Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBNNE:2018:1358 
 
Datum uitspraak:13-04-2018
Datum gepubliceerd:16-04-2018
Instantie:Rechtbank Noord-Nederland
Zaaknummers:17/2583
Rechtsgebied:Bestuursrecht
Indicatie:Huishoudelijke hulp als Wmo voorziening naast een pgb beschermd wonen als Wmo voorziening. Weigering voortzetting huishoudelijke hulp, omdat dit geacht wordt te zijn begrepen in de voorziening beschermd wonen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder een onderzoeksplicht had m.b.t. de vraag of en zo ja in hoeverre er naast het pgb beschermd wonen nog een aanvullende Wmo voorziening nodig is voor huishoudelijke hulp.
Trefwoorden:ingezetene
 
Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 17/2583

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 april 2018 in de zaak tussen



[naam eiseres]
, te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. M.R.P. Ossentjuk),

en


het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlagtwedde, verweerder
(gemachtigde: P. Weggemans).




Procesverloop

Bij besluit van 16 januari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder een voortzettingsverzoek van eiseres om huishoudelijke hulp in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) afgewezen.

Bij besluit van 13 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft zij op 16 oktober 2017 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft op 20 november 2017 uitspraak gedaan in dit verzoek (registratienummer Awb 17/3606).

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2018. Eiseres is niet verschenen. Haar gemachtigde is wel verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.



Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de navolgende feiten en omstandigheden.1.1 Eiseres is een 72-jarige vrouw die na een ongeluk in 1975 hersenletsel heeft opgelopen. Eiseres ondervindt daardoor problemen met cognitie, geheugen, overzicht en planning. Verder is bij eiseres sprake van desoriëntatie in plaats en tijd en visuele problemen. 1.2 Eiseres woont alleen in een eengezinswoning met 2 verdiepingen. Eiseres heeft vanaf 2007 van verweerder een voorziening Huishoudelijke Hulp 2 op grond van de Wmo ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Deze voorziening was gebaseerd op 8 uur huishoudelijke hulp per week. Bij besluit van 23 maart 2012 heeft verweerder de voorziening voor de periode van 25 februari 2012 tot en met 24 februari 2017 toegekend. 1.3 Op 29 november 2016 heeft eiseres verweerder verzocht om voortzetting van de voorziening na 24 februari 2017. Bij het primaire besluit van 16 januari 2017 heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Reden hiervoor was dat het verweerder was gebleken dat eiseres een pgb ontvangt van de gemeente Groningen, als uitvoerende centrumgemeente namens alle Groningse gemeenten, voor de maatwerkvoorziening ‘Beschermd wonen’. Huishoudelijke hulp maakt volgens verweerder onderdeel uit van dit pakket. Indien deze hulp voor eiseres onvoldoende is, dient zij zich te wenden tot de gemeente Groningen, aldus verweerder. 1.4 De maatwerkvoorziening ‘Beschermd wonen’ is verleend op basis van een indicatie van het Centrum indicatiestelling zorg (Ciz) van 28 oktober 2011, waarin per 19 mei 2011 voor zeven etmalen per week zorgzwaartepakket GGZ04C is geïndiceerd. De oorspronkelijke indicatie van het Ciz liep door tot 26 oktober 2026. 1.5 De voorziening ‘Beschermd Wonen’ was bestemd voor verblijf, persoonlijke verzorging, begeleiding individueel (inclusief dagbesteding) en verpleging. Eiseres is hiervoor geïndiceerd, omdat zij een beschermde en gestructureerde woonomgeving met intensieve begeleiding en verzorging nodig heeft.
2. Wat partijen verdeeld houdt is de vraag of verweerder in het kader van zijn compensatieplicht op grond van de Wmo naast de voorziening ‘Beschermd wonen’ nog een aparte maatwerkvoorziening voor HH2 (voor 8 uur per week) aan eiseres zou dienen toe te kennen.


2.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat dit niet het geval is, omdat er in de voorziening ‘Beschermd wonen’ een component voor huishoudelijke hulp zit. Daarom heeft verweerder bij het primaire besluit afwijzend beslist op het verzoek van eiseres om HH2 naar 8 uur per week voort te zetten. Verweerder vindt dat eiseres, indien zij uit het pgb ‘Beschermd wonen’ geen huishoudelijke hulp kan betalen, de gemeente Groningen moet verzoeken dit pgb te verhogen. In het primaire besluit van 16 januari 2017 heeft verweerder zijn weigering gemotiveerd met de stelling dat er een voorliggende voorziening is, namelijk de Wmo-voorziening Beschermd Wonen.


