Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBGEL:2016:5607 
 
Datum uitspraak:21-09-2016
Datum gepubliceerd:20-10-2016
Instantie:Rechtbank Gelderland
Zaaknummers:287124
Rechtsgebied:Civiel recht
Indicatie:Bewijswaardering. Bewijs geleverd van gewerkte uren loonwerker en overeenkomst tot terugfactureren in rekening gebrachte kosten voor gebruik materieel. Toewijzen vordering.
Trefwoorden:koeien
loonbelasting
startersaftrek
trekker
wettelijke rente
zelfstandigenaftrek
 
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Arnhem

zaaknummer / rolnummer: C/05/287124 / HA ZA 15-432


Vonnis van 21 september 2016


in de zaak van



[eiser]
,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. W.J.M. van Ophuizen te Lienden,

tegen



[gedaagde]
,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. B. A. Smits te Zwolle.


Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.




1De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:


het tussenvonnis van 9 december 2015


de akte uitlating bewijs zijdens [eiser] met 2 producties


de akte overlegging producties zijdens [eiser] met 10 producties


het proces-verbaal van getuigenverhoor van 17 maart 2016


de conclusie na enquête zijndens [eiser] van 1 juni 2016


de (antwoord)conclusie na enquête van [gedaagde] van 13 juli 2016 met 2 producties


de akte uitlating producties zijdens [eiser] van 27 juli 2016.





1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.





2De verdere beoordeling


2.1.
Verwezen wordt naar het tussenvonnis van 9 december 2015 (verder: het tussenvonnis). De rechtbank blijft bij wat in het tussenvonnis is vastgesteld en overwogen.



2.2.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank [eiser] opgedragen te bewijzen feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat:
1) [eiser] de uren waarvan hij betaling vraagt daadwerkelijk voor [gedaagde] , dan wel in opdracht van [gedaagde] voor derden heeft gewerkt;
2) Partijen hebben afgesproken dat [eiser] de facturen van [gedaagde] , voor het gebruik van het materieel van [gedaagde] , door middel van het berekenen van extra (fictieve) uren mocht terugfactureren aan [gedaagde] .



2.3.

[eiser] heeft de volgende stukken overgelegd: afschriften van de inhoud van een agenda over de periode van week 44 van 2012 tot en met week 13 van 2013, schriftelijke verklaringen van [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] en [naam 7] en daarnaast veertien facturen en drie urenverantwoordingen over periodes in de jaren 2007 tot en met 2010. [eiser] heeft voorts zijn vrouw, [naam 8] , [gedaagde] en [eiser] als (partij)getuigen doen horen. [gedaagde] heeft afgezien van tegengetuigenverhoor. Hij heeft een schriftelijke verklaring van [naam 9] en een facturenoverzicht overgelegd.


Ten aanzien van bewijsopdracht 1)



2.4.
De rechtbank overweegt dat [eiser] betaling vraagt van de vijf in 2.6. van het tussenvonnis genoemde facturen. Uit de facturen en de aan de eerste van de vijf facturen gehechte notitie blijkt dat de facturen zien op respectievelijk 205, 151,5, 190, 159 en 156,5 gewerkte uren, in de maanden november 2012 tot en met maart 2013. Met de factuur die ziet op de werkzaamheden over november 2012 wordt voorts een bedrag van € 3.780,00 exclusief btw in rekening gebracht, wegens het “terug-factureren” van door [eiser] aan [gedaagde] betaalde kosten voor het gebruik van materieel van [gedaagde] . Dit deel van de factuur is kennelijk gebaseerd op de gestelde afspraak die het onderwerp is van bewijsopdracht 2 en valt buiten het bereik van bewijsopdracht 1. De eerste bewijsopdracht houdt dus in dat [eiser] bewijs dient te leveren dat hij in de maanden november 2012 tot en met maart 2013 respectievelijk 205, 151,5, 190, 159 en 156,5 uur daadwerkelijk voor [gedaagde] , dan wel in opdracht van [gedaagde] voor derden, heeft gewerkt.



2.5.

