Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBGEL:2019:2596 
 
Datum uitspraak:12-06-2019
Datum gepubliceerd:14-06-2019
Instantie:Rechtbank Gelderland
Zaaknummers:AWB - 17 _ 3685
Rechtsgebied:Belastingrecht
Indicatie:Winst uit aanmerkelijk belang als gevolg van een verschuiving in het aandelenbelang. Omvang van het vervreemdingsvoordeel. Onzakelijke lening. Interne compensatie.
Trefwoorden:aanmerkelijk belang
belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang
belastbaar inkomen uit sparen en beleggen
belastbaar inkomen uit werk en woning
belastingrecht
box 1
box 3
buitengewone uitgaven
heffingsrente
inkomstenbelasting
persoonsgebonden aftrek
terbeschikkingstelling
vaststellingsovereenkomst
 
Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummers: AWB 17/3685, AWB 17/3686

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 12 juni 2019

in de zaken tussen


[X] , te [Z] , eiser
(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Almelo, verweerder.




Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2008 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 107.506, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 1.900.214 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 17.110. Tevens is bij beschikking € 18.092 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 1 juli 2017 de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 107.506, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 1.248.532 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 17.110. De beschikking heffingsrente is verminderd tot € 10.288.

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2009 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 74.890, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 1.847 negatief en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 53. Tevens is bij beschikking € 3.221 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 juni 2017 de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

Eiser heeft tegen beide uitspraken op bezwaar bij brieven van 14 juli 2017, ontvangen door de rechtbank op 17 juli 2017, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft, na daartoe de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd. Verweerder heeft afgezien van het nemen van een conclusie van dupliek.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 mei 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en [A] , kantoorgenoot van de gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] , [B] en [C] .



Overwegingen


Feiten


Met betrekking tot het aanmerkelijk belang

1. Eiser is 100% aandeelhouder van [D] BV (hierna: [D] ).

2. Eiser is in 1993 in dienst getreden bij [E] N.V. (hierna: [E] ), toen nog [F] B.V. geheten (hierna: [F] ). In 1997 is eiser mede aandeelhouder van [E] geworden.

3. [E] was in de beginjaren actief op het gebied van fondsmanagement, corporate finance en investeringen in bedrijven. Na 2000 richtte [E] zich steeds meer op fondsmanagement.

4. Tot 21 november 2006 bezat eiser 31.313 aandelen in [E] . [D] bezat 16.337 (5,71%) aandelen in [E] . Het geplaatste aandelenkapitaal van [E] bestond tot 21 november 2006 uit 285.900 aandelen van nominaal € 1.

5. Op 21 november 2006 is een akte van ruil en levering van aandelen verleden, alsmede een akte van verkoop en levering van certificaten van aandelen. In deze akten heeft eiser 81.005 aandelen [E] verkregen. Hierdoor is het aandelenbezit van eiser in [E] toegenomen tot 112.318 (39,29%) in totaal.

6. Op 8 augustus 2007 is een akte van inkoop verleden. Op grond van deze akte heeft [E] van twee aandeelhouders in totaal 28.590 aandelen ingekocht voor een koopsom van € 400.000 per aandelenpakket van 14.295 stuks (5%). Door deze inkoop is het belang van eiser in [E] toegenomen tot 43,65% (112.318/(285.900 -/- 28.590)) en van [D] tot 6,35% (16.337/(285.900 -/- 28.590)).

7. Op [2008] is een akte van uitgifte van aandelen verleden. Op grond van deze akte heeft [E] 12.141.000 nieuwe aandelen uitgegeven van nominaal € 0,10. Eiser heeft 1.477.483 van deze aandelen verkregen en [D] 4.593.017.

8. Op [2008] is tevens een akte van omzetting en statutenwijziging verleden. Bij de akte van omzetting van [2008] is de naam [F] gewijzigd in [E] . De bestaande 285.900 aandelen van nominaal € 1 zijn daarbij omgezet in 2.859.000 van nominaal € 0,10.

9. Eveneens op [2008] is de akte van decertificering en levering verleden. In deze akte zijn aan eiser 34.792 aandelen uitgegeven en aan [D] 108.158 aandelen.

10. Na [2008] bestond het geplaatste aandelenkapitaal van [E] uit 15.000.000 aandelen. Eiser bezat daarvan 2.635.455 (1.123.180 + 1.477.483 + 34.792) aandelen en [D] 4.864.545 (163.370 + 4.593.017 + 108.158) aandelen. Aldus is vanaf [2008] het belang van eiser in [E] 17,57% (2.635.455/15.000.000) en van [D] 32,43% (4.864.545/15.000.000).

11. In 2011 zijn alle aandelen in [E] verkocht aan [G] GmbH.


Met betrekking tot de voorziening

12. [H] s.r.o. (hierna: [H] ) is een schoonheidskliniek in Praag waar cliënten terecht kunnen voor kleine schoonheidsbehandelingen onder medische begeleiding. Eigenaren van [H] zijn [I] en haar partner.

13. Op 1 juli 2005 is tussen [D] en [H] een leningsovereenkomst tot stand gekomen op grond waarvan [D] aan [H] CZK 3.402.500 uitleent. Op 7 augustus 2005 is het leningsbedrag in de overeenkomst gewijzigd van CZK 3.402.500 in CZK 868.650 (hierna: lening 1).

14. Op 7 augustus 2005 is een leningsovereenkomst getekend op grond waarvan eiser CZK 2.502.500 uitleent aan [H] (hierna: lening 2).

15. Op 2 januari 2006 is een leningovereenkomst tot stand gekomen tussen [D] en [H] . Hierbij heeft [D] CZK 1.400.000 en € 20.000 uitgeleend aan [H] . Op 4 april 2006 is het leningbedrag in de overeenkomst aangepast in die zin dat slechts € 20.000 door [D] aan [H] wordt uitgeleend (hierna: lening 3).

