Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBGEL:2021:3883 
 
Datum uitspraak:21-07-2021
Datum gepubliceerd:21-07-2021
Instantie:Rechtbank Gelderland
Zaaknummers:AWB _ 19 - 5918 AWB _ 19 / 5989 en AWB _
Rechtsgebied:Bestuursrecht
Indicatie:Omgevingsvergunning voor 18 hectare bomenteelt (artikel 2.1, eerste lid, onder b, Wabo). Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom het woon- en leefklimaat van omwonenden niet onevenredig wordt aangetast door het toestaan van bomenteelt, met het daarbij behorende gebruik van bestrijdingsmiddelen, op korte afstand van woningen. Ook is onvoldoende onderbouwd dat de aantasting van de openheid zoveel mogelijk wordt voorkomen en is onvoldoende gemotiveerd in hoeverre door het gebruik van bestrijdingsmiddelen de grondwaterkwaliteit kan worden aangetast.
Trefwoorden:aanlegvergunning
activiteitenbesluit
agrarisch
bestemmingsplan
boomteelt
buitengebied
compost
dierlijke meststoffen
eieren
gewassen
glastuinbouwbedrijf
meststoffen
meststoffenwet
omgevingsvergunning
perceel
stikstofdepositie
wabo
wet milieubeheer
zuiveringsslib
 
Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND

Bestuursrecht

zaaknummers: ARN 19/5918, 19/5989 en 19/5999
uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eisers 1] en [eisers 1] , (gemachtigde: mr. H.R. ten Broeke), (hierna: eisers 1)


[eisers 2] , [eisers 2] , [eisers 2] , (hierna: eisers 2)


[eisers 3] , [eisers 3] , [eisers 3] , [eisers 3] , [eisers 3] , [eisers 3] , [eisers 3], (hierna: eisers 3)
eisers,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Epe, verweerder
(gemachtigde: mr. V.A. Textor).
Als derde-partij neemt aan het geding deel: [derde-partij], te [woonplaats]
(gemachtigde: mr. S. Boonstra).




Procesverloop

In het besluit van 16 juli 2018 (primair besluit) heeft verweerder aan de derde-partij een omgevingsvergunning voor de activiteit “uitvoeren van een werk” (hierna: aanlegvergunning) verleend.

In het besluit van 13 september 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit deels gegrond en deels ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten verklaard.

Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2021. Verschenen zijn:



[eisers 1] , [eisers 1] en hun gemachtigde mr. H.R. ten Broeke namens eisers 1;



[eisers 2] en [eisers 2] namens eisers 2;



[eisers 3] en [eisers 3] namens eisers 3.


Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. V.A. Textor en H. Posthuma. Namens de derde-partij is [derde-partij] verschenen, bijgestaan door gemachtigde mr. S. Boonstra.




Overwegingen


Inleiding en besluitvorming

1. De relevante bepalingen uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), het Besluit omgevingsrecht (Bor), de Wet natuurbescherming (Wnb), de omgevingsverordening Gelderland en het bestemmingsplan “Buitengebied Epe” (hierna: het bestemmingsplan) zijn, voor zover deze niet in de uitspraak zijn opgenomen, opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

2. Op 23 maart 2018 heeft de derde-partij een aanvraag ingediend voor het telen van kerstbomen en lage bomen/heesters op percelen met een gezamenlijke oppervlakte van ongeveer 18 hectare. Deze percelen zijn in het bestemmingsplan bestemd als “Agrarisch” met de gebiedsaanduidingen “overige zone – groene ontwikkelingszone” en “overige zone – natte heideontginningen”. Aan de noordzijde is ook de gebiedsaanduiding “overige zone – beschermingszone natte landnatuur” opgenomen. Op grond van de regels van het bestemmingsplan is voor het aanplanten van bomen een aanlegvergunning vereist.
Verweerder heeft deze aanlegvergunning in het primaire besluit aan de derde-partij verleend en bij het bestreden besluit in stand gelaten.


Belanghebbendheid


3.1.
De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of eisers 3 allen als belanghebbende moeten worden aangemerkt. Verweerder stelt dat dit niet het geval is voor eisers [eisers 3] , [eisers 3] , [eisers 3] , [eisers 3] , [eisers 3] en [eisers 3] omdat de afstand van hun percelen tot de bomenteelt te groot is.



3.2.
Artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) luidt: “Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.”
Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb luidt: “Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.”



3.3.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) heeft overwogen in de uitspraak van 26 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1981) geldt als uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die een besluit – zoals een omgevingsvergunning – toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit.
Het criterium “gevolgen van enige betekenis” dat is vermeld in de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:737, dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.



3.4.
De rechtbank stelt vast dat eiser [eisers 3] eigenaar is van een aangrenzend perceel, zodat hij reeds daarom aan te merken is als belanghebbende. De afstand van de percelen van eisers [eisers 3] , [eisers 3] , [eisers 3] , [eisers 3] en [eisers 3] tot de bomenteelt bedraagt respectievelijk 100 meter, 300 meter, 420 meter, 500 meter en 650 meter. Omdat zij door het open landschap vanaf hun perceel zicht hebben op de bomenteelt zijn zij naar het oordeel van de rechtbank ook aan te merken als belanghebbenden.


Paardenhouderij

4. Met betrekking tot het gebruik van andere percelen door de derde-partij voor een paardenhouderij, overweegt de rechtbank dat de voorliggende aanlegvergunning geen betrekking heeft op dit gebruik en op deze percelen. Al hetgeen eisers 2 en 3 hierover hebben aangevoerd, zal daarom in deze procedure verder niet aan bod komen omdat het niet tot vernietiging van de aanlegvergunning kan leiden.