[gedaagde] heeft als getuige in dat verband verklaard:

Als [eiser] de boer op was, dan zag ik hem niet, maar als hij niet de boer op was, dan werkte hij op mijn bedrijf. Ik was dan ook altijd op mijn bedrijf. Hij werkte dan van ’s ochtends zes uur tot ’s avonds vijf uur, dan heb ik het over de dagen maandag tot en met vrijdag. En zaterdags werkte hij alleen ’s ochtends, twee uurtjes melken. Zondags werkte hij niet. Als hij de boer op was, schreef hij op hoeveel uren hij voor mijn klanten heeft gewerkt. Doordeweeks werkte hij dus óf voor mijn klanten, óf voor zijn eigen klanten, óf voor mijn bedrijf. U houdt mij voor als voorbeeld de factuur die ziet over de gewerkte uren van november, factuur 2012 062. Daar zijn 205 uren gedeclareerd. Uitgaande van vier zaterdagen van twee uur, blijven er 197 uur over voor de doordeweekse dagen, wat neerkomt op minder dan tien uur per dag. U houdt mij nog voor dat een werkdag van zes uur ’s ochtends tot vijf uur ’s avonds elf uur duurt en dat het er dan op neer zou komen dat hij in de maand november een groot deel van zijn tijd voor mij of voor mijn klanten heeft gewerkt en vraagt of dat kan kloppen. Dat zou kunnen kloppen. Ik heb daar geen zicht op. [naam 10] had daar meer zicht op, maar zij kan dat helaas niet meer vertellen, omdat zij is overleden. Ik ken de heer [eiser] goed en ik heb geen reden om hem niet te vertrouwen over de gewerkte uren. Voor alle maanden geldt dat ik geen zicht heb over hoeveel uren [eiser] voor zijn eigen klanten werkte en voor hoeveel voor mij en voor mijn klanten. Het klopt wel dat hij in het algemeen veel meer tijd stak in mijn bedrijf en mijn klanten dan in zijn eigen klanten.
[…] Hij heeft tot maart 2013 volgens mij gewerkt. […] In de maanden januari en februari was er echter niet veel werk voor derden. Hij werkte dan bij mij, maar de afspraak was dat hij, omdat het zo duur werd, niet meer dan 25 uur per week op mijn bedrijf zou werken, totdat het loonwerk weer los kwam. […] In de maanden november en december werkte hij meestal op ons bedrijf, omdat er niet veel loonwerk was. Ik heb geen idee hoeveel uren hij voor zichzelf werkte.



2.6.

[eiser] heeft als partijgetuige, voor zover hier van belang, verklaard:

Ik had geen eigen klanten. Bij de klanten waarvoor ik werkte zat wel familie van mij, maar dan nog liep het via [gedaagde] . […] Ik heb zelf ook geen grond. Ik heb in de maanden november 2012 tot en met maart 2013 niet voor andere mensen gewerkt dan voor meneer [gedaagde] op zijn eigen bedrijf of voor klanten van meneer [gedaagde] .
Ik diende de lijstjes met de uren van het gebruik van de machines, mijn eigen facturen en ook de lijstjes met de door mij gewerkte uren niet in bij meneer [gedaagde] zelf, maar bij zijn vriendin [naam 10] . Zij deed alle administratie, voor zover ik begreep.
Ik begon altijd om zes uur op het bedrijf van meneer [gedaagde] met het melken van de koeien. Als het een drukke periode was, werkte ik wel tot zeven à acht uur, soms zelfs tot elf uur. In een rustige periode ging ik wel om half vijf of vijf uur naar huis. Ik werkte op zondag niet. Zaterdags begon ik met melken en als het een drukke tijd was, werkte ik daarna ook nog. De periode november tot maart is een rustigere periode, vanaf half februari begint het drukkere seizoen met trekkerswerk vanwege het uitrijden van mest. Als het rustig was, deed ik onderhoudswerk, maakte ik de machines schoon en dat soort dingen.
U houdt mij voor dat in november 205 uur in rekening is gebracht en in december maar 152 uur en in februari 159 uur en in maart 156 uur. In december ligt kerstmis, en in de tussenliggende dagen werk je ook minder. In februari en maart heb ik er rekening mee gehouden dat ze me hadden gevraagd om minder uren te maken. Ik ben toen ook wel eens later begonnen of eerder opgehouden. Ik bracht bijvoorbeeld dan eerst mijn zoon naar school en dan begon [gedaagde] alvast met melken. Ik hield in een agendaatje bij hoeveel uren ik had gewerkt, dat schreef ik er ’s avonds in. Ik maakte daarin geen onderscheid tussen werk op het bedrijf van [gedaagde] en het werk voor zijn klanten. In een andere agenda hield ik bij voor welke klanten ik hoeveel uur had gewerkt. In de periode waar we het nu over hebben, hielden we trouwens werkbonnen bij voor het werk voor klanten van [gedaagde] . Die leverde ik in. […]
U vraagt naar de planning van het werk als loonwerker. Ik of [gedaagde] werden gebeld, dat vertelden we dan tegen elkaar, en dan ging ik uitvoeren. Er was verder geen planning. Meneer [gedaagde] heeft nooit eerder het aantal uren dat ik heb ingediend weersproken. […]
Na augustus heb ik geen rekeningen meer hoeven te betalen en te verrekenen voor het gebruik van de landbouwvoertuigen, omdat meneer [gedaagde] vanaf september zelf weer factureerde aan zijn klanten. Tot die tijd deed ik dat. De klanten betaalden dan aan mij. Ze betaalden aan mij ook het gebruik van de landbouwvoertuigen. Het was dan een totaalprijs. [gedaagde] kreeg dus niet betaald voor het gebruik van zijn landbouwvoertuigen. Zijn voordeel was dat hij mijn uren niet hoefde te betalen. Die bracht ik bij hem niet in rekening, omdat ik door de klanten werd betaald. […]
Op vragen van mr. Saric
U vraagt mij naar [naam 11] , [naam 7] , [naam 12] en [naam 13] […] Dat waren klanten van [gedaagde] , dat waren ook al in 2011 klanten van [gedaagde] en daarvoor ook al. Zij hebben mij in de maanden vanaf november 2012 tot maart 2013 niet betaald voor werk. Zij betaalden [gedaagde] .
De uren vanaf februari zijn een combinatie van de uren op het bedrijf van [gedaagde] en de uren gemaakt voor zijn klanten als loonwerker.



2.7.
Getuige [naam 8] , de echtgenote van [eiser] , heeft als getuige, voor zover hier van belang, verklaard:

Over de door mijn man gewerkte uren weet ik dat hij altijd in opdracht van [gedaagde] heeft gewerkt of dat de boeren mijn man belden en hij stemde dat dan af met [gedaagde] en deed het werk. Hij begon om zes uur en eindigde in de rustige periodes om half vijf/vijf uur en in de drukke periodes kwam hij pas ’s avonds laat thuis. Ik weet nu niet meer wat hij in de periode van november 2012 tot en met maart 2013 precies heeft gedaan. Hij had geen eigen klanten, het ging altijd via [gedaagde] of ze belden hem, maar dan stemde hij dat af met [gedaagde] . Het bleven dan klanten van [gedaagde] . Ik weet dit, omdat mijn man mij altijd heeft verteld wat hij steeds deed en voor wie. […]
Mijn man hield de uren zelf bij en regelde dat met [gedaagde] . Hij schreef de uren in zijn agenda. Ik heb hem dat zelf zien doen. Hij deed dat vaak als hij thuis kwam. In de drukke periodes deed hij dat in het weekend, dan werkte hij het weer bij.



2.8.

[eiser] heeft afschriften overgelegd uit een agenda over de periode van week 44 van 2012 tot en met week 13 van 2013. Het betreft volgens zijn, op dit punt niet betwiste, stelling, om zijn agenda. Daarin staat per dag een getal vermeld tussen de 2 (op zaterdagen) en de 11,5, alsmede een som van die getallen per week en per maand. De som per maand komen overeen met de in 2.4. genoemde werkuren die zijn gefactureerd.