16. Op 14 april 2006 heeft eiser CZK 1.400.000 uitgeleend aan [H] (hierna: lening 4).

17. Op 27 december 2006 heeft eiser een aanmerkelijk belang verworven in [H] .

18. Op 30 mei 2007 heeft eiser CZK 1.000.000 uitgeleend aan [H] (hierna: lening 5).

19. Op 31 mei 2007 heeft eiser lening 1 van nominaal CZK 868.650 en lening 3 van nominaal € 20.000 overgenomen van [D] .

20. Op 18 oktober 2007 heeft eiser CZK 500.000 uitgeleend aan [H] (hierna: lening 6).

21. Op 4 januari 2008 heeft eiser wederom CZK 500.000 uitgeleend aan [H] (hierna: lening 7).

22. Op 31 maart 2008 heeft [J] N.V. (hierna: [J] ) besloten om op basis van een Information Memorandum te investeren in een concept naar het model van [H] . Door het openen van meerdere klinieken als [H] werd beoogd schaalvoordelen te behalen. In het investeringsvoorstel (werknaam [K] ) wordt een holding company opgericht die 95% van de aandelen [H] zal overnemen voor € 500.000. [J] wenst 50% van het aandelenkapitaal in de holding company te verwerven.

23. Op 25 april 2008 heeft [L] een verklaring opgemaakt waarin zij aan [J] bevestigt dat de waarde van het concept [K] op basis van prognoses € 1.840.000 bedraagt en dat daarmee de waarde van het belang van 50% in de op te richten holding company als eigenaar van het concept dus hoger is dan € 500.000. Op 29 mei 2008 heeft de raad van commissarissen van [J] haar goedkeuring uitgesproken voor het project.

24. Op 14 juli 2008 is [M] BV (hierna: [M] ) opgericht. Deze vennootschap is de holding company als bedoeld in het investeringsvoorstel met werknaam [K] .

25. Op 14 juli 2008 heeft eiser een aanmerkelijk belang verworven in [M] BV voor € 3.348. Het ging om 18,6% van de aandelen in [M] .

26. Eveneens op 14 juli 2008 zijn de zeven vorderingen van eiser op [H] (lening 1 tot en met 7) overgegaan op [M] . Eiser verkreeg hierdoor een vordering van CZK 6.404.295 op [M] , waarvoor partijen op diezelfde datum een leningsovereenkomst zijn aangegaan.

27. Op 19 september 2008 heeft eiser zijn aandelen in [H] aan [M] verkocht voor CZK 62.000.

28. Op 30 december 2009 heeft [J] haar 50% belang in [M] voor € 22.500 verkocht aan [I] .

29. Op 31 december 2009 heeft eiser van zijn lening aan [M] een deel nominaal groot € 151.020 voor € 1 verkocht aan [I] en een deel nominaal groot € 100.680 aan [N] BV eveneens voor € 1.

30. Op 8 maart 2010 heeft eiser zijn (18,6%) aandelenpakket in [M] verkocht voor € 1 aan [I] .


Geschil

31. Met betrekking tot het jaar 2008 is in geschil of eiser als gevolg van een verschuiving van zijn aandelenbelang in [E] een winst uit aanmerkelijk belang van € 1.250.381 heeft behaald. Daarnaast is in geschil of eiser terecht € 159.259 op zijn box 1 inkomen in mindering heeft gebracht in verband met een voorziening op de geldverstrekking aan [H] .

32. Met betrekking tot het jaar 2009 is in geschil of eiser terecht € 159.259 op zijn box 1 inkomen in mindering heeft gebracht in verband met een voorziening op de geldverstrekking aan [H] .


De beoordeling


Winst uit aanmerkelijk belang

33. Eiser stelt zich op het standpunt dat in 2008 geen winst uit aanmerkelijk belang is behaald, omdat sprake is van een fout van de notaris in de verwerking van het aantal aandelen dat aan eiser in privé en aan [D] is toebedeeld bij de aandelenemissie in 2008. Volgens eiser is primair geen sprake van verschuiving in het aandelenpakket. De verschuiving was onbedoeld en moet daarom genegeerd worden, dan wel middels een akte van rectificatie (vaststellingsovereenkomst) met terugwerkende kracht tot emissiedatum worden gecorrigeerd. Het economisch belang van de aandelen diende steeds bij eiser in privé te blijven. Subsidiair stelt eiser dat verweerder de waarde van de aandelen (overdrachtsprijs) tot een te hoog bedrag in aanmerking heeft genomen en dat de winst uit aanmerkelijk belang op € 324.254 gesteld moet worden.



34. Verweerder stelt vast dat als gevolg van de uitgifte van aandelen op [2008] het belang van eiser in [E] met 26,08% is afgenomen. Hij stelt zich op het standpunt dat deze afname als een vervreemding van tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen dient te worden aangemerkt. Verweerder acht aannemelijk dat de notaris inderdaad een fout heeft gemaakt in de teller van de toedelingsbreuk, maar hij is van mening dat eiser zich bij de gemaakte fout heeft neergelegd (rechtsverwerking). Dit vloeit volgens verweerder met name voort uit de op 21 januari 2011 gemaakte boeking waarbij eiser van [D] per 1 september 2009 in rekening-courant een vergoeding van € 647.958 heeft ontvangen met als omschrijving “Korr. Aandelenverhouding”. Bovendien hebben eiser en [D] geen actie ondernomen om de fout te rectificeren. Blijkens een overgelegde e-mail had eiser volgens verweerder in ieder geval op 5 mei 2011 kennis van de gemaakte fout. Het heeft vervolgens tot het najaar van 2014 geduurd totdat contact is opgenomen met de