Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBZWB:2019:1892 
 
Datum uitspraak:12-02-2019
Datum gepubliceerd:25-04-2019
Instantie:Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Zaaknummers:7413828 AZ 18-103
Rechtsgebied:Arbeidsrecht
Indicatie:: Arbeidsovereenkomst niet ontbonden. Geen sprake van e-grond. Niet vast komen te staan dat werknemer er herhaald op is gewezen om zijn gedrag en houding aan te passen of dat hij welbewust informatie heeft achtergehouden. Ook andere verwijten die hem gemaakt worden zijn niet voldoende concreet en niet voldoende onderbouwd. Tevens niet gebleken van d-grond, disfunctioneren. Werkgever heeft werknemer niet in kennis gesteld van vermeende disfunctioneren en er is geen verbetertraject gestart. De verstoorde arbeidsverhouding is niet aan de werknemer te wijten, maar grotendeels aan collega’s van één onderdeel uit de organisatie. Nu met andere medewerkers de arbeidsverhouding niet is verstoord, is er geen sprake van een voldragen g-grond.
Trefwoorden:arbeidsovereenkomst
burgerlijk wetboek
subsidies
 
Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken

Bergen op Zoom

zaak/rolnr.:7413828 AZ VERZ 18-103


beschikking d.d. 12 februari 2019


inzake

de stichting Stichting Katholiek Primair Onderwijs Etten-Leur, h.o.d.n. SKPOEL,
gevestigd en kantoorhoudende te Etten-Leur,
verzoekende partij,
verder te noemen: “SKPOEL”,
gemachtigde: mr. E.J.L. Mulderink, advocaat te Breda,

tegen



[verweerder]
,
wonende te [woonplaats], aan het [adres],
verwerende partij
verder te noemen: “[verweerder]”,
gemachtigde: mr. A.M. Breedveld, advocaat te ’s-Hertogenbosch.




1Het procesverloop


1.1.
SKPOEL heeft een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. Het verzoekschrift is op 14 december 2018 ter griffie ontvangen. [verweerder] heeft een verweerschrift ingediend.



1.2.
Op 15 januari 2019 heeft een zitting plaatsgevonden. Voorafgaand aan de zitting heeft SKPOEL op 9 januari 2019 stukken toegezonden. [verweerder] heeft op 14 januari 2019 nog stukken toegezonden. Tijdens de mondelinge behandeling is namens SKPOEL verschenen [voorzitter RvT] (voorzitter Raad van Toezicht) en [interim bestuurder] (interim bestuurder; hierna te noemen: “[interim bestuurder]”), bijgestaan door mr. Mulderink voornoemd. [verweerder] is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Breedveld voornoemd. De gemachtigde van SKPOEL heeft ter gelegenheid van de zitting haar pleitaantekeningen overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden.





2De feiten


2.1.
SKPOEL vormt het overkoepelende bestuur voor zeven onderliggende basisscholen in
Etten-Leur.



2.2.
Statutair gezien kent de stichting de volgende organen: de Raad van Toezicht (RvT), de
algemeen [functie] en de gemeenschappelijke Medezeggenschapsraad (GMR).



2.3.

[verweerder], geboren op [geboortedatum], is sinds 1992 in dienst van SKPOEL, eerst
als [functie] en later als [functie]. Per 1 september 2013 is [verweerder] door de RvT benoemd tot algemeen [functie] van SKPOEL. Op de arbeidsovereenkomst is de cao Wet op het Primair Onderwijs (hierna te noemen: “PO”) van toepassing.



2.4.
In het kader van het vierjaarlijkse Inspectiebezoek OCW hebben onderwijsinspecteurs
in de periode van 2 februari 2018 tot 6 april 2018 onderzoek gedaan bij het bestuursbureau en verificatieonderzoek uitgevoerd bij een aantal scholen.



2.5.
Het onderzoek is op 6 april 2018 afgerond met een eindgesprek in aanwezigheid van de
RvT, de inspecteurs en [verweerder].



2.6.
De Inspectie voor het Onderwijs heeft in haar (concept)rapport drie herstelopdrachten
gegeven aan SKPOEL. Allereerst moet het bestuur zorgen voor een manier om volgens een plan te kunnen zien of de onderwijskwaliteit van de SKPOEL-scholen voldoet aan de wet. Ook moet het bestuur ervoor zorgen dat zij de informatie over de prestaties duidelijker openbaar maakt. Het bestuur moet er daarnaast voor zorgen dat de schriftelijke informatie over deze prestaties naar bijvoorbeeld GMR en de RvT ook duidelijk zijn. Tot slot moet het bestuur ervoor zorgen dat de onderwijskwaliteit van basisschool De Hasselbraam weer zo snel mogelijk voldoet aan de wet.