Aanlegvergunningplicht



5.1.
Eisers 2 en 3 betogen dat ter plaatse van de gebiedsaanduiding “overige zone – beschermingszone natte landnatuur” ook sprake is van een aanlegvergunningplicht voor de aanleg van bomen. Daarnaast had volgens deze eisers ook een aanlegvergunning moeten worden verleend voor het scheuren van grasland op grond van artikel 47.1, onder f, van de planregels.



5.2.
Dit betoog slaagt niet. Uit de tabel in artikel 47.1 volgt dat ter plaatse van de gebiedsaanduiding “overige zone – beschermingszone natte landnatuur” geen aanlegvergunningplicht geldt voor het planten van bomen. De vergunningplicht voor het scheuren van grasland heeft betrekking op grondroerende werkzaamheden die dieper dan 0,4 meter onder het maaiveld plaatsvinden. Niet is gebleken dat derde-partij voor het telen van de (kerst)bomen grondroerende werkzaamheden dieper dan 0,4 meter onder het maaiveld gaat uitvoeren. Ter zitting heeft derde-partij dat ook bevestigd. Omdat deze werkzaamheden dus niet zijn aangevraagd, was een vergunning ook niet nodig.


Toetsingskader aanlegvergunning



6.1.
Eisers 2 en 3 betogen dat de aanlegvergunning in strijd is met de provinciale omgevingsvisie en de omgevingsverordening Gelderland. Volgens eisers is ook geen onderzoek gedaan naar de gevolgen van het initiatief op de archeologische waarden en op de natuurdoelstellingen uit het provinciale natuurbeheerplan. Eisers wijzen in dit verband naar de archeologische betekenis van het gebied als Gelderse parel.



6.2.
In het voorliggende geval is sprake van een aanlegvergunningplicht op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wabo en artikel 47.1 van de regels van het bestemmingsplan. De toetsingscriteria voor deze aanlegvergunning zijn opgenomen in artikel 47.2. Bij het verlenen van de aanlegvergunning dient op grond van artikel 2.11, eerste lid, van de Wabo te worden getoetst aan deze in het bestemmingsplan opgenomen toetsingscriteria en dient de aanlegvergunning te worden geweigerd als deze daarmee in strijd is. Deze toetsing is aan verweerder en verweerder is niet gebonden aan provinciaal beleid. Een directe toets aan de omgevingsvisie en het provinciale natuurbeheersplan is dus niet aan de orde. Ook de toetsingscriteria uit artikel 47.2 leggen geen direct verband met dit provinciaal ruimtelijk beleid. Strijd met dit provinciaal ruimtelijk beleid kan dus niet tot vernietiging van de aanlegvergunning leiden. De beroepsgronden die op deze punten betrekking hebben, slagen alleen al daarom niet.
Wat betreft de aantasting van archeologische waarden overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat sprake is van een aanlegvergunningplicht op grond van artikel 35.3.1 van de planregels en deze waarden maken dus geen onderdeel uit van de te beoordelen criteria.

7. Uit artikel 2.11, eerste lid, van de Wabo volgt dat de aanlegvergunning ook moet worden geweigerd als deze in strijd is met de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 4.1, derde lid, van de Wro ziet op rechtstreeks werkende regels in een provinciale omgevingsverordening. Dit betreft dus niet de instructieregels in een provinciale omgevingsverordening die aan de gemeente zijn gericht om in aanmerking te nemen bij het opstellen van een bestemmingsplan.



8.1.
Eisers 2 en 3 hebben wat betreft de strijdigheid met de omgevingsverordening Gelderland gewezen op de (grond)waterkwaliteit, de Groene Ontwikkelingszone (GO), het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de beschermingszone natte landnatuur.



8.2.
Wat betreft het GNN stelt de rechtbank vast dat de percelen niet zijn gelegen in het GNN, zodat deze artikelen uit de omgevingsverordening niet van toepassing zijn.
Wat betreft de GO en de beschermingszone natte landnatuur stelt de rechtbank vast dat in de artikelen 2.52 en 2.61 van de omgevingsverordening slechts instructieregels zijn opgenomen, zodat deze regels bij het verlenen van een aanlegvergunning niet rechtstreeks toepasselijk zijn en daarom de rechtmatigheid van de aanlegvergunning niet kunnen aantasten.
De beroepsgronden slagen niet.



8.3.
Het voorgaande betekent niet dat de onderwerpen die de betrokken (instructie) regels van de omgevingsverordening trachten te beschermen, in deze procedure niet aan bod kunnen komen. Ook in de toetsingscriteria van de aanlegvergunning zijn immers bepalingen opgenomen die zien op de bescherming van waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen (onderdeel a), de landschaps- en natuurwaarden zoals opgenomen in bijlage 6 bij de planregels (onderdeel b), significante gevolgen voor gebieden die in het kader van de Wet natuurbescherming als beschermde gebieden worden aangemerkt (onderdeel c) en de significante aantasting van de kernkwaliteiten van de Groene Ontwikkelingszone (onderdeel f).
De rechtbank zal de beroepsgronden van eisers daarom plaatsen in dit kader en hierna per onderdeel op deze beroepsgronden ingaan.