2.9.
De rechtbank overweegt dat [gedaagde] verklaart dat [eiser] , als hij op de dagen maandag tot en met vrijdag op het bedrijf van [gedaagde] werkte, om ’s ochtends om zes uur begon en doorging tot vijf uur. Op zaterdag melkte hij alleen en werkte hij twee uur. Dit sluit aan bij de verklaring van [eiser] die dezelfde begintijd noemt en verklaart dat hij door werkte tot 19.00 á 20.00, soms wel 23:00 uur, maar dat hij in de rustige periode ‘wel’ om 16:30-17:00 uur naar huis ging. De periode november tot maart valt in de rustige periode, vanaf half februari begon het drukker te worden. Op zaterdag begon hij met melken en werkte hij door als het druk was. [naam 8] noemt grofweg dezelfde tijden als haar man.



2.10.
De genoemde werktijden van, door de week, 06:00 tot 18:00 en op zaterdag twee uur komen - uitgaande van een lunchpauze van 30 minuten - neer op werkweken van (5x 10,5 + 2 uur) 54,50 en - uitgaande van vier weken per maand - 218 werkuur per maand. De rechtbank overweegt dat er geen reden is om te veronderstellen dat [eiser] indien hij niet op het bedrijf van [gedaagde] werkte maar “de boer op was” in opdracht van [gedaagde] of voor eigen rekening (substantieel) minder zou werken.
Deze door de drie (partij)getuigen genoemde werkuren per maand, alsmede de afschriften van de agenda en de daarin genoteerde uren en de verklaringen van [eiser] en van [naam 8] dat [eiser] zijn gewerkte uren in die agenda bijhield, overtuigen de rechtbank er derhalve van dat [eiser] per maand (hetzij voor [gedaagde] , hetzij voor diens klanten, hetzij voor de klanten van [eiser] ) ten minste het aantal uren werkte dat is gedeclareerd. De rechtbank gaat daar daarom van uit. Dit brengt voorts met zich dat hetgeen onder 1) is opgedragen te bewijzen met voldoende zekerheid vaststaat, tenzij in de desbetreffende periode een substantieel deel van die gewerkte uren niet werd gewerkt voor, of in opdracht van [gedaagde] , maar voor eigen rekening van [eiser] .



2.11.

[eiser] heeft daarover zelf verklaard dat hij in de desbetreffende maanden in het geheel niet heeft gewerkt voor eigen rekening. Dit wordt bevestigd door zijn vrouw, die dit zegt te weten omdat [eiser] haar steeds vertelde voor wie hij welk werk verrichtte. Ook de verklaring van [gedaagde] bevestigt in belangrijke mate dat [eiser] in de desbetreffende vijf maanden niet voor eigen rekening heeft gewerkt, althans niet zóveel dat de in de agenda genoteerde en gefactureerde uren niet (kunnen) kloppen. Hij verklaart daar immers over dat:


het kan kloppen dat [eiser] in de maand november een groot deel van zijn tijd voor hem [ [gedaagde] ] of voor zijn klanten heeft gewerkt;


hij de heer [eiser] goed kent en geen reden heeft om hem niet te vertrouwen over de gewerkte uren;


dat [eiser] in het algemeen veel meer tijd stak in het bedrijf van [gedaagde] en zijn klanten dan in zijn eigen klanten;


dat er in de maanden november tot en met februari niet veel werk was voor derden.





2.12.