2.7.
Op 18 april 2018 stond een reguliere vergadering van [verweerder] en de RvT gepland.
Deze vergadering is door de voorzitter van de RvT per e-mailbericht van 12 april 2018 geannuleerd waarbij het volgende is aangegeven: "We hebben namelijk meer tijd nodig om de volle omvang van de gevolgen van het bestuursinspectierapport van de onderwijsinspectie onderling te bespreken."



2.8.
Er is vervolgens een nieuwe vergadering gepland op 16 mei 2018. Bij aanvang van deze
vergadering heeft de RvT [verweerder] met onmiddellijke ingang op non actief gesteld waarbij hem mondeling is medegedeeld dat hij niet de juiste persoon is om de door de inspectie gegeven herstelopdracht uit te voeren en tot een goed einde te brengen.



2.9.
Bij e-mailbericht van 17 mei 2018 heeft [verweerder] de RvT gesommeerd om de op
non-actiefstelling ongedaan te maken en hem weer toe te laten tot zijn werkplek. Hierop heeft de RvT niet gereageerd.



2.10.
Op 18 mei 2018 heeft de RvT een spoedbijeenkomst ingelast met het Bovenschools
Management Team (BMT), bestaande uit alle schooldirecteuren en het MT, waarbij [interim bestuurder] is gepresenteerd als interim directeur.



2.11.
Bij brief van 18 mei 2018 van de gemachtigde van SKPOEL is de op non-actiefstelling bevestigd aan [verweerder].



2.12.
Op 15 juni 2018 is [verweerder] een procedure in kort geding gestart, teneinde hem tot zijn werkzaamheden toe te laten. Bij vonnis van 6 juli 2018 van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant is SKPOEL veroordeeld om de non-actiefstelling van [verweerder] op te heffen en hem weer toe te laten tot zijn overeengekomen werkzaamheden als algemeen [functie] en hem daarbij weer de ongestoorde toegang te verschaffen tot het kantoorpand en alle middelen die nodig zijn voor de normale uitoefening van zijn functie.


2.13.

[verweerder] heeft zijn werkzaamheden na voormelde uitspraak opgepakt. Ook [interim bestuurder] voert nog steeds werkzaamheden uit als interim bestuurder bij SKPOEL.



2.14.

[interim bestuurder] heeft een rapportage opgesteld, te weten het Rapport “De stand van zaken bij SKPOEL, 22 mei – 5 juli 2018” (hierna te noemen “Rapport [interim bestuurder]”). In het rapport wordt – kort samengevat – geconcludeerd dat SKPOEL zich op een aantal onderdelen niet aan de WET PO houdt vanwege het gebrek aan door de Wet PO vereiste kwaliteit van rapportage, verantwoording en transparantie. Ook is geconcludeerd dat SKPOEL zich op het gebied van huisvesting en gebouwbeheer op een aantal onderdelen niet houdt aan de WET PO, regelgeving MinOCW en fiscale wetgeving. Schoolbesturen PO mogen niet investeren in bouwkundige activiteiten rond nieuwbouw of renovatie van schoolgebouwen en mogen niet reserveren voor de eventuele kosten van een bouwkundige renovatie of nieuwbouw, terwijl uit de statuten van de beheerstichting volgt dat haar doelstellingen hier wel op gericht zijn. Ook is vermogen overgedragen aan private beheerstichtingen van gebouwen die volledig eigendom zijn van de gemeente. Daarnaast is de Stichting SWEZ PO (Weer Samen Naar School, de voorloper van Passend Onderwijs) omgezet naar een private Stichting SWEZ met sociaal- cultuur doel waarin vermogen is ondergebracht bestaande uit subsidie aan de schoolbesturen. Dit terwijl die bestemd is voor scholen en leerlingen. Voorts worden in het rapport opmerkingen vermeld over de handelswijze van [verweerder] inzake voormelde onderwerpen.



2.15.
Het Rapport [interim bestuurder] is op 9 juli 2018 aan [verweerder] verzonden. In het
e-mailbericht van 31 juli 2018 hierover heeft de RvT onder meer het volgende vermeld: (…) “Het rapport “Stand van Zaken bij SKPOEL” is een rapport van de hand van de bestuurder ad interim. Het betreft een definitieve versie. Op de bevindingen uit het rapport ontvangt de Raad van Toezicht, hierna: Raad, graag jouw reactie/input om eventueel de bevindingen uit het rapport te kunnen bijstellen.” (…) . Het Rapport [interim bestuurder] is op 9 augustus 2018 besproken tussen [verweerder] en de RvT, waarbij [verweerder] het Rapport [interim bestuurder] tevens heeft voorzien van een schriftelijke reactie. Op 16 augustus 2018 heeft de RvT een document met de titel “Conclusies Raad van Toezicht” aan [verweerder] verzonden.