9. Wat betreft de grondwaterbescherming stelt de rechtbank vast dat de percelen niet zijn gelegen in een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied, zodat deze artikelen uit de omgevingsverordening niet van toepassing zijn.
De percelen zijn wel gelegen in een intrekgebied en uit de toelichting op de omgevingsverordening Gelderland blijkt dat ook al geldt er geen expliciet verbod op activiteiten in intrekgebieden, deze activiteiten toch niet mogen worden uitgevoerd als die risico's voor de kwaliteit van het grondwater met zich brengen. Dit geldt niet als de activiteit redelijkerwijs niet achterwege kan blijven. Voor de toetsing aan deze bepaling verwijst de rechtbank naar overweging 15 en verder van deze uitspraak.


Gebruik bestrijdingsmiddelen en aantasting woon- en leefklimaat (onderdeel a)



10.1.
Eisers betogen dat de gevolgen voor de gezondheid van omwonenden door het gebruik van bestrijdingsmiddelen bij de boomteelt onvoldoende zijn onderzocht. Zij verwijzen in dat verband naar de uitspraak van de Afdeling van 6 juni 2018 met betrekking tot het bestemmingsplan “Buitengebied Epe” (ECLI:NL:RVS:2018:1887) waaruit volgt dat in beginsel een afstand van 50 meter tot bomenteelt aangehouden dient te worden.



10.2.
Zoals eisers terecht hebben aangegeven, dient uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening in verband met het gebruik van bestrijdingsmiddelen in beginsel een afstand van 50 meter tussen fruit- en bomenteelt en (tuinen bij) woningen aan te worden gehouden. Een kleinere afstand kan aanvaardbaar zijn als nader onderzoek naar het gebruik van bestrijdingsmiddelen is verricht.
Deze jurisprudentie ziet echter op de toets aan een “goede ruimtelijke ordening” die alleen aan bod komt bij het vaststellen van het bestemmingsplan of als de aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan en er dus ook een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is vereist. Vast staat dat in het vigerende bestemmingsplan “Buitengebied Epe” geen verbod op het gebruik van bestrijdingsmiddelen op een afstand van minder dan 50 meter van woningen is opgenomen en dat bomenteelt ook is toegestaan binnen de bestemming “Agrarisch”. Van strijd met het bestemmingsplan, en daardoor een vergunningplicht op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo, is dus geen sprake.
Het bestemmingsplan kent geen regels over de afstand die moet worden aangehouden tussen (tuinen bij) woningen en gebieden waar bestrijdingsmiddelen worden gebruikt. Dat inmiddels het ontwerp-bestemmingsplan “Buitengebied Epe herstelplan 2000” ter inzage is gelegd met daarin wel een verbod op het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen binnen een afstand van 50 meter tot een bestemmingsvlak van gevoelige functies (zoals wonen) maakt het voorgaande niet anders, alleen al omdat dit ontwerp-bestemmingsplan niet het toepasselijke toetsingskader is ten tijde van het bestreden besluit.



10.3.
In het voorliggende geval kan verweerder het betoog van eisers dus alleen bezien in het kader van de verlening van de gevraagde aanlegvergunning. De toetsingscriteria daarvoor zijn opgenomen in artikel 47.2. Hierin is niet expliciet iets opgenomen over de afstand die moet worden aangehouden tussen (tuinen bij) woningen en gebieden waar bestrijdingsmiddelen worden gebruikt. In artikel 47.2, onder a, staat echter wel dat door de aanleg, dan wel door de gevolgen daarvan, de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen niet onevenredig kunnen worden aangetast.
De rechtbank is van oordeel dat de woonfunctie van de ter plaatse voor wonen bestemde percelen, en daarmee het woon- en leefklimaat van omwonenden die op die percelen wonen, een functie is die het plan beoogt te beschermen. Via die weg had verweerder in het bestreden besluit moeten motiveren waarom het woon- en leefklimaat van omwonenden niet onevenredig wordt aangetast door het toestaan van bomenteelt, met het daarbij behorende gebruik van bestrijdingsmiddelen, op korte afstand van woningen en dat verweerder ook had moeten motiveren waarom niet door middel van een voorschrift aan de gevolgen van dit gebruik tegemoet kan worden gekomen.
De beroepsgrond slaagt.


Openheid landschap (onderdeel b)



11.1.
Eisers betogen dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd waarom de kernkwaliteit “open gebied” door de ontwikkeling niet significant wordt aangetast. Eisers [eisers 1] en [eisers 1] hebben in dat verband verwezen naar het rapport van Ecoresult B.V. van 16 juli 2020.


11.2.
Op grond van artikel 47.2, onder b, mogen de landschaps- en natuurwaarden zoals opgenomen in bijlage 6 bij de planregels door de boomteelt niet onevenredig worden aangetast, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.
Open grasland is op grond van deze bijlage één van de waarden van het gebied, evenals een herkenbaar verkavelingspatroon en rechte ontginningsassen.



