Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBLIM:2021:4529 
 
Datum uitspraak:02-06-2021
Datum gepubliceerd:10-06-2021
Instantie:Rechtbank Limburg
Zaaknummers:C/03/281158 / HA ZA 20-40 C/03/281158 / HA ZA 20-40
Rechtsgebied:Civiel recht
Indicatie:Onrechtmatige uitlatingen door medewerkers van een concurrerend magazine? Causaal verband tussen gestelde uitlatingen en schade staat niet vast. Vorderingen afgewezen.
Trefwoorden:erfrecht
paarden
wettelijke rente
 
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht

Zittingsplaats Maastricht


zaaknummer: C/03/281158 / HA ZA 20-400


Vonnis van 2 juni 2021


in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid


[eiseres]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat: mr. J.J.M. Goumans;

tegen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

MEDIAHUIS LIMBURG B.V.,
gevestigd te Sittard, gemeente Sittard-Geleen,
gedaagde,
advocaat: mr. D. Stikkelbroeck.


Partijen zullen hierna “ [eiseres] ” en “Mediahuis Limburg” genoemd worden.




1Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:


de dagvaarding van 29 juli 2021 met daarbij de producties 1 t/m 11;


de conclusie van antwoord met daarbij de producties 1 t/m 15;


de ten behoeve van de mondelinge behandeling door mr. Goumans in het geding gebrachte producties 12 t/m 14;


de ten behoeve van de mondelinge behandeling door mr. Stikkelbroeck in het geding gebrachte producties 16 t/m 19;


het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 9 maart 2021, alsmede de reactie van mr. Goumans daarop van 22 maart 2021 en de reactie van mr. Stikkelbroeck van 23 maart 2021.





1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.






2De feiten

2.1.

[eiseres] geeft het blad Nummer1 uit, waarvan de inhoud onder haar verantwoordelijkheid wordt vastgesteld. Dat blad werd tot 1 januari 2021 verspreid door Mediahuis Limburg, als bijlage bij het door haar uitgegeven dagblad “De Limburger.” Daartoe hebben partijen op 16 december 2016 een samenwerkingsovereenkomst (hierna: “de overeenkomst”) gesloten. De voor de beoordeling van dit geschil van belang zijnde passages uit de overeenkomst, waarin [eiseres] wordt aangeduid als “ [eiseres] ” en Mediahuis Limburg als “MGL”, luiden als volgt:



Artikel 1 Werkzaamheden [eiseres]




1.1


[eiseres] zal per 1 januari 2017 naar eigen inzicht en met inachtneming van deze overeenkomst voor eigen rekening en risico de regelmatige uitgave van Nummer1 in de meest brede zin van het woord verzorgen (“Uitgave”).


(…)



Artikel 2 Werkzaamheden MGL




2.1

MGL verbindt zich Nummer1 gedurende de looptijd van deze overeenkomst voor de prijs als genoemd in artikel 2.4 als bijlage bij de krant aan al haar abonnees alsmede ter losse verkoop bij te voegen, te verspreiden en te distribueren. Het is MGL niet toegestaan Nummer1 separaat te (laten) verspreiden en distribueren.


(…)



Artikel 6 Looptijd en beëindiging




6.1

Deze overeenkomst is aangegaan per 1 januari 2017 voor onbepaalde tijd.



6.2

Iedere partij mag deze overeenkomst op ieder gewenst moment zonder opgave van redenen opzeggen met inachtneming van een opzegtermijn van tenminste 12 maanden uitsluitend tegen het einde van een kalenderjaar.


(…)



Artikel 7 Geheimhouding




7.1

Partijen verbinden zich strikte geheimhouding te betrachten met betrekking tot alle informatie waarover zij komen te beschikken in het kader van de uitoefening van hun taken en waarvan zijn dienen te begrijpen dat deze een vertrouwelijk karakter hebben.(…)”




2.2.
In een gesprek tussen partijen op 9 december 2019 heeft Mediahuis Limburg de overeenkomst opgezegd tegen december 2020. [eiseres] heeft de beëindiging van de overeenkomst bevestigd en harerzijds bij brief van 16 december 2019 de overeenkomst opgezegd per 31 december 2020.