2.16.
Op 16 augustus 2018 is tevens de “Concept-Beoordeling” inzake de beoordeling over [verweerder] per e-mailbericht aan hem verzonden. In dat e-mailbericht valt onder meer het volgende te lezen: (…) “ In de week van 27 augustus as. zou de RvT een datum willen prikken om gezamenlijk het gesprek aan te gaan.”(…) en (…) “Je kan/mag voorafgaand aan het gesprek jouw schriftelijke bedenkingen toezenden aan de RvT, welke je mondeling kan toelichten tijdens het gesprek.”(…) .



2.17.
Eveneens op 16 augustus 2018 heeft de RvT aan de GMR gevraagd om advies uit te brengen aangaande het voorgenomen ontslag van [verweerder].



2.18.
Op 24 augustus 2018 heeft [verweerder] zich ziek gemeld.



2.19.
De bedrijfsarts heeft op 14 september 2018 mediation gesuggereerd, hetgeen niet succesvol is gebleken.



2.20
In het concept Plan van Aanpak van 30 november 2018 staat vermeld: “Einddoel is gehaald, namelijk volledige arbeidsgeschiktheid.”. [verweerder] heeft een second opinion gevraagd. Ook staat vermeld dat hij vrijgesteld is van werkzaamheden vanaf 1 december 2018.

3. Het verzoek




3.1.
SKPOEL verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW), in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel e danwel d danwel g BW.



3.2.
Aan dit verzoek legt SKPOEL ten grondslag dat sprake is van – kort gezegd – primair verwijtbaar handelen aan de zijde van [verweerder]. Ter onderbouwing daarvan heeft SKPOEL het volgende naar voren gebracht. Ondanks herhaalde talloze pogingen heeft [verweerder] stelselmatig geweigerd zijn houding en gedrag aan te passen ten gevolge waarvan een volstrekt onwerkbare situatie is ontstaan. [verweerder] heeft SKPOEL op essentiële onderdelen niet geïnformeerd en daarmee welbewust informatie achtergehouden. Zo heeft [verweerder] de RvT niet geïnformeerd over de notitie “Notitie Kwaliteit SKPOEL (6-10-14)”, waarin de zorgen over kwaliteit van het onderwijs aan de orde kwamen. Voorts heeft [verweerder] in de optiek van SKPOEL willens en wetens geen uitvoering gegeven aan (verbeterpunten betreffende) de onderwijskwaliteit en kwaliteitszorg uit voormelde notitie, wat heeft geleid tot substantiële schade. Ook heeft [verweerder] de RvT niet geïnformeerd over de (voortgang van de) voorbereidingen inzake het bezoek van de Inspectie voor Onderwijs in februari 2018 en negeert [verweerder] instructies en adviezen van de RvT. Daarnaast blijkt uit nader onderzoek van SKPOEL dat haar financiële situatie slechter is dan de Inspectie voor Onderwijs heeft geconcludeerd. Zo zijn er veel oninbare vordering of verjaarde vorderingen opgevoerd in jaarstukken. Bovendien blijkt het verwijtbaar handelen cq. nalaten van [verweerder] uit het Rapport [interim bestuurder], onder andere op het gebied van huisvesting en beheer gebouwen, de stichting SWEZ PO en financiën. Dit alles rechtvaardigt in de visie van SKPOEL ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de e-grond.



3.3.
Subsidiair legt SKPOEL aan het verzoek ten grondslag dat er sprake is van ongeschiktheid tot het verrichten van de bedongen arbeid. [verweerder] beschikt in de optiek van SKPOEL niet over de capaciteiten om op deugdelijke wijze invulling te geven aan zijn rol als bestuurder, omdat hij niet over voldoende kwaliteit, kennis en deskundigheid beschikt. Bovendien weigert [verweerder], waar nodig, de benodigde expertise in te roepen en maakt hij daardoor serieuze fouten of laat hij zaken liggen. Ook volgt [verweerder] instructies niet op door zich meer op externe zaken te richten in plaats op kwaliteit van het onderwijs. Dit volgt uit het rapport van de Inspectie alsmede uit het Rapport [interim bestuurder].



3.4.
Meer subsidiair legt SKPOEL aan het verzoek ten grondslag dat er sprake is van
een verstoorde arbeidsverhouding. Door de houding en het gedrag van [verweerder] is zijn positie binnen SKPOEL onhoudbaar geworden.





4Het verweer


4.1.