11.3.
Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat het plangebied in het door de gemeente vastgestelde Landschapsontwikkelingsplan (LOP) geen deel uitmaakt van een waardevol open gebied en alleen in die gebieden richt de bescherming zich op het behoud van de relatieve openheid, de wegbeplantingen en het grondgebruik als graslanden. Omdat het plangebied dus niet als waardevol open gebied is aangemerkt in het LOP richt de bescherming zich meer op een onevenredige aantasting van de relatieve openheid en grondgebruik als grasland, aldus verweerder.
Volgens verweerder is het gebied 118 hectare groot. Omdat de ontwikkeling betrekking heeft op 18 hectare, is er geen sprake van een onevenredige aantasting van de openheid. Grasland blijft het meest voorkomende landgebruik binnen het betreffende deelgebied natte heideontginningen.
Bij het perceel lage heesterteelt blijft sprake van een zekere openheid van het landschap.
Bij de percelen voor kerstboomteelt gaat de openheid van het landschap verloren. Doordat het areaal kerstboomteelt is gescheiden in twee blokken, waarvan één aansluit aan een bosperceel en één is gelegen achter de bebouwing langs de Oranjeweg, wordt de aantasting van de openheid zoveel als mogelijk voorkomen, aldus verweerder.



11.4.
Met betrekking tot de verwijzing door verweerder naar het LOP overweegt de rechtbank dat het LOP niet het bestemmingsplan opzij kan zetten noch is opgesteld ter uitvoering van in het bestemmingsplan neergelegde regels. Het bestemmingsplan vormt voor de aanlegvergunning het toetsingskader en in de planregels is aangegeven dat de landschapswaarden ter plaatse bestaan uit open grasland, een herkenbaar verkavelingspatroon en rechte ontginningsassen. Verweerder kan dan niet onder verwijzing naar een in 2010 vastgesteld LOP stellen dat het plangebied niet te beschermen open grasland betreft en een kernkwaliteit vormt. Dan had deze landschapswaarde niet in het later, op 23 maart 2017, vastgestelde bestemmingsplan moeten worden opgenomen.

De rechtbank overweegt voorts dat aantasting van de openheid niet slechts een procentuele berekening is. Ook als een klein percentage van open gebied wordt beplant, kan sprake zijn van een onevenredige aantasting van de openheid. Een voorbeeld hiervan is het aanleggen van laanbeplanting waardoor zichtlijnen verdwijnen.
Gelet op de omstandigheid dat de boomteelt, met een kleine onderbreking ter hoogte van de paardenhouderij, over een breedte van 800 meter plaatsvindt aan de noordzijde van de Oranjeweg, en over een breedte van 250 meter aan de zuidzijde van de Oranjeweg, acht de rechtbank de stelling van verweerder dat de aantasting van de openheid zoveel mogelijk wordt voorkomen, onvoldoende onderbouwd. Verweerder heeft in het bestreden besluit ook niet inzichtelijk gemaakt in hoeverre de vergunde bomenteelt de zichtlijnen in het open landschap aantast. De rechtbank merkt in dit verband nog op dat in de aanlegvergunning geen beperkingen zijn gesteld aan de teelthoogte, zodat ook in zoverre niet kan worden beoordeeld in hoeverre de openheid wordt aangetast.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat door de boomteelt geen sprake is van een onevenredige aantasting van de openheid van het landschap.
De beroepsgrond slaagt.


Das en steenuil (onderdeel b)



12.1.
Eisers betogen dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd dat de kernkwaliteit “leefgebied das” en “leefgebied steenuil” door de ontwikkeling niet onevenredig wordt aangetast. Volgens eisers gaat leefgebied van de das en steenuil (grasland) verloren en dient meer verloren leefgebied te worden gecompenseerd dan de 0,7 hectare die nu is opgelegd.
Eisers [eisers 1] en [eisers 1] hebben in dat verband verwezen naar het rapport van Ecoresult B.V. van 16 juli 2020. Eisers Bloemers e.a. verwijzen naar de notitie van Econatura van 23 december 2019.


12.2.
Op grond van artikel 47.2, onder b, mogen de landschaps- en natuurwaarden zoals opgenomen in bijlage 6 bij de planregels door de boomteelt niet onevenredig worden aangetast, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.
Leefgebied das en leefgebied steenuil zijn op grond van deze bijlage waarden van het gebied.



12.3.
Verweerder heeft in het primaire besluit onder verwijzing naar de “Quickscan natuurwaardenonderzoek de Buurte te Emst” van de Natuurbank Overijssel van 12 juli 2018 overwogen dat potentieel leefgebied van de das (grasland met regenwormen) wordt aangetast. Omdat de afname van 18 hectare als potentieel leefgebied slechts 0,56 % van het deelgebied Wissel-Emst omvat, is geen sprake van een significante aantasting van het leefgebied.
In het bestreden besluit heeft verweerder dit aspect nader gemotiveerd onder verwijzing naar de notitie van 28 november 2018. De in deze notitie opgenomen maatregelen voor versterking van het leefgebied van de das en steenuil zijn nader uitgewerkt in een inrichtingsplan, dat als voorschrift in de omgevingsvergunning is opgenomen.

Verweerder heeft in de beroepsfase het rapport “Ecologische beoordeling beroep Oranjeweg 100 te Emst” van Econsultancy van 16 juli 2020 overgelegd. Door de ecoloog zijn drie veldbezoeken in het plangebied uitgevoerd en tijdens dit veldbezoek is een steenuil waargenomen in een boom op het erf [locatie] . Deze nestlocatie ligt op een afstand van ongeveer 300 meter van het plangebied. De steenuil heeft een territorium van ongeveer 350 meter waarbinnen voedsel wordt gezocht, zodat sprake is van een kleine overlap met het plangebied. Door de boomteelt zal circa 1,4 hectare aan primair en secundair leefgebied verloren gaan. Een steenuil heeft 10 hectare primair leefgebied nodig. Omdat 19,5 hectare leefgebied overblijft, waarvan 17,7 hectare primair leefgebied, blijft er genoeg leefgebied voor de steenuil over. Bij deze afname blijven binnen de “homerange” nog voldoende prooien te vinden om het broedgeval te behouden, zodat geen sprake is van onevenredige aantasting van het leefgebied van de steenuil.
Wat betreft de das is in het rapport aangegeven dat het primaire leefgebied met 4,8 hectare afneemt en het secundaire leefgebied met 8,3 hectare. Het toekomstig areaal bedraagt 54,3 hectare, waarvan 51,6 hectare primair leefgebied. Voor de das wordt een leefgebied van 45 hectare aangehouden, zodat er binnen de homerange nog voldoende prooien te vinden zouden moeten zijn om de burcht te behouden, zodat geen sprake is van onevenredige aantasting van het leefgebied van de das.