3. Het geschil



3.1.

[eiseres] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar te verklaren bij voorraad:



voor recht verklaart dat Mediahuis Limburg jegens [eiseres] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de afspraak dat beide partijen zich tot december 2020 zouden onthouden van het naar buiten brengen van berichten over de beëindiging van de samenwerking tussen partijen, althans subsidiair te verklaren voor recht dat Mediahuis Limburg jegens [eiseres] onrechtmatig heeft gehandeld door aan adverteerders van [eiseres] mededelingen te doen dat Nummer1 na december 2020 ophoudt en/of de verspreiding van Nummer1 bij “De Limburger” na december 2020 eindigt en dat niet bekend is of en hoe Nummer1 daarna zal verschijnen en/of worden gepubliceerd en/of door het doen van andere soortgelijke mededelingen waardoor bij adverteerders twijfel kan ontstaan over de continuïteit van Nummer1;


voor recht verklaart dat Mediahuis Limburg gehouden is om de door [eiseres] als gevolg van de onder A. omschreven gedragingen geleden en te lijden schade te vergoeden;


Mediahuis Limburg veroordeelt om aan [eiseres] als voorschot op de totale door haar geleden schade en te lijden schade een bedrag te betalen van € 47.839,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover als bedoeld in artikel 6:119a BW, althans in artikel 6:119 BW;


bepaalt dat de door Mediahuis Limburg aan [eiseres] te vergoeden schade zal worden opgemaakt bij staat en vereffend volgens de wet, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW, althans artikel 6:119 BW, waarbij het onder C. genoemde bedrag in mindering op de totale schade zal worden aangerekend vanaf de dag der betaling van dat bedrag;


Mediahuis Limburg veroordeelt in de kosten van deze procedure aan de zijde van [eiseres] gerezen.





3.2.

[eiseres] stelt dat in het overleg van 9 december 2019 tussen partijen is overeengekomen dat pas in december 2020 mededelingen jegens derden zouden worden gedaan over de beëindiging van de overeenkomst, hetgeen [eiseres] ook in haar brief van 16 december 2019 aan Mediahuis Limburg heeft bevestigd. [eiseres] stelt dat zij echter al kort na het gesprek van 9 december 2019 signalen van haar adverteerders heeft ontvangen dat vertegenwoordigers van Mediahuis Limburg aan hen mededelingen deden dat Nummer1 als blad zou verdwijnen, dat Mediahuis Limburg de distributie van Nummer1 voor [eiseres] had beëindigd en/of dat de betreffende vertegenwoordiger niet wist hoe Nummer1 in de toekomst nog gedistribueerd zou worden.



3.3.

[eiseres] betoogt dat Mediahuis Limburg daarmee tekortgeschoten is in de nakoming van artikel 7 van de overeenkomst (geheimhouding), althans van de afspraak, zoals partijen deze hebben gemaakt tijdens het overleg van 9 december 2019. Daarnaast betoogt [eiseres] dat Mediahuis Limburg daarmee onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. De onrechtmatigheid van de hiervoor bedoelde uitlatingen is volgens [eiseres] daarin gelegen dat door die uitlatingen bij haar adverteerders twijfel is ontstaan over het voortbestaan en de verspreiding van Nummer1, waardoor deze adverteerders hebben besloten niet meer of minder in het blad Nummer 1 te adverteren. [eiseres] heeft daardoor schade geleden, terwijl Mediahuis Limburg heeft getracht daaruit een economisch voordeel te behalen. Vertegenwoordigers van Mediahuis Limburg hebben immers aan die adverteerders aangeboden om met haar een advertentieovereenkomst te sluiten voor het nieuwe tijdschrift dat Mediahuis Limburg zou gaan uitgeven en verspreiden als bijlage bij “De Limburger”, aldus [eiseres] .



3.4.