[verweerder] verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen. Hij voert daartoe – samengevat – het volgende aan. Er is geen sprake van verwijtbaar handelen of nalaten door hem. Anders dan SKPOEL stelt is [verweerder] nimmer aangesproken om zijn houding en gedrag aan te passen. Tijdens het voortgangs-/ beoordelingsgesprek op 9 februari 2018 is door de RvT het vertrouwen uitgesproken in een langdurige en constructieve samenwerking. Ook in de vergadering met de RvT op 14 maart 2018 is kenbaar gemaakt dat er vol vertrouwen naar de toekomst wordt gekeken. Tot die periode heeft [verweerder] ook altijd goede beoordelingen gehad en is hij niet aangesproken om zijn houding en gedrag aan te passen. Volgens [verweerder] is het onjuist dat hij SKPOEL niet op wezenlijke onderdelen zou hebben geïnformeerd. Hij heeft de RvT met enige regelmaat op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen betreffende de verbeterpunten uit de notitie uit 2014, alsmede over de voorbereidingen in het kader van het bezoek van de Inspectie in februari 2018. [verweerder] heeft dit steeds in zijn algemeenheid benoemd tijdens de vergaderingen. Voor zijn bestuurlijk optreden is steeds decharge verleend, laatstelijk nog tijdens een bijeenkomst op 21 februari 2018. Tijdens die bijeenkomst was de RvT positief verrast over de financiële ontwikkelingen in 2017. Het standpunt van SKPOEL dat zij schade zou hebben geleden volgt [verweerder] dan ook niet. Evenmin is het verwijt van SKPOEL dat [verweerder] instructies zou negeren naar de mening van [verweerder] onjuist. Hoewel er in het verleden door de RvT vragen aan hem zijn gesteld, heeft hij deze altijd beantwoord, hetgeen ook blijkt uit de notulen van de vergaderingen. Niet blijkt dat er vervolgens aan hem een instructie is gegeven of dat hij niet aan een instructie heeft voldaan. Bovendien zou de RvT zelfs bij de GMR informeren om hem in een cao voor bestuurders te plaatsen, waaruit in de optiek van [verweerder] volgt dat de presentatie op 21 februari 2017 over de (financiële) ontwikkelingen en de antwoorden voldoende waren om alle vragen die bij de RvT leefden te beantwoorden. Ook in het rapport [interim bestuurder] staan onjuistheden. Zo staat in het rapport vermeld dat [verweerder] declaraties heeft verstrekt, maar dat een onderbouwing door hem daarvan ontbreekt en er opnames niet zijn toegelicht door hem. Dit is onjuist aangezien blijkens de notulen tijdens de vergadering met de RvT op 14 maart 2018 de declaratiekosten en km-verantwoording door de RvT worden geaccordeerd. Voor wat betreft het rapport [interim bestuurder] voert [verweerder] aan dat de bevindingen van [interim bestuurder] niet steeds correct en concreet zijn en evenmin zijn onderbouwd. Bovendien heeft er over de bevindingen geen hoor en wederhoor plaatsgevonden.



4.2.
De subsidiaire grond betreffende het vermeende disfunctioneren wordt door [verweerder] eveneens betwist. [verweerder] heeft in het verleden goede beoordelingen gekregen van de RvT en heeft nimmer te horen gekregen dat zijn functioneren niet naar behoren zou zijn. Door [verweerder] wordt erkend dat er ten behoeve van SKPOEL verbeterpunten waren op het gebied van kwaliteit, maar dit heeft hij altijd aan de RvT kenbaar gemaakt. Ook heeft hij de RvT op de hoogte gehouden van de inhoud van zijn activiteiten, welke stappen er uitgezet waren in het kader van de ontwikkelingen inzake kwaliteit en het bezoek van de Inspectie van Onderwijs, alsmede welke ondersteuning hij hiervoor had ingeschakeld. Zo heeft hij in de zomer van 2017 voor de verbetering van de kwaliteitsdoelstelling de expertise van de heer J. van der Pluijm (hierna te noemen: “Van der Pluijm”) ingeschakeld. Ook heeft [verweerder] de RvT geïnformeerd over het conceptrapport van de onderwijsinspectie van 28 maart 2018, alsmede over zijn reactie die hij hierover wilde sturen. In de visie van [verweerder] is er derhalve geen sprake van disfunctioneren. Bovendien is [verweerder], voorzover er al sprake zou zijn van disfunctioneren, geen gelegenheid gegeven voor een verbetertraject.



4.3.
Voor wat betreft de meer subsidiaire grond inzake de verstoorde arbeidsverhouding stelt [verweerder] zich op het standpunt dat hij tot 9 februari 2018 positieve beoordelingen heeft gehad en dat op 1 maart 2018 de RvT nog het vertrouwen in de samenwerking met hem heeft uitgesproken. Na zijn non-actiefstelling is de verhouding met de RvT verstoord. [interim bestuurder] is op verzoek van de RvT als interim bestuurder aangesteld gebleven, zonder dat daar een statutaire grondslag voor is. Nu er door de RvT geen duidelijkheid werd gegeven over de taakverdeling tussen beiden, werd [verweerder] belet om zijn werkzaamheden deugdelijk uit te voeren. [verweerder] is echter reeds 25 jaar werkzaam binnen de organisatie en heeft nog steeds hart voor de zaak. Hoewel de verhouding met het RvT thans tot op zekere hoogte is verstoord, ziet [verweerder] nog steeds mogelijkheden voor een terugkeer. Met het BMT, de medewerkers en de relevante stakehouders van SKPOEL heeft hij immers nog steeds een goede relatie. Daarnaast voert [verweerder] aan dat herplaatsingsmogelijkheden niet zijn onderzocht door SKPOEL.



