweerschrift ingediend.



2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de man van 12 november 2018 met bijlagen, ingekomen op 15 november 2018;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 13 november 2018 met bijlagen, ingekomen op 14 november 2018.



2.4
De mondelinge behandeling heeft op 30 november 2018 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De advocaat van de vrouw heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.





3De feiten


3.1
Het ( [in ] 2011 gesloten) huwelijk van partijen is op 11 oktober 2016 ontbonden door echtscheiding.



3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren [in ] 2012 en
- [minderjarige 2] , geboren [in ] 2015 (hierna gezamenlijk: de kinderen).
De kinderen wonen bij de vrouw.



3.3
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.



3.4
Bij de echtscheidingsbeschikking van 5 oktober 2016 is bepaald dat het echtscheidingsconvenant en het ouderschapsplan deel uitmaken van de beschikking. In het door partijen op 26 augustus 2016 ondertekende ouderschapsplan is opgenomen dat partijen iets zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven en dat zij zijn overeengekomen dat de man met ingang van de dag waarop de voormalig echtelijke woning aan de kopers zal worden geleverd een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen zal betalen van € 250,- per kind per maand en dat hij daarnaast de helft van de kosten van de kinderopvang voor zijn rekening zal nemen, het niet onder de toeslag kosten kinderopvang vallende gedeelte.



3.5
Na indexering bedroeg de bijdrage (zie 3.4.) in 2018 € 259,08 per kind per maand.






4De omvang van het geschil


4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de man om de bijdrage voor de kinderen met ingang van 1 november 2016 op € 25,- per kind per maand te bepalen, met wijziging van de echtscheidingsbeschikking en het ouderschapsplan in zoverre, afgewezen.



4.2
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, zijn inleidend verzoek alsnog toe te wijzen.



4.3
De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, dan wel de bestreden beschikking te bekrachtigen.






5De motivering van de beslissing


5.1
De man betoogt dat sprake is van een wijziging van omstandigheden als gevolg waarvan de in het ouderschapsplan bepaalde onderhoudsbijdrage niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet. Hij had een eigen onderneming als schilder, met welk schildersbedrijf het goed ging tijdens het huwelijk van partijen (de winst uit onderneming bedroeg in 2014 en 2015 respectievelijk € 34.962,- en € 35.900,-). Sinds november 2016 ging het bedrijf echter zeer slecht en in 2017 heeft de man zijn bedrijf laten uitschrijven bij de Kamer van Koophandel en een bijstandsuitkering aangevraagd. Na een paar maanden wilde hij weer werken en is hij opnieuw een eigen schildersbedrijf gestart. Na ongeveer zes maanden heeft de man deze eenmanszaak weer gestaakt.
Naast het feit dat de man enige tijd geen inkomsten had, heeft hij hoge schulden. Hij is toegelaten tot een schuldhulpverleningstraject van de gemeente Haarlem . Zijn schuldenlast bedraagt in totaal circa € 61.000,-.
De man heeft per 21 augustus 2018 weliswaar weer een dienstverband gevonden, maar dat biedt geen stabiel inkomen omdat hij per uur wordt betaald om schilderswerkzaamheden uit te voeren en hij dus afhankelijk is van zijn dienstverlener. In het kader van de schuldhulpverlening wordt zijn salaris van gemiddeld € 1.900,- netto per maand sinds oktober 2018 aan de gemeente betaald, waarna de gemeente aan de man een leefgeld uitkeert van € 600,- per maand en € 1.300,- per maand aflost op de schulden van de man.



5.2
De vrouw stelt dat de man geen nieuwe argumenten opvoert en evenmin nadere stukken in het geding brengt zodat hij niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Het had op zijn weg gelegen om zijn stellingen te onderbouwen met jaarstukken, aangiftes en aanslagen, loonstroken en een schriftelijke vastlegging van de afspraken met de gemeente over de schulden van de man. Met betrekking tot de schulden van de man merkt de vrouw nog op dat een schuld van € 26.703,- aan de Belastingdienst is veroorzaakt door het nalaten van het doen van aangifte. De aanslag berust op een schatting waartegen de man bezwaar kan maken, maar hij laat dit kennelijk na.



5.3
Het hof overweegt als volgt. De man stelt dat hij, anders dan afgesproken bij het uiteengaan van partijen in 2016, geen draagkracht meer heeft om een bijdrage van € 500,- per maand (en de helft van de kosten van de kinderopvang) te voldoen, kort gezegd omdat hij enige tijd geen inkomsten heeft gehad, hij thans minder inkomsten verwerft en hij daarnaast schulden moet aflossen. Het ligt op de weg van de man met stukken te onderbouwen dat hij slechts € 50,- per maand kan voldoen als bijdrage voor de kinderen. Naar het oordeel van het hof heeft de man dat onvoldoende gedaan. Met betrekking tot zijn schildersbedrijf, dat hij enige maanden gestaakt heeft en na een hervatting in 2017 opnieuw heeft beëindigd, heeft de man weliswaar de balans en winst- en verliesrekening van 2016 en 2017 in het geding gebracht, maar aangiftes en aanslagen IB ontbreken. De man heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij gestopt is met zijn schildersbedrijf, omdat het niet goed met hem ging na de echtscheiding, hij onder behandeling stond van een psychiater en hij het werk niet meer aankon. Van de man mag worden verwacht dat hij een verklaring van zijn psychiater, dan wel enig ander (medisch) stuk had overgelegd ter adstructie van zijn stelling dat hij arbeidsongeschikt was.
Voorts heeft de man geen bewijs overgelegd van zijn aanvraag van een bijstandsuitkering. Onduidelijk is verder welke periode(s) de man niet heeft gewerkt en geen inkomsten heeft gehad en waarvan hij in die maanden heeft geleefd. Ook van zijn huidige dienstbetrekking heeft de man geen enkel stuk, zoals een uitzend- cq arbeidsovereenkomst of een loonstrook, overgelegd.
Met betrekking tot zijn schulden heeft de man weliswaar een door de gemeente Haarlem opgesteld schuldenoverzicht van 26 oktober 2018 in het geding gebracht, maar de door hem ter zitting genoemde afspraken met de gemeente ten aanzien van zijn leefgeld en de hoogte van de aflossingen, heeft de man niet schriftelijk of anderszins onderbouwd.
Onder de hiervoor geschetste omstandigheden komt het hof tot de conclusie dat de man zijn stelling dat hij sinds 1 november 2016 onvoldoende draagkracht heeft - tegenover de betwisting daarvan door de vrouw - onvoldoende heeft onderbouwd, zodat het hof niet in staat is zijn draagkracht te berekenen. Het hof zal de beschikking waarvan beroep derhalve bekrachtigen.



5.4
Dit leidt tot de volgende beslissing.






6De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.


Deze beschikking is gegeven door mr. M.J. Leijdekker, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. P.J.W.M. Sliepenbeek, in tegenwoordigheid van mr. F.J.E. van Geijn als griffier en is op 29 januari 2019 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.
Link naar deze uitspraak