[eiseres] stelt dat zij de uit het omstreden handelen van Mediahuis Limburg voortvloeiende schade nog niet exact te kan begroten, maar dat deze schade in ieder geval bestaat uit de in 2020 weggevallen advertentie-inkomsten van een tweetal adverteerders, te weten [adverteerder 1] Meubelen en [adverteerder 2] . Deze schade wordt door [eiseres] voorlopig geschat op € 47.839.00.



3.5.
Mediahuis Limburg betwist de vorderingen van [eiseres] gemotiveerd. Mediahuis Limburg heeft betwist dat zij, of haar medewerkers, de gewraakte uitlatingen hebben gedaan. Daarnaast heeft Mediahuis Limburg aangevoerd dat, voor zover die uitlatingen al zouden zijn gedaan, zij niet tekortgeschoten is in enige contractuele verplichting, omdat een afspraak om niet met derden te spreken over beëindiging van de samenwerking niet is gemaakt. Bovendien heeft Mediahuis Limburg het onrechtmatige karakter van die uitlatingen betwist. Voorts heeft Mediahuis Limburg het causaal verband tussen de gevorderde schadevergoeding en de aan Mediahuis Limburg verweten gedragingen betwist, alsook het bestaan en de omvang van schade.



3.6.
Op de stelling van partijen zal de rechtbank, voor zover relevant, hierna ingaan.






4De beoordeling

4.1.
De rechtbank is van oordeel dat, hetgeen op zichzelf door Mediahuis Limburg ook niet wordt betwist, sprake is van een onrechtmatige gedraging van Mediahuis Limburg jegens [eiseres] , indien medewerkers van Mediahuis Limburg aan adverteerders van [eiseres] zouden hebben medegedeeld dat Nummer1 als blad zou verdwijnen. Tussen partijen staat echter ter discussie of medewerkers van Mediahuis Limburg aan adverteerders van [eiseres] die uitlating hebben gedaan. [eiseres] heeft zulks voldoende onderbouwd gesteld, terwijl Mediahuis Limburg voldoende gemotiveerd heeft betwist dat een dergelijke uitlating gedaan is.



4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat medewerkers van Mediahuis Limburg aan adverteerders van [eiseres] hebben medegedeeld dat Mediahuis Limburg de distributie van Nummer1 voor [eiseres] had beëindigd en dat zij niet wist hoe Nummer1 in de toekomst nog gedistribueerd zou worden. De rechtbank is van oordeel dat het antwoord op de vraag of die uitlatingen ook tot het oordeel moeten leiden dat Mediahuis Limburg toerekenbaar tekortgeschoten is, dan wel zich onrechtmatig heeft gedragen jegens [eiseres] , afhangt van hetgeen partijen tijdens hun overleg op 9 december 2019 zijn overeengekomen. Publiciteitsonderneming heeft voldoende onderbouwd gesteld dat partijen overeengekomen zijn dat zij iedere communicatie over de beëindiging van de distributie door Mediahuis Limburg van het blad Nummer1 geheim zouden houden tot december 2020. Mediahuis Limburg heeft die afspraak voldoende gemotiveerd betwist en aangevoerd dat enkel afgesproken is dat pas in het laatste kwartaal van 2020 aan lezers van “De Limburger” bekend gemaakt dat Nummer1 niet meer door Mediahuis Limburg zou worden gedistribueerd. Volgens Mediahuis Limburg is geen afspraak gemaakt die inhield dat Mediahuis Limburg tot december 2020 geen adverteerders van [eiseres] mocht benaderen.



4.3.
Gelet op de onderbouwde stellingen van [eiseres] en de gemotiveerde betwistingen van Mediahuis Limburg, zou het vervolgens op de weg van [eiseres] hebben gelegen om te bewijzen dat (a) medewerkers van Mediahuis Limburg aan adverteerders van [eiseres] hebben medegedeeld dat Nummer1 als blad zou verdwijnen en (b) dat partijen hebben afgesproken dat zij iedere communicatie over de beëindiging van de distributie van Nummer1 door Mediahuis Limburg tot december 2020 geheim zouden houden.