4.4.
Voor zover de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, verzoekt [verweerder] een transitievergoeding, alsmede om toekenning van een billijke vergoeding van € 429.000,00. Voorts verzoekt hij om toewijzing van de aanspraak op de bovenwettelijke werkloosheidsregeling op grond van de CAO PO en dat SKPOEL al datgene zal doen wat nodig is om de bekostiging daarvan ter vergoeding neer te leggen bij het Participatiefonds.





5De beoordeling


5.1.
Op de hiervoor verkort weergegeven standpunten van partijen wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.



5.2.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden. In geval van ontbinding moet ook worden beoordeeld of aan [verweerder] een billijke vergoeding dient te worden toegekend.



5.3.
De bedrijfsarts heeft [verweerder] per 1 december 2018 arbeidsgeschikt geacht. Hoewel [verweerder] van mening is dat er geen sprake is van een hersteld situatie en een second opinion heeft gevraagd, ontbreekt een medische verklaring waaruit volgt dat [verweerder] thans nog ziek is. De kantonrechter stelt vast dat er dan ook geen sprake is van een opzegverbod.



5.4.
De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. Bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2015 (Stcrt. 2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslagregeling).


e-grond: verwijtbaar handelen




5.5.
SKPOEL voert primair aan dat de redelijke grond voor ontbinding is gelegen in het verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder]. Met betrekking tot deze grondslag geldt dat SKPOEL aannemelijk moet maken dat sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten aan de kant van [verweerder] en dat dit zodanig ernstig is dat van haar in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Hierbij is de mate van het verwijtbaar handelen of nalaten bepalend voor de vraag of sprake is van een redelijke grond voor ontslag.



5.6.
De door SKPOEL in dat verband naar voren gebrachte feiten en omstandigheden leveren geen redelijke grond op voor ontbinding, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel e BW. In tegenstelling tot hetgeen SKPOEL stelt, is de kantonrechter van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [verweerder] er herhaald op is gewezen dat hij zijn gedrag en houding aan zou moeten passen en/of dat hij welbewust informatie zou hebben achtergehouden. [verweerder] heeft zich immers verweerd met de stelling dat op geen enkele wijze blijkt dat aan hem bepaalde instructies zijn gegeven tijdens vergaderingen of in voortgangs-/beoordelingsgesprekken en dat hij hier niet aan voldaan zou hebben. SKPOEL heeft dit verweer onvoldoende weerlegd. Uit de notulen van de vergaderingen met de RvT valt op te maken dat er vragen zijn gesteld aan [verweerder], maar geenszins is gebleken dat er actiepunten aan hem zijn meegegeven waar hij aan zou moeten voldoen. Evenmin is vast komen te staan dat [verweerder] bewust onjuiste informatie heeft verschaft. [verweerder] heeft aangevoerd dat hij niet ieder (beleids)document met de RvT heeft gedeeld, maar dat de RvT wel op de hoogte was van ontwikkelingen met betrekking tot de onderwijskwaliteit op basis van die documenten. Zo blijkt uit de door [verweerder] overgelegde notulen van
19 februari 2014 (productie 26 bij het verweerschrift) dat een analyse-team De Hasselbraam heeft doorgelicht en dat een Plan van Aanpak is opgesteld, waarbij [verweerder] te kennen heeft gegeven een kwaliteitssysteem te willen opzetten. Uit de notulen van 25 januari 2017 (productie 27 bij het verweerschrift) blijkt voorts dat de “Notitie Kwaliteit SKPOEL (6-10-14)” is besproken en zou worden geactualiseerd. Nu hieruit volgt dat [verweerder] essentiële informatie heeft gedeeld, en door SKPOEL niet is onderbouwd op basis van welke afspraken of regels [verweerder] alle in zijn bezit zijnde documenten aan de RvT had moeten verstrekken, danwel tot welk niveau de documenten verstrekt hadden moeten worden, is het verwijt dat [verweerder] bewust informatie heeft achtergehouden niet terecht te achten.