[gedaagde] heeft in zijn conclusie na enquête aangevoerd dat [eiser] in de desbetreffende periode wél veel voor eigen rekening heeft gewerkt. Hij heeft dit onderbouwd met een schriftelijke verklaring van [naam 9] , waarin staat dat [eiser] in april 2013 voor [naam 9] geploegd heeft met een ploeg van [gedaagde] . Deze verklaring ziet echter op de periode ná maart 2013, nadat [eiser] ontslagen was bij [gedaagde] , ten aanzien van welke periode [eiser] niet betwist dat hij voor zich zelf voor eigen rekening werkte, en is niet van belang voor de beoordeling van de bewijsopdracht.
Voorts heeft [gedaagde] een overzicht overgelegd van alle klanten die rechtstreeks door [eiser] zijn gefactureerd. In het overzicht staan echter, voor zover het niet facturen aan [gedaagde] betreft, slechts facturen tót september 2012, op één factuur na, een factuur van 27-12-2012 van € 92,75. Ook dit betreft derhalve, behoudens die ene factuur, een periode die buiten de periode valt waarop de bewijslevering ziet. [eiser] heeft daarover voorts verklaard dat hij tot september 2012 inderdaad rechtstreeks factureerde aan de klanten van [gedaagde] voor wie hij in opdracht van [gedaagde] werkte en dat hij die inkomsten van de rekening aan [gedaagde] aftrok. Na september 2012 gebeurde het factureren aan de klanten van [gedaagde] , zo verklaart [eiser] , weer door (de inmiddels overleden partner van) [gedaagde] . Anders dan [gedaagde] aanvoert ondergraaft dit overzicht dus niet de verklaringen van [eiser] , zijn vrouw en [gedaagde] , voor zover daaruit kan worden afgeleid dat [eiser] in de van belang zijnde periode vanaf november 2012 (praktisch) niet voor eigen rekening voor eigen klanten zou hebben gewerkt. Integendeel, indien er van uit wordt uitgegaan dat het overzicht compleet is bevestigt het juist dat [eiser] in die periode, op één opdracht van € 92,50 na, niet anders dan voor of in opdracht van [gedaagde] heeft gewerkt.



2.13.
Uit het overwogene onder 2.9.-2.12 volgt naar het oordeel van de rechtbank met voldoende zekerheid dat:
- [eiser] volgens [gedaagde] , [eiser] en [naam 8] gewoonlijk langere werktijden maakte dan gefactureerd,
- hij steeds zijn werktijden bijhield in zijn agenda, welke uren over de in geding zijnde maanden overeenkomen met de facturen,
- in de desbetreffende periode geen sprake is van substantieel werk voor eigen rekening, en in ieder geval niet zoveel dat daaruit volgt dat het aantal uren dat hij voor of in opdracht van [gedaagde] heeft gewerkt lager moet zijn dan hetgeen hij heeft gefactureerd en
- [gedaagde] zelf, gelet op hoe hij [eiser] kende, geen reden ziet om [eiser] niet te vertrouwen ten aanzien de door hem gestelde gewerkte uren.
Dit brengt met zich dat genoegzaam is bewezen dat [eiser] de uren waarvan hij betaling vraagt daadwerkelijk voor [gedaagde] , dan wel in opdracht van [gedaagde] voor derden heeft gewerkt.



2.14.
De rechtbank overweegt nog dat [eiser] partijgetuige is in de zin van artikel 164 lid 2 Rv en zijn verklaring slechts bewijs in het voordeel van [eiser] kan opleveren voor zover die strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. De rechtbank is echter van oordeel dat het aanvullend bewijs, te weten de verklaringen van [gedaagde] en [naam 8] en de afschriften uit de agenda, zodanig sterk is en dat dit dusdanig essentiële punten betreft dat dit met zich brengt dat de rechtbank de verklaring van [eiser] geloofwaardig acht.


Ten aanzien van bewijsopdracht 2)



2.15.
Bij de stukken bevindt zich een schriftelijke verklaring van mevrouw [naam 1] op briefpapier van “ [naam 1] administraties en belastingzaken” (verder: [naam 1] ), gedateerd 4 januari 2015. [gedaagde] heeft niet betwist dat inhoud van deze schriftelijke verklaring aan [naam 1] kan worden toegeschreven. Hier in staat:

Hierbij verklaar ik, Mevr. [naam 1] , administrateur van [eiser] , dat [eiser] mij op 23 februari 2012 een bezoek heeft gebracht.
Tijdens dat bezoek is er gesproken over de werkwijze tussen [eiser] en [gedaagde] . Ik heb hem mede gedeeld dat de Belastingdienst deze wijze van werken/factureren w.s. niet zal accepteren, en dat er voor beide partijen problemen zouden kunnen ontstaan. De kans zou groot zijn dat de Belastingdienst er van uitgaat dat er sprake is van schijn zelfstandigheid. Hierdoor zou mijn cliënt, [eiser] , de voordelen o.a. zelfstandigenaftrek en startersaftrek mislopen. Tevens heb ik gezegd dat dhr. [gedaagde] ook een financiëel risico zou lopen, omdat de Belastingdienst er vanuit zou kunnen gaan dat er een werknemers - werkgevers verhouding is, zodat er dan voor [gedaagde] een fikse naheffing zou volgen i.v.m. afdracht loonbelasting en sociale lasten. Omdat dit bovenstaande risico voor beide partijen niet acceptabel zou zijn, zijn er diverse scenario’s besproken, o.a. het in rekening brengen van verhuur machines door Dhr. [gedaagde] aan Dhr. [eiser] . Vervolgens zou de in rekening gebrachte huur weer in uren omgerekend worden. Enige tijd later heb ik van Hans [eiser] vernomen dat voor beide partijen het voorstel van verhuur machines en vervolgens verrekening van uren het beste alternatief was, zodat het probleem van zogenaamde schijn zelfstandigheid niet meer aanwezig was.