12.4.
Uit het aanvullende rapport blijkt dat ook na de wijziging naar boomteelt nog genoeg leefgebied overblijft voor zowel de das als de steenuil. Deze conclusie is door de deskundigen van eisers 1 en 3 ook niet onderbouwd betwist.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee afdoende heeft gemotiveerd dat de kernkwaliteiten “leefgebied das” en “leefgebied steenuil” niet onevenredig worden aangetast. Omdat geen sprake is van een onevenredige aantasting van het leefgebied bestond ook geen aanleiding voor verweerder om aanvullende compensatiemaatregelen te verlangen van de derde-partij.
De beroepsgrond slaagt niet.



12.5.
Wat betreft het betoog van eisers dat ook sprake is van strijd met de Wet natuurbescherming (Wnb) overweegt de rechtbank dat het wat betreft de das in die wet slechts verboden is om deze opzettelijk te doden en/of om hun vaste voortplantings- of rustplaatsen opzettelijk te beschadigen of te vernielen. Vast staat dat in het gebied geen vaste voortplantings- of rustplaatsen aanwezig zijn, zodat daarvan geen sprake is. Er is echter ook strijd met artikel 3.10, eerste lid, onder b, van de Wnb als het leef- en foerageergebied van de das door de ontwikkeling zodanig zal worden aangetast dat de dassen daardoor hun vaste voortplantings- of rustplaatsen zullen verlaten. Zie in dat verband overweging 13.6.5 van de uitspraak van de Afdeling van 3 juli 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2169). Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen is ook daarvan geen sprake.
Wat betreft de steenuil is het op grond van de Wnb verboden deze opzettelijk te doden of te vangen, nesten, rustplaatsen en eieren te vernielen of te beschadigen, of weg te nemen of deze opzettelijk te storen. Uit het voorgaande volgt dat daarvan in dit geval ook geen sprake is.
Het plan is dus niet in strijd met de Wnb, zodat ook geen ook geen ontheffing van de Wnb is vereist. Van een aanhakende omgevingsvergunning voor de activiteit “flora en fauna” op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder i, Wabo in samenhang met artikel 2.2aa, aanhef en onder b, van het Besluit omgevingsrecht (Bor) en artikel 6.10a, eerste lid, Bor, is dus geen sprake.
Het betoog faalt.


Stikstofdepositie (onderdeel c)



13.1.
Eisers betogen dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de ecologische effecten op het aanliggende Natura 2000-gebied “Veluwe” in verband met een toename van stikstofdepositie. Uit de stukken is volgens eisers ook niet af te leiden of de vergunde stikstofruimte nog bestaat of dat deze is ingeleverd en elders is benut.



13.2.
Op grond van artikel 47.2, onder c, mag geen sprake zijn van significante gevolgen voor gebieden die in het kader van de Wet natuurbescherming als beschermde gebieden worden aangemerkt.



13.3.
In de aanvullende notitie van de Natuurbank Overijssel van 28 november 2018 staat dat er bij de boomteelt ten opzichte van het maximaal mogelijke agrarische gebruik aanzienlijk minder mest wordt aangewend en dat de hoeveelheid brandstof die wordt verstookt door landbouwvoertuigen ook aanzienlijk lager ligt, zodat sprake is van een afname van de stikstofdepositie en niet van een toename.
Eisers hebben niet nader onderbouwd waarom de boomteelt wel zou leiden tot een toename in stikstofdepositie. De stelling van de omwonenden op de zitting dat zij zien dat vaker op het land wordt gereden dan voorheen is daarvoor onvoldoende. Ter zitting heeft de derde-partij deze stelling ook betwist en aangegeven dat juist minder vaak over het land wordt gereden, en daarnaast ook aangegeven dat de vergunde stikstofruimte nog bestaat.
De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de ontwikkeling leidt tot een toename van stikstofdepositie en daarmee van (significante) gevolgen op het Natura 2000-gebied “Veluwe”. Omdat geen sprake is van een toename van stikstofdepositie is ook geen sprake van een aanhakende omgevingsvergunning voor de activiteit “natura 2000” op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder i, Wabo in samenhang met artikel 2.2aa, aanhef en onder a, van het Bor en artikel 6.10a, eerste lid, Bor.
De beroepsgrond slaagt niet.


Kernkwaliteit “Groene Ontwikkelingszone” (onderdeel f)



14.1.
Eisers 2 en 3 betogen dat nadelige gevolgen voor de Groene Ontwikkelingszone onvoldoende zijn onderzocht. Zij verwijzen in dat verband naar de gevolgen van de ontwikkeling op de abiotiek (grondwater) en op het HEN-water. Volgens eisers is ook onvoldoende onderzoek gedaan naar de gevolgen van het gebruik van bestrijdingsmiddelen en bemesting op het oppervlaktewater en de grondwaterkwaliteit.