5.7.
Daarnaast zijn de verwijten die SKPOEL heeft gemaakt – zoals die onder meer in het rapport [interim bestuurder] staan vermeld – niet voldoende concreet en niet voldoende onderbouwd. De verwijten uit het rapport [interim bestuurder] zien – kort samengevat – op huisvesting en beheer gebouwen, stichting SWEZ PO en financiën. [verweerder] is bij schriftelijke reactie van
9 augustus 2018 uitgebreid en puntsgewijs op alle specifieke punten uit het rapport [interim bestuurder] ingegaan. In het geval de door hem gegeven verklaringen voor en toelichtingen op de zaken die hem worden aangerekend juist zijn (en SKPOEL heeft op geen enkele manier aannemelijk gemaakt dat dit niet zo is) valt niet in te zien waarom hem ernstige verwijten kunnen worden gemaakt.
Zo heeft [verweerder] zich tegenover het beweerde ernstige verwijt dat hij ten onrechte de schoolbesturen in huisvesting heeft laten investeren (terwijl dit verboden is) verweerd met de stelling dat het verbod in zijn ogen enkel nieuwbouw en renovatie betrof. Het 20-jarenonderhoud is door de gezamenlijke schoolbesturen en de gemeente steeds gekwalificeerd als onderhoud en niet als (nieuw)bouw of renovatie. De opzet hiervoor is volgens [verweerder] in samenspraak gegaan met de afdeling juridische zaken van de gemeente. Ook adviseurs die later bij dit traject betrokken waren, te weten de jurist en fiscalist van PWC, hebben geen signaal gegeven dat de kwalificatie ‘onderhoud’ niet juist zou zijn. Nu de RvT niet meer inhoudelijk op de reactie van [verweerder] heeft gereageerd valt zonder nadere onderbouwing niet in te zien dat [verweerder] niet mocht vertrouwen op de expertise van (juridisch geschoolde) deskundigen op dit gebied. Voor zover de kwalificatie ‘onderhoud’ niet juist is geweest, is onduidelijk waarom dit [verweerder] persoonlijk te verwijten valt.
Tegenover het beweerde ernstige verwijt ten aanzien van SWEZ PO, heeft [verweerder] aangevoerd dat vijf betrokken stichtingen gezamenlijk op enig moment hebben besloten om verder te gaan als stichting SWEZ PO ter uitvoering van het beleid passend onderwijs. Jaarlijks stelde de directeur Bedrijfsvoering van de stichting een overzicht van de financiën op die met schooldirecteuren besproken werd. Ook werd jaarlijks een activiteitenplan opgesteld en besproken met IB-ers. Hoewel SKPOEL stelt dat de stichting per 28 november 2018 is ontbonden, kan naar het oordeel van de kantonrechter hieruit niet geconcludeerd worden dat de activiteiten van SWEZ PO niet hebben bijgedragen aan het beleid passend onderwijs. Voor zover dit onvoldoende gestalte heeft gekregen, valt zonder nadere onderbouwing niet in te zien waarom dit aan [verweerder] persoonlijk toe te rekenen is.
Ook met betrekking tot de beweerde ernstige verwijten in het onderdeel ‘financiën’ van het rapport [interim bestuurder] heeft [verweerder] een toelichting gegeven. Zoals ook uit de overgelegde notulen blijkt, heeft [verweerder] aan de RvT kenbaar heeft gemaakt dat hij de garantstelling MFA Sonate wilde goedkeuren, ondanks dat de RvT hier niet achterstond. [verweerder] had in zijn optiek geen andere mogelijkheid om de gevraagde garantstelling aan de gemeente af te geven, omdat Het Kompas anders niet in de MFA Sonate zou komen. Hoewel de RvT stelt dat zij de juridische juistheid van de garantstelling in twijfel trok, heeft de RvT geen actie ondernomen om de garantstelling te voorkomen. Ook heeft de RvT niets gesteld waaruit volgt dat de inhuizing van Het Kompas in Sonate ook zonder de garantstelling een reële optie was geweest of aangegeven welke actie [verweerder] had moeten ondernemen om het gewenste resultaat te bereiken.

[verweerder] heeft het verwijt uit het rapport [interim bestuurder] dat hij een aanzienlijke fout heeft gemaakt bij de overstap van het administratiekantoor Dyade betwist. Hoewel er tussen SKPOEL en Dyade kennelijk een schikking is getroffen, volgt hier naar het oordeel van de kantonrechter nog niet uit dat [verweerder] op een onjuiste manier het contract met Dyade heeft opgezegd. Dit blijkt evenmin uit de overgelegde stukken, zodat niet is komen vast te staan dat de claim van Dyade terecht was, laat staan aan [verweerder] te verwijten is.
Ook de overige kritiekpunten uit het rapport [interim bestuurder] zijn onvoldoende concreet onderbouwd om in het licht van de gemotiveerde weerlegging van de kritiekpunten door [verweerder] een basis te bieden voor de stelling dat [verweerder] (ernstige) fouten heeft gemaakt.



5.8.
De conclusie is dat SKPOEL onvoldoende gemotiveerd heeft onderbouwd dat sprake is van verwijtbaar handelen , laat staan van een zodanig verwijtbaar handelen dat van SKPOEL in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De kantonrechter zal dan ook het verzoek van SKPOEL op de e-grond afwijzen.


d-grond: disfunctioneren




5.9.
Subsidiair stelt SKPOEL dat er sprake is van disfunctioneren. Artikel 7:669 lid 3, onderdeel d, BW bepaalt dat onder een redelijke grond voor ontbinding wordt verstaan de ongeschiktheid van de werknemer tot het verrichten van de bedongen arbeid, anders dan ten gevolge van ziekte of gebreken van de werknemer, mits de werkgever de werknemer hiervan tijdig in kennis heeft gesteld en hem in voldoende mate in de gelegenheid heeft gesteld zijn functioneren te verbeteren, en de ongeschiktheid niet het gevolg is van onvoldoende zorg van de werkgever voor scholing van de werknemer of voor de arbeidsomstandigheden van de werknemer. Ook de door SKPOEL in dit verband naar voren gebrachte feiten en omstandigheden leveren geen redelijke grond voor ontbinding op.



5.10.

[verweerder] erkent dat niet voldaan werd aan de kwaliteit van het onderwijs, maar dat de RvT hiervan op de hoogte was. Onweersproken is door hem aangevoerd dat hij tijdens vergaderingen niet expliciet, maar in algemene zin kenbaar heeft gemaakt dat aan de kwaliteit werd gewerkt, mede in het kader van de voorbereidingen van het bezoek van de Inspectie van Onderwijs. Dat door [verweerder] niet in detail informatie werd gedeeld met de RvT betekent naar het oordeel van de kantonrechter nog niet dat [verweerder] aan voormelde onderwerpen voorbij is gegaan. Zoals reeds overwogen had het op de weg van de RvT gelegen om - bij gebreke van duidelijke afspraken - kenbaar te maken welke informatie door [verweerder] verstrekt had moeten worden en tot welk niveau. Voorts is door [verweerder] onweersproken aangevoerd dat hij de RvT heeft gemeld dat hij de expertise van Van der Pluijm heeft ingeschakeld en een werkgroep binnen directeuren van de stichting heeft opgesteld ter voorbereiding op het bezoek van de Inspectie van Onderwijs. Ook het feit dat [verweerder] heeft uitgesproken de deskundigheid van [interim bestuurder] op het gebied van huisvesting te waarderen, maakt nog niet dat zijn eigen functioneren op dit terrein tekort zou schieten.



5.11.
Bovendien is niet voldaan aan het vereiste om [verweerder] tijdig van het gestelde disfunctioneren in kennis te stellen en hem in voldoende mate in de gelegenheid te stellen zijn functioneren te verbeteren. Gesteld noch gebleken is dat een persoonlijk verbeterplan is opgesteld, waarin niet alleen (vermeende) tekortkomingen en doelstellingen worden beschreven, maar ook de termijn die aan de werknemer wordt geboden om zich te verbeteren. Daarbij komt dat naarmate een werknemer een langer dienstverband heeft zwaardere eisen mogen worden gesteld aan de pogingen van een werkgever om verbetering te bewerkstelligen en ontslag te voorkomen. Geconcludeerd wordt dat SKPOEL geen verbeterplan heeft opgesteld met evaluaties en aanwijzingen hoe [verweerder] zijn functioneren kon verbeteren. Hoewel [verweerder] heeft erkend dat tijdens de (beoordelings)gesprekken in februari 2018 en maart 2018 is besproken dat er ruimte is voor verbetering, is geenszins gebleken dat er een verbetertraject is besproken waarin verbeterdoelen zijn geformuleerd, een termijn is gesteld waarbinnen verbetering verwacht werd en dat bij het uitblijven van verbetering van zijn functioneren beëindiging van de arbeidsovereenkomst zou volgen. Ook na de uitspraak van de voorzieningenrechter d.d. 6 juli 2018 is hier niet van gebleken en lijken alle acties van SKPOEL niet op een verbetertraject te zijn gericht, maar op het einde van het dienstverband tussen partijen. Het voorgaande betekent dat er geen sprake is van een voldragen d-grond. Dit betekent dat het verzoek tot ontbinding op deze grond eveneens zal worden afgewezen.


g-grond: verstoorde arbeidsverhouding




5.12.
Voor een verstoorde arbeidsverhouding is nodig dat de arbeidsrelatie ernstig is verstoord en dat herstel van die relatie niet meer mogelijk is.