4.4.
De rechtbank zal het bewijs van die stellingen echter niet aan [eiseres] opdragen, omdat, zelfs als zij in dat bewijs zou slagen, haar vorderingen om een andere reden niet kunnen worden toegewezen. De rechtbank begrijpt dat [eiseres] (een voorschot op) schadevergoeding vordert die bestaat uit het verkrijgen van minder advertentie-inkomsten van [adverteerder 1] en [adverteerder 2] en, zoals tijdens de mondelinge behandeling nader toegelicht, het in het geheel afhaken van [adverteerder 3] als adverteerder als gevolg van de hiervoor weergegeven uitlatingen van vertegenwoordigers van Mediahuis Limburg. De rechtbank is van oordeel dat een causaal verband tussen de aan Mediahuis Limburg verweten uitlatingen van haar medewerkers en de door [eiseres] gestelde schade ontbreekt.



[adverteerder 1]





4.5.
De reden dat [adverteerder 1] het aantal advertenties in Nummer1 heeft verminderd, is niet gelegen in het feit dat zij van vertegenwoordigers van Mediahuis Limburg zou hebben vernomen dat Nummer1 zou ophouden te bestaan. De reden daarvoor is gelegen in de oprichting van een nieuw blad door Mediahuis Limburg, genaamd “Voila.” De heer [naam 1] van [adverteerder 1] geeft immers in zijn brief van 9 januari 2020 (productie 6 bij dagvaarding) aan [eiseres] zelf aan dat, hoewel [eiseres] haar bij navraag verzekerde dat Nummer1 zou blijven bestaan, [adverteerder 1] toch had besloten om het zekere voor het onzekere te nemen door in haar budget ruimte te creëren voor advertenties in het blad Voila. Om die ruimte te creëren, heeft [adverteerder 1] , naar hetgeen zij [eiseres] al had laten weten, besloten om van het oorspronkelijk voor 2020 voorziene budget van € 45.990,00 slechts € 22.995,00 te besteden aan advertenties in Nummer1.



4.6.
Daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de beslissing om minder te adverteren in Nummer1 niet gelegen was in het feit dat [adverteerder 1] er vanuit ging dat Nummer1 zou ophouden te bestaan, maar dat zij kennelijk, door het op de markt verschijnen van een nieuw, concurrerend blad, als het ware op twee paarden wilde wedden, zonder het advertentiebudget daarbij te verhogen. Het is die beslissing van [adverteerder 1] geweest, die heeft geleid tot een halvering van het budget bestemd voor advertenties in Nummer1.



[adverteerder 2]





4.7.
De heer [naam 2] (hierna: “ [naam 2] ”) van [adverteerder 2] heeft in zijn brief van 28 april 2020 (productie 7 bij de dagvaarding) aan [eiseres] geschreven dat hij op 16 januari 2020 een gesprek heeft gehad met de heer [naam 3] (hierna: “ [naam 3] ”) en mevrouw [naam 4] (hierna: “ [naam 4] ”) van Mediahuis Limburg. In dat gesprek zouden laatstgenoemden kenbaar hebben gemaakt dat Nummer1 geen onderdeel meer zou uitmaken van de krant “De Limburger”, omdat de overeenkomst tussen [eiseres] en Mediahuis Limburg zou zijn opgezegd. Volgens [naam 2] hebben [naam 3] en [naam 4] hem voorts kenbaar hebben gemaakt dat Mediahuis Limburg zelf met een eigen, vergelijkbaar, magazine zou komen, genaamd Voila. [naam 2] geeft in zijn brief aan dat hij weliswaar aan [naam 3] en [naam 4] aangegeven heeft dat hij voorlopig niet zal adverteren in Voila, maar dat het een en ander hem wel aan het denken heeft gezet omtrent de besteding van zijn advertentiebudget. De intentie om voor het jaar 2020 eenzelfde budget als voor 2019 in te zetten, heeft hij herzien. Op grond daarvan heeft [naam 2] besloten om zijn gebruikelijke drie pagina’s in Nummer1 terug te brengen tot twee pagina’s en de verspreiding van de Erfrecht Courant niet meer via de distributie van [eiseres] te laten verlopen.