14.2.
Op grond van artikel 47.2, onder f, dient ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groene ontwikkelingszone' te worden beoordeeld of er geen sprake is van een significante aantasting van de kernkwaliteiten van het betreffende gebied.



14.3.
Verweerder heeft in het primaire besluit voor de kernkwaliteiten van de Groene Ontwikkelingszone aansluiting gezocht bij de onderstaande tabel uit de omgevingsverordening Gelderland.






Onder verwijzing naar de “Quickscan natuurwaardenonderzoek de Buurte te Emst” van de Natuurbank Overijssel van 12 juli 2018 heeft verweerder overwogen dat voor de boomteelt geen aanpassingen aan de waterhuishouding worden gedaan, zodat de kernkwaliteiten van de Groene Ontwikkelingszone niet significant worden aangetast.

In het bestreden besluit heeft verweerder deze motivering aangevuld en ten aanzien van de kernkwaliteit “abiotiek” overwogen dat de effecten van boom- en heesterteelt zich verhouden met de effecten van bij recht toegestane agrarische activiteiten als bollenteelt en maisteelt.
Ten aanzien van de kernkwaliteit “kwelzone” heeft verweerder overwogen dat de oppervlakkige kwelzone veelal aansluitend aan de beek in het landschapstype beekdalen ligt. Hier vindt geen omzetting naar boomteelt plaats. Voor het overige worden de beschreven watergebonden waarden beschermd in de bufferzone natte landnatuur. De effecten van boom- en heesterteelt verhouden zich volgens verweerder met de effecten van bij recht toegestane agrarische activiteiten als bollenteelt en maisteelt.



14.4.
Voor zover het gaat over de aantasting van het leefgebied van de das en steenuil, heeft de rechtbank in de vorige overwegingen al geoordeeld dat deze aantasting niet onevenredig is. Uit deze overwegingen volgt ook dat deze aantasting niet significant is.
De beroepsgrond slaag niet.



14.5.
Vast staat dat het noordelijke deel van het plangebied is gelegen ter plaatse van de aanduiding “overige zone – beschermingszone natte landnatuur”. Zoals de rechtbank in overweging 5.2 heeft overwogen is ter plaatse van deze aanduiding geen sprake van een aanlegvergunningplicht voor boomteelt. Dit betekent dat geen toetsing aan onderdeel g van art. 47.2 van de planregels plaatsvindt,



15.1.
Verder hebben eisers niet nader geëxpliciteerd welke kernkwaliteiten zij nu aangetast zien, maar de rechtbank leidt uit de beroepsgronden af dat het gaat over de kernkwaliteiten met betrekking tot de kwelzone en de abiotiek en het grondwater.


Kwelzone



15.2.
Kwelzones zijn grondwatergevoede, natte gebieden met specifieke flora en fauna. Eisers hebben niet nader onderbouwd dat de percelen liggen in een kwelzone. Zij verwijzen in dat verband naar de Smallertse Beek, maar deze loopt ten noorden van de percelen.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder daarom terecht heeft overwogen dat de kernkwaliteit “kwelzone” niet significant wordt aangetast.
De beroepsgrond slaagt niet


Abiotiek (en grondwater)



15.3.
Wat betreft het gebruik van bestrijdingsmiddelen overweegt de rechtbank als volgt.
Bescherming van het grondwaterreservoir vormt een kernkwaliteit in de Groene Ontwikkelingszone. Hoe dichter bij de plek waar drinkwater wordt gewonnen (het waterwingebied), hoe hoger het beschermingsniveau moet zijn. De percelen zijn echter niet gelegen in het waterwingebied of in een grondwaterbeschermingsgebied, maar, zoals hiervoor al is overwogen, in een intrekgebied.
In artikel 3.5 van de omgevingsverordening Gelderland (dat ook op intrekgebieden, zoals hier, ziet), is ter zake opgenomen dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten de kwaliteit van het grondwater in een beschermingsgebied grondwater kan worden aangetast, is verplicht alle maatregelen te nemen of na te laten die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd om die schade te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken. Verder is het in artikel 3.10, tweede lid, van de omgevingsverordening Gelderland verboden om in een waterwingebied gewasbeschermingsmiddelen te gebruiken.

Ondanks dit lagere beschermingsniveau heeft het gebied een functie voor de (toekomstige) drinkwatervoorziening. Vast staat dat bij boomteelt het gebruik van bestrijdingsmiddelen plaatsvindt. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de combinatie van gebruik van bestrijdingsmiddelen op een gebied met een omvang van 18 hectare en de functie van het gebied voor toekomstige drinkwaterwinning, verweerder niet kon volstaan met de enkele stelling dat de effecten vergelijkbaar zijn bij een gebruik voor bollenteelt of maisland.
Verweerder had, ook in het kader van de toetsing aan de omgevingsverordening en de kernkwaliteit van de Groene Ontwikkelingszone, deze stelling nader moeten motiveren en daarbij betrekken in hoeverre bestrijdingsmiddelen worden gebruikt en in hoeverre als gevolg van het gebruik van deze bestrijdingsmiddelen de grondwaterkwaliteit kan worden aangetast. Dat in het Activiteitenbesluit milieubeheer regels staan met betrekking tot het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en dat het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden beoordeelt of deze middelen veilig zijn, betekent niet dat verweerder in dit concrete geval geen onderzoeksplicht heeft.
De beroepsgrond slaagt.