2.2
Eiseres heeft allereerst bestreden dat er in het pgb ‘Beschermd wonen’ een ophoging zit voor huishoudelijke hulp. In ieder geval is niet duidelijk of dat sinds de invoering van de Wmo het geval is. Verder heeft eiseres bestreden dat het pgb voor ‘Beschermd wonen’ als een voorliggende voorziening kan worden aangemerkt. Dit is volgens eiseres een onjuiste afwijzingsgrond. Verder is eiseres van mening dat het niet aangaat dat verweerder haar doorverwijst naar de gemeente Groningen. Verweerder blijft volgens eiseres bevoegd om op haar aanvraag te beslissen. Eiseres wil ook geen verzoek bij de gemeente Groningen indienen om het pgb op te hogen, omdat zij bang is dat het resultaat daarvan zal zijn dat het pgb juist omlaag zal gaan. Eiseres heeft aangegeven dat het SVB weigert om declaraties ter zake van huishoudelijke hulp uit te betalen, omdat er volgens de SVB geen Wmo-budget voor huishoudelijke hulp is toegekend.




3. De rechtbank oordeelt als volgt.



3.1

Bevoegdheid
De rechtbank stelt allereerst vast dat de uitvoering van de maatwerkvoorziening ‘Beschermd wonen’ ingevolge de Centrumregeling beschermd wonen en opvang Groningen door verweerder aan centrumgemeente Groningen is gemandateerd. De Wmo maakt een dergelijke samenwerking in artikel 2.6.1 mogelijk. De gemeente Groningen voert dit onderdeel van de Wmo derhalve uit namens verweerder en besluiten van eerstgenoemde worden ingevolge artikel 10:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegerekend aan verweerder. Dit betekent dat verweerder verantwoordelijk blijft voor de uitvoering van deze voorziening door de gemeente Groningen. Anders dan verweerder lijkt te suggereren is er dan ook geen sprake van twee bestuursorganen die elk op een ander onderdeel van de Wmo bevoegd zouden zijn beslissingen op grond van de Wmo te nemen. Tegelijkertijd volgt uit artikel 2.3.5, eerste lid, van de Wmo dat verweerder moet beslissen op een aanvraag om een maatwerkvoorziening van eiseres als ingezetene van verweerders gemeente. Het is dan ook verweerder die bevoegd is te besluiten op de aanvraag van eiseres tot voortzetting van de maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp.



3.2

Onderzoeksplicht
Ingevolge artikel 2.3.2, vierde lid, van de Wmo onderzoekt het college in het kader van een melding als hier aan de orde onder meer de mogelijkheden van de betrokkene om op eigen kracht de zelfredzaamheid en participatie te verbeteren. Anders dan het geval was vóór 2015 is de aanwezigheid van een ‘voorliggende voorziening’ geen in de wet geformuleerde afwijzingsgrond meer. Dat neemt niet weg dat ingevolge de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) wel wordt verwacht van de betrokkene dat deze gebruik maakt van een bestaande voorziening waarop aanspraak bestaat. De rechtbank verwijst naar bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 9 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1240. Indien eiseres derhalve aanspraak heeft op huishoudelijke hulp vanuit haar pgb voor ‘Beschermd wonen’ wordt zij geacht deze aanspraak ook te gelde te maken. De rechtbank wijst evenwel op rechtsoverweging 4.6.2, tweede zin, in deze uitspraak. De rechtbank leidt hieruit af dat de enkele vaststelling dat er een component ‘huishoudelijke hulp’ in het pgb voor de voorziening ‘Beschermd wonen’ zit nog niet voldoende is om afwijzend op een verzoek tot toekenning of tot voortzetting van de maatwerkvoorziening ‘huishoudelijke hulp’ te kunnen beslissen. Verweerder zal ook dan nog moeten onderzoeken of eiseres met die ophoging kan voorzien in haar volledige behoefte aan hulp bij het huishouden. Indien het antwoord ontkennend is, dient verweerder ervoor zorg te dragen dat eiseres alsnog wordt gecompenseerd.



3.3

Conclusie
De rechtbank komt op grond van de gedingstukken, het verhandelde ter zitting en hetgeen hiervoor is overwogen tot de slotsom dat verweerder ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom eiseres niet langer aanspraak heeft op een voortgezette maatwerkvoorziening voor huishoudelijke hulp. Verweerder heeft geen uitsluitsel kunnen geven over de vraag of de meergenoemde component voor huishoudelijke hulp in het budget voor ‘Beschermd Wonen’ is opgenomen en als dat al zo is, of daarmee in het kader van de uit de Wmo voortvloeiende compensatieplicht kan worden volstaan.

4. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd. Verweerder dient opnieuw op de aanvraag van eiseres te beslissen, met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene. De rechtbank zal in verband met het onder 3.3 overwogene niet zelf in de zaak voorzien.
5. Er bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten. Deze worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaald op 2 punten (1 voor het beroepschrift en 1 voor het verschijnen ter zitting), ad € 501,00 per punt. Tevens dient verweerder het griffierecht ad € 46,00 aan eiseres te vergoeden.





Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,00 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.002,00.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hoekstra, voorzitter, en mr. H.R. Bracht en mr. dr. A.M. Klingenberg, leden, in aanwezigheid van mr. H.W. Wind, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 april 2018.








griffier voorzitter








Afschrift verzonden aan partijen op:




Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Link naar deze uitspraak