2.16.

[gedaagde] heeft als getuige voor zover hier van belang verklaard:
U vraagt mij naar de afspraken over de landbouwvoertuigen. Ik neem aan dat als hij die landbouwvoertuigen voor zijn eigen werk gebruikte, hij de huur aftrok van de uren die hij bij ons in rekening bracht. Als hij die voertuigen gebruikte voor werkzaamheden voor mijn bedrijf, dan hoefde hij mij daar niet voor te betalen, dan betaalden wij hem voor zijn werk. […]
U vraagt mij of het kan dat de uren dat [eiser] de landbouwvoertuigen gebruikte voor werk op mijn bedrijf, waar hij dus eigenlijk niet voor hoefde te betalen, toch bij hem in rekening werden gebracht, maar dat de afspraak was dat hij daarvoor een tegenfactuur voor hetzelfde bedrag mocht indienen met als omschrijving (extra) gewerkte uren. Ik weet dat niet. Ik snap niet precies hoe dat dan zou werken. Het zou best kunnen dat dat zo afgesproken is, maar ik weet het niet. Het was in ieder geval de bedoeling dat hij uiteindelijk geen geld kwijt zou zijn voor het gebruik van de landbouwvoertuigen voor mij of voor mijn klanten. Het zou kunnen dat wij tijdens melken dit besproken hebben, maar ik weet het niet, het is al zo lang geleden. […] Voor alle maanden geldt dat ik geen zicht heb over hoeveel uren [eiser] voor zijn eigen klanten werkte en voor hoeveel voor mij en voor mijn klanten. Het klopt wel dat hij in het algemeen veel meer tijd stak in mijn bedrijf en mijn klanten dan in zijn eigen klanten.
[…] Ik heb de notities die [eiser] aan zijn facturen hechtte niet beoordeeld, dat deed [naam 10] .



2.17.

[eiser] heeft als partijgetuige voor zover hier van belang verklaard:
Ik werkte bij [gedaagde] als zzp’er. We hadden over de huur van de landbouwvoertuigen afgesproken dat ik een lijstje zou maken van de uren dat ik de machines had gebruikt. De heer [gedaagde] maakte daar een rekening van op. De afspraak was dat ik dan een factuur zou maken van extra uren waarmee die rekening dan verrekend zou worden. Dit was allemaal boekhoudkundig. In 2011 maakte ik ook al gebruik van de machines, maar toen had ik geen rekeningen voor de huur van de machines en [gedaagde] geen rekeningen voor zijn inkomsten uit de huur van de machines. Om het boekhoudkundig kloppend te maken, is toen die afspraak gemaakt voor de rekeningen.
[…] De afspraak over de verrekening is in maart of april 2012 gemaakt. Dat was op aangeven van mijn boekhouder, mevrouw [naam 1] , en volgens mij ook op aangeven van de boekhouder van [gedaagde] . Ik heb zelf de hoogte bepaald van de facturen voor het gebruik van de landbouwvoertuigen. Ik bedacht zelf een tarief voor bijvoorbeeld maaien of mesten en dat vermenigvuldigde ik dan met het aantal uren.
Ik heb de eerste keer uitgelegd aan mevrouw [naam 10] hoe het zat met de notitie die ik had gehecht aan de facturen. Ik heb er daarna nooit meer iets van gehoord. Het verrekenen van de kosten van de huur van de landbouwmachines heb ik gedaan tot en met factuur 2012 062. Ik heb de landbouwmachines tot maart 2013 gebruikt.