5.13.
De kantonrechter is van oordeel dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding en dat die grotendeels aan SKPOEL, en dan met name aan de RvT, te wijten is. SKPOEL is na de conclusies uit het Inspectierapport zonder hoor en wederhoor toe te passen overgegaan op de non-actiefstelling van [verweerder]. Zij heeft [verweerder] niet, althans niet deugdelijk, de mogelijkheid geboden om over het Inspectierapport uitleg te geven of om aan de herstelopdrachten te voldoen. Vanaf het moment van de non-actiefstelling lijken alle acties van de RvT gericht te zijn om de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te beëindigen, zelfs na het vonnis d.d. 6 juli 2018 van de kantonrechter. SKPOEL heeft - zonder daarvoor aan [verweerder] herstelkansen of een verbetertraject aan te bieden - een oordeel geveld over zijn functioneren, terwijl van een goed werkgever mag worden verwacht dat zij op een onbevooroordeelde wijze hoor en wederhoor toepast. SKPOEL heeft direct na de non-actiefstelling van [verweerder] zonder enige aarzeling een interim bestuurder ingeschakeld. Na de non-actiefstelling is [verweerder] weliswaar weder tewerk gesteld, maar door hem is onweersproken gesteld dat SKPOEL hem niet onmiddellijk volledige toegang tot het Afas systeem heeft gegeven, dat hij geen bankautorisatie meer kreeg en dat hij buitenspel werd gezet tijdens vergaderingen. Bovendien heeft SKPOEL nagelaten om op het moment dat [verweerder] weer weder te werk is gesteld het contract met [interim bestuurder] te beëindigen, danwel opnieuw in te vullen op een wijze die [verweerder] toestond om zijn volledige takenpakket weer te vervullen. Voorts staat onweersproken vast dat de RvT na de wedertewerkstelling niet de moeite heeft genomen om een taakverdeling tussen [verweerder] en [interim bestuurder] te maken, maar het aan hen zelf over te laten. Kort daarna is [verweerder] uitgenodigd voor een gesprek inzake het rapport [interim bestuurder], maar de RvT heeft [verweerder] geen enkele reële kans gegeven om zich daartegen te verdedigen. Hoewel zij [verweerder] in de gelegenheid heeft gesteld op het rapport [interim bestuurder] te reageren, lijkt vooraf al duidelijk te zijn dat de RvT de conclusies uit het rapport zou overnemen, zodat aan de inhoudelijke verweren die [verweerder] op het rapport [interim bestuurder] had heel gemakkelijk voorbij is gegaan. Geconcludeerd wordt dat SKPOEL een aantal verplichtingen heeft verzaakt, terwijl dit van een goed werkgever mag worden verwacht. De voorzitter van de RvT heeft ter zitting kenbaar gemaakt dat de leden van de RvT, op het moment dat de verzoeken worden afgewezen, zich zullen bezinnen op hun positie zodat de RvT mogelijk een andere invulling krijgt.



5.14.
Aangezien [verweerder] onweersproken heeft aangevoerd dat de arbeidsverhouding met de RvT thans is verstoord, maar de arbeidsverhouding met de andere medewerkers van SKPOEL, het BMT en de relevante stakehouders niet, is de kantonrechter van oordeel – mede in het licht van de speciale positie van de RvT als leidinggevende, die naar haar aard van tijd tot tijd een andere personele bezetting kent – dat de arbeidsrelatie niet zodanig ernstig en duurzaam is verstoord binnen SKPOEL dat er sprake is van een voldragen g-grond. De kantonrechter acht herstel van de relatie mogelijk. Dit betekent dat het verzoek ook op deze grond zal worden afgewezen.



5.15.
De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van SKPOEL zal afwijzen en dat de arbeidsovereenkomst dus niet zal worden ontbonden.



5.16.
Het verzoek van [verweerder] om hem toe te laten tot het ongestoord kunnen verrichten van de overeengekomen arbeid te verrichten zal worden toegewezen, met dien verstande dat [verweerder] vanaf maandag 18 februari 2019 moet worden toegelaten. De gevorderde dwangsom indien [verweerder] niet zal worden toegelaten, zal worden gematigd tot
€ 1.000,00 netto per dag met een maximum van € 20.000,00.



5.17.
Nu het verzoek van SKPOEL zal worden afgewezen, behoeft het subsidiaire verzoek van [verweerder] waarin een transitievergoeding, billijke vergoeding en aanspraak op de bovenwettelijke werkloosheidsregeling wordt gevraagd geen behandeling meer.



5.18.
Het verzoek van [verweerder] om SKPOEL te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 35.000,00 wegens een bijdrage in de kosten van juridische bijstand en pensioenadvies zal als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.



5.19.
De proceskosten komen voor rekening van SKPOEL, omdat zij ongelijk krijgt. De proceskosten van [verweerder] zullen in dat geval worden vastgesteld op een bedrag van
€ 480,00 voor salaris van de gemachtigde van [verweerder].





6De beslissing

De kantonrechter:


6.1.
wijst de verzochte ontbinding af;



6.2.
veroordeelt SKPOEL om [verweerder] ongestoord de overeengekomen arbeid als algemeen [functie] ongestoord te verrichten vanaf maandag 18 februari 2019, een en ander op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 netto voor iedere dag dat SKPOEL hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 20.000,00;


6.3.
veroordeelt SKPOEL tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verweerder] tot en met vandaag vaststelt op € 480,00, als salaris voor de gemachtigde van [verweerder];



6.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;



6.5.
wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mr. S. Ketelaars-Mast, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 februari 2019, in tegenwoordigheid van de griffier.
Link naar deze uitspraak