4.8.
Ook in dit geval kan niet aangenomen worden dat de beslissing van [adverteerder 2] om minder in Nummer1 te adverteren een gevolg is van de door [eiseres] gestelde uitlatingen van medewerkers van Mediahuis Limburg. Uit de brief van 28 april 2020 van [naam 2] blijkt immers dat hij aan het denken is gezet over de invulling en besteding van het advertentiebudget in 2020. Hij heeft, om hem moverende redenen, vervolgens besloten om met minder pagina’s te adverteren in Nummer1, terwijl hij er ook niet voor gekozen heeft om in Voila te adverteren. De vermindering van de door [adverteerder 2] bij Nummer1 te spenderen advertentiebudgetten hangt, gelijk bij [adverteerder 1] het geval is, niet samen met de beweerdelijk door vertegenwoordigers van Mediahuis Limburg gedane mededeling dat Nummer1 zou ophouden te bestaan, maar heeft veeleer te maken met het feit dat Nummer1 een concurrent zou krijgen, in de vorm van het blad Voila. Een causaal verband tussen de gestelde uitlatingen van medewerkers van Mediahuis Limburg en de door [eiseres] ontbreekt daarom naar het oordeel van de rechtbank.



[adverteerder 3]





4.9.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van [eiseres] aangevoerd dat [adverteerder 3] naar aanleiding van de gestelde uitlatingen van medewerkers van Mediahuis Limburg het adverteren in Nummer1 volledig heeft gestaakt.



4.10.
De rechtbank is van oordeel dat ook in dit geval een causaal verband tussen de gestelde schade de gestelde gedragingen van medewerkers van Mediahuis Limburg ontbreekt. Uit het e-mailbericht van 6 juli 2020 (productie 8 bij dagvaarding) van mevrouw [naam 5] (hierna: “ [naam 5] ”) blijkt niet meer dan dat [adverteerder 3] behoorlijk geschrokken is van het bericht dat Nummer1 ophoudt te bestaan, zoals zij dat van een medewerker van Mediahuis Limburg heeft vernomen. [naam 5] verzoekt om een gesprek met [eiseres] over de vraag hoe nu verder. Op basis daarvan kan de rechtbank niet tot de conclusie komen dat [adverteerder 3] het adverteren in Nummer1 heeft gestaakt als gevolg van de gestelde uitlatingen van medewerkers van Mediahuis Limburg.



4.11.
De rechtbank is van oordeel dat ook de gevorderde verklaringen voor recht onder A en B van het petitum en de daarmee samenhangende verwijzing naar de schadestaatprocedure onder D van het petitum moeten worden afgewezen. Voorop moet worden gesteld dat, omdat de verklaringen voor recht worden gevorderd in verband met schadevergoeding, [eiseres] alleen belang heeft bij een verklaring voor recht, indien aannemelijk is dat ook schade is geleden. De rechtbank is van oordeel dat zulks niet het geval is, nu de advocaat van [eiseres] desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven dat alleen [adverteerder 3] het adverteren in Nummer1 heeft gestaakt en alleen [adverteerder 1] en [adverteerder 2] het aantal advertenties in Nummer1 hebben verminderd. Daaruit volgt dat andere adverteerders van Nummer1 in 2020 de hoeveelheid advertenties of de frequentie daarvan niet veranderd hebben, zodat [eiseres] voor het overige geen schade kan hebben geleden. Dat betekent dat [eiseres] geen belang heeft bij de gevorderde verklaringen voor recht, zodat zij worden afgewezen.



4.12.

[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van Mediahuis Limburg worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Mediahuis Limburg worden begroot op:
- griffierecht € 2.042,00
- salaris advocaat € 2.228,00 (2,0 punten × tarief IV ad € 1.114,00)
totaal € 4.270,00.






5De beslissing
De rechtbank:


5.1.
wijst de vorderingen af;



5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Mediahuis Limburg tot op heden begroot op € 4.270,00.


Dit vonnis is gewezen door mr. V.E.J. Noelmans, rechter, en in het openbaar uitgesproken.







type: MT
Link naar deze uitspraak