2.18.
Zoals weergegeven in 2.3. van het tussenvonnis staat vast dat [gedaagde] vanaf 25 april 2012 aan [eiser] facturen zond voor het gebruik van zijn materieel. Bij de stukken bevinden zich facturen van [gedaagde] gericht aan [eiser] over de maanden juni, juli en augustus 2012, waarin respectievelijk € 2.454,00, € 3.985,00 en € 3.780,00 exclusief btw voor het gebruik van trekker in combinatie met injecteur, maaier of hark in rekening werd gebracht. Zoals overwogen in 4.3. van het tussenvonnis staat tussen partijen voorts vast dat [eiser] die facturen betaalde - behoudens de laatste - , maar dat hij dit “terug-factureerde” door het in rekening brengen van uren die hij in werkelijkheid niet gewerkt had voor bedragen die gelijk waren aan de facturen van Van [gedaagde] aan hem.



2.19.
Door [gedaagde] zijn als productie 11 de facturen van [eiser] overgelegd over de maanden september, oktober en november, waaraan briefjes zijn gehecht met handgeschreven aantekeningen. Daarin staan bij de facturen van september, oktober en november berekeningen van aantallen gewerkte uren over die maanden, van respectievelijk 146 uur, 273 uur en 205 uur à € 24,50 per uur, en daarnaast bedragen voor “tegen-rekeningen” over respectievelijk de maanden juni, juli en augustus van € 2.454,00, € 3.985,00 en € 3.780,00. Die laatste bedragen komen overeen met de in 2.18. genoemde facturen van [gedaagde] over die maanden voor het gebruik van [eiser] van zijn materieel. De som van het aantal gewerkte uren per maand en deze bedragen voor “tegen-facturen” is het bedrag dat, vermeerderd met btw, door [eiser] per maand is gefactureerd. De rechtbank concludeert dat met de aan de facturen gehechte aantekeningen kennelijk inzichtelijk werd gemaakt hoe de in de maanden september, oktober en november 2012 gefactureerde bedragen tot stand zijn gekomen, namelijk door de som van de in rekening gebracht werkuren en de “tegen-rekening” voor de eerder door [gedaagde] in rekening gebrachte materieelkosten.



2.20.
De rechtbank overweegt dat uit de schriftelijke verklaring van [naam 1] volgt dat zij [eiser] over verschillende constructies heeft geadviseerd, waaronder de constructie waarbij [gedaagde] bij [eiser] het gebruik van materieel in rekening brengt en dat [eiser] die rekeningen door middel van het berekenen van extra (fictieve) uren “terug-factureert”. Zij zegt later van [eiser] gehoord te hebben dat dit voor beide partijen het beste alternatief was. Uit de wijze van factureren zoals aangehaald onder 2.18 en 2.19 blijkt dat kennelijk ook volgens deze wijze is gehandeld en dat dit door [eiser] aan [gedaagde] , althans zijn partner die de boekhouding deed, kenbaar werd gemaakt door middel van aangehechte de aantekeningen.
Uit de verklaring van [gedaagde] volgt dat hij het mogelijk acht dat tussen hem en [eiser] - tijdens het melken - afgesproken is deze handelswijze toe te passen, maar dat omdat het zo lang geleden is hij het niet meer weet. Hij verklaart voorts dat het in ieder geval de bedoeling was dat [eiser] uiteindelijk géén geld kwijt zou zijn voor het gebruik van de landbouwvoertuigen voor [gedaagde] of voor zijn klanten en verder dat [eiser] veel meer tijd stak in het bedrijf van [gedaagde] en diens klanten dan in zijn eigen klanten.



2.21.

[eiser] verklaart ten slotte dat tussen partijen de handelswijze is afgesproken die overeenkomt met de in de verklaring van [naam 1] genoemde constructie, waarin hij de rekeningen voor het materieel van [gedaagde] door middel van het in rekening brengen van extra werkuren mocht terug-factureren.