15.4.
Wat betreft de bemesting overweegt de rechtbank dat uit artikel 3.19, tweede lid, van de omgevingsverordening volgt dat ook in een grondwaterbeschermingsgebied geen verbod bestaat op het gebruik van dierlijke meststoffen, anorganische meststoffen, kalkmeststoffen en compost. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder uit het oogpunt van de grondwaterkwaliteit nader onderzoek naar bemesting had dienen te verrichten.
De beroepsgrond slaagt in zoverre niet.


Conclusie

16. Gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen in overwegingen 10.3, 11.4 en 15.3, zijn de beroepen gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal nog nader moeten uitleggen waarom het woon- en leefklimaat van omwonenden niet onevenredig wordt aangetast door het toestaan van bomenteelt, met het daarbij behorende gebruik van bestrijdingsmiddelen, op korte afstand van woningen, waarom de openheid van het landschap niet wordt aangetast en in hoeverre de gebruikte bestrijdingsmiddelen de grondwaterkwaliteit aantasten. Omdat deze gebreken een nadere motivering van verweerder vragen, ziet de rechtbank geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Ook een tussenuitspraak acht de rechtbank bij deze gebreken niet opportuun. Verweerder dient daarom een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.


Proceskosten en griffierecht

17. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten in beroep. Deze proceskosten bedragen voor eisers 1 voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand € 1.496 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748 en een wegingsfactor 1) en voor de deskundigenkosten (die ook betrekking hadden op een rapport over een slagende beroepsgrond over de openheid van het landschap) € 2.057.
Voor eisers 2 en 3 zijn er geen proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

18. De rechtbank bepaalt dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht vergoedt.






Beslissing

De rechtbank:


verklaart de beroepen van eisers gegrond;


vernietigt het bestreden besluit;


veroordeelt verweerders in de proceskosten van eisers 1 tot een bedrag van € 3.553;


draagt verweerder op het griffierecht van € 174 aan eisers 1 te vergoeden;


draagt verweerder op het griffierecht van € 345 aan eisers 2 te vergoeden;


draagt verweerder op het griffierecht van € 174 aan eisers 3 te vergoeden.




Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, voorzitter, en mr. M.J.M. Verhoeven en mr. S.E.M. Lichtenberg, leden, in aanwezigheid van mr. E. Mengerink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op













griffier


voorzitter







Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:




Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.




Bijlage



Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
(…)
b. het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
(…)
i. het verrichten van een andere activiteit die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie activiteiten die van invloed kunnen zijn op de fysieke leefomgeving.

Artikel 2.11
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, waaromtrent regels zijn gesteld in een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien het werk of de werkzaamheid daarmee in strijd is of in strijd is met de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
2 Indien sprake is van strijd met de regels, bedoeld in het eerste lid, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.


Bestemmingsplan “Buitengebied Epe”


3.1
Bestemmingsomschrijving
De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf, (…)
b. paardenhouderij;
(…)
h. het behoud, de bescherming, de ontwikkeling en/of het herstel van de desbetreffende cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden ter plaatse van de aanduidingen zoals zijn opgenomen in artikel 43;
(…)

Agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren, niet zijnde een glastuinbouwbedrijf, een champignonkwekerij en een bosbouwbedrijf;



43.2
overige zone - groene ontwikkelingszone
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groene ontwikkelingszone' zijn de gronden tevens bestemd voor bescherming, behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken, alsmede het voorkomen van significante effecten op kernkwaliteiten van het betreffende gebied.



43.4
Cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden
Ter plaatse van de aanduidingen in de navolgende tabel zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud, de bescherming, de ontwikkeling en/of het herstel van de desbetreffende cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden welke zijn opgenomen in de navolgende tabel:







overige zone - natte heideontginningen


- Nat karakter (sloten)- Open grasland- Herkenbaar verkavelingspatroon- Rechte ontginningsassen- Verspreide ligging van bebouwing






b. ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - hooilanden', 'overige zone - broeken', 'overige zone - uiterwaarden' en 'overige zone - veenontginning Nijbroek' zijn boomkwekerijen niet toegestaan, met uitzondering van de bestaande boomkwekerijen.

Artikel 47 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden


47.1
Omgevingsvergunningplicht
Het is verboden op en in de hierna genoemde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren te doen of te laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning:







a. aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
b. verlagen van de bodem en afgraven van gronden, tenzij daarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingenwet;
c. ophogen en egaliseren van de gronden, waaronder het aanbrengen van kaden en dijken;
d. aanleggen en dempen van watergangen en andere waterpartijen en werken of werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of tot gevolg hebben, zoals diepen of draineren;
e. aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur, het ingraven of indrijven van voorwerpen dieper dan 3 m;
f. diepploegen, zijnde het extra diep - meer dan circa 0,4 m - omploegen, het (chemisch) scheuren van grasland, anders dan voor graslandverbetering;
g. bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters;
h. het vellen of rooien van houtsingels of houtwallen;
i. het verrichten van exploratieboringen en seismologisch onderzoek;



47.2
Beoordelingscriteria
Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 47.1 alleen indien:


door de in lid 47.1 genoemde werken of werkzaamheden, dan wel door de gevolgen daarvan, hetzij direct, hetzij indirect de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, niet blijvend onevenredige of niet onevenredig kunnen worden aangetast, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen;


de landschaps- en natuurwaarden zoals opgenomen in Bijlage 6 niet blijvend onevenredig of niet onevenredig kunnen worden aangetast, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen;


geen sprake is van significante gevolgen voor gebieden die in het kader van de Wet natuurbescherming als beschermde gebieden worden aangemerkt;


(…);


(…);


voor zover de gronden liggen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groene ontwikkelingszone' wordt eveneens beoordeeld of er geen sprake is van een significante aantasting van de kernkwaliteiten van het betreffende gebied;


voor zover de gronden liggen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone – beschermingszone natte landnatuur' wordt tevens beoordeeld of:


1. door de werken, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden of de direct of indirect te verwachten gevolgen daarvan de natuurlijke en/of waterhuishoudkundige waarden van de met deze bestemming te beschermen vochtgebonden natuurwaarden, alsmede de kwaliteit, de waterstand en de stroming van het oppervlakte- en grondwater niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
2. het woongenot van nabij gelegen (recreatiewoningen) niet onevenredig wordt of kan worden geschaad als gevolg van plaagvorming van steekmuggen en/of knutten en de aanvrager een rapport heeft overgelegd waaruit blijkt dat de overlast door steekmuggen en knutten als gevolg van de voorgenomen maatregel zoveel als mogelijk wordt beperkt;
3. (…);
4. de waterbeheerder daaromtrent is gehoord.

Bijlage 6. Lijst met landschaps- en natuurwaarden per landschapseenheid







Wet natuurbescherming

Artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming (Wnb)
1. Onverminderd artikel 3.5, eerste, vierde en vijfde lid, is het verboden:
a. in het wild levende zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen en kevers van de soorten, genoemd in de bijlage, onderdeel A, bij deze wet, opzettelijk te doden of te vangen;
b. de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren als bedoeld in onderdeel a opzettelijk te beschadigen of te vernielen, of
c. (…).


Omgevingsverordening Gelderland


Artikel 2.52 (nieuwe ontwikkelingen in bestemmingsplan Groene ontwikkelingszone)

1. Een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen de Groene ontwikkelingszone maakt geen nieuwe grootschalige ontwikkeling mogelijk die leidt tot een significante aantasting van de kernkwaliteiten Groene ontwikkelingszone van het betreffende gebied, tenzij:
a. er geen reële alternatieven zijn;
b. sprake is van redenen van groot openbaar belang;
c. de negatieve effecten op de kernkwaliteiten, de oppervlakte en de samenhang zoveel mogelijk worden beperkt;
d. de overblijvende negatieve effecten op de kernkwaliteiten, de oppervlakte en de samenhang gelijkwaardig worden gecompenseerd overeenkomstig paragraaf 2.6.2
2. Een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen de Groene ontwikkelingszone kan een nieuwe kleinschalige ontwikkeling mogelijk maken, als:
a. in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo substantieel worden versterkt;
b. deze versterking planologisch is verankerd in hetzelfde of een gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.




Artikel 2.61 (instructieregel Beschermingszone natte landnatuur)
1. Een bestemmingsplan voor gronden gelegen in een Beschermingszone natte landnatuur maakt geen functies mogelijk die significant nadelige effecten kunnen hebben op de instandhouding van de natte landnatuur, tenzij:
a. er geen reële alternatieven zijn;
b. sprake is van een reden van groot openbaar belang;
c. de nadelige effecten worden gemitigeerd of gecompenseerd overeenkomstig paragraaf 2.6.2.
2. Bij een bestemmingsplan voor gronden in een Beschermingszone natte landnatuur gelegen binnen een Groene Ontwikkelingszone, is saldering als bedoeld in artikel 2.53 alleen mogelijk als dit niet leidt tot aantasting van de kwaliteit van de natte landnatuur.



Artikel 3.5 (zorgplicht grondwaterbescherming)


Ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten de kwaliteit van het grondwater in een beschermingsgebied grondwater kan worden aangetast, is verplicht alle maatregelen te nemen of na te laten die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd om die schade te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.


Bij aantasting of dreigende aantasting van de kwaliteit van het water informeert diegene bedoeld in het eerste lid, Gedeputeerde Staten en de directeur van het drinkwaterbedrijf hiervan onverwijld.


Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing:


a. voor zover artikel 9.2.1.2, artikel 10.1, van de Wet milieubeheer of artikel 13 van de Wet bodembescherming van toepassing is;
b. voor activiteiten binnen inrichtingen, tenzij in deze verordening anders is bepaald.



Artikel 3.19 (meststoffen en zuiveringsslib)


Het is verboden in een Grondwaterbeschermingsgebied meststoffen en zuiveringsslib op of in de bodem te brengen.


Het eerste lid is niet van toepassing op het op of in de bodem brengen van:


a. dierlijke meststoffen;
b. anorganische meststoffen als bedoeld in het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet;
c. kalkmeststoffen als bedoeld in het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet;
d. compost.




Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo


Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1671).


Dit volgt uit de definitie in artikel 1.2 van de omgevingsverordening van “Kernkwaliteit Groene Ontwikkelingszone” in samenhang met de bijlage bij de omgevingsverordening. Het plangebied valt onder deelgebied 108 op de tekening.


Het intrekgebied is een beschermingsgebied voor grondwater waarvan het grondwater binnen duizend jaar bij een pompput voor de openbare drinkwatervoorziening kan zijn.
Link naar deze uitspraak