2.22.
De rechtbank overweegt dat [eiser] partijgetuige is in de zin van artikel 164 lid 2 Rv en zijn verklaring daarom slechts bewijs in het voordeel van [eiser] kan opleveren voor zover die strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs.
Uit de in 2.19 en 2.20 genoemde bewijsmiddelen volgt echter dat:


het bestaan van de door [eiser] genoemde afspraak door [gedaagde] voor mogelijk wordt gehouden,


deze afspraak overeenkomt met het advies van [naam 1] die voorts verklaart, enige tijd na het geven van het advies, van [eiser] te hebben vernomen dat dit voor beide partijen het beste alternatief was,


in praktijk ook daadwerkelijk overeenkomstig deze afspraak werd gehandeld,


dit door middel van de handgeschreven aantekeningen inzichtelijk werd gemaakt,


deze handelswijze ook overeenkomt met de afspraak, zoals door [gedaagde] verwoord, dat het in ieder geval de bedoeling was dat [eiser] uiteindelijk geen geld kwijt zou zijn voor het gebruik van de landbouwvoertuigen voor [gedaagde] of voor diens klanten. In dat verband acht de rechtbank voorts van belang dat vaststaat dat [gedaagde] voor het gebruik zijn materieel in de maanden juni-augustus 2012 tussen de € 2.400,00 en € 4.000,00 per maand in rekening heeft gebracht, geen andere constructie waarmee aan die afspraak zou kunnen worden voldaan is gesteld of gebleken en allerminst aannemelijk is dat deze bedragen enkel zagen op werk voor [eiser] zelf, die immers, volgens [gedaagde] , veel meer veel meer tijd stak in het bedrijf van [gedaagde] en diens klanten dan in zijn eigen klanten.


Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het aanvullend bewijs zodanig sterk is en dat dit dusdanig essentiële punten betreft dat dit de verklaring van [eiser] , dat tussen partijen is afgesproken te handelen conform de constructie van [naam 1] , geloofwaardig acht.
De rechtbank acht al met al genoegzaam bewezen dat partijen hebben afgesproken dat [eiser] de facturen van [gedaagde] , voor het gebruik van het materieel van [gedaagde] , door middel van het berekenen van extra (fictieve) uren mocht “terug-factureren” aan [gedaagde] .



2.23.
Vast staat derhalve dat [eiser] de uren waarvan hij betaling vraagt daadwerkelijk voor [gedaagde] , dan wel in opdracht van [gedaagde] voor derden, heeft gewerkt en partijen hebben afgesproken dat [eiser] de facturen van [gedaagde] , voor het gebruik van het materieel van [gedaagde] , door middel van het berekenen van extra (fictieve) uren mocht terugfactureren aan [gedaagde] . Dit en hetgeen is overwogen in het tussenvonnis brengt met zich dat de vijf in 2.6. van het tussenvonnis genoemde facturen, ten bedrage van in totaal € 25.206,86 opeisbaar zijn. De vordering van [eiser] is daarom tot dit bedrag, verminderd met de door [eiser] onder randnummer 28. van de dagvaarding genoemde bedragen van in totaal € 4.892,30, derhalve tot in totaal € 20.314,56 toewijsbaar. Zoals in het tussenvonnis overwogen, is het daar boven gevorderde bedrag van € 12.283,81 niet toewijsbaar en zal dat deel van de vordering worden afgewezen.



2.24.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen. [eiser] heeft niet (voldoende onderbouwd) gesteld dat hij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.



2.25.

[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van [eiser] op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding € 99,98
- overige explootkosten 0,00
- griffierecht 876,00
- getuigenkosten 0,00
- salaris advocaat 2.026,50 (3,5 punten × tarief € 579,00)
Totaal € 3.002,48



2.26.
De rechter, ten overstaan van wie de comparitie van partijen is gehouden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen in verband met benoeming elders.






3De beslissing

De rechtbank


3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 20.314,56 (twintigduizend driehonderdveertieneuro en zesenvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119a BW over het toegewezen bedrag met ingang van 23 mei 2013 tot de dag van volledige betaling,



3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 3.002,48, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,



3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,



3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. T.P.E.E. van Groeningen en in het openbaar uitgesproken op 21 september 2016.
Link naar deze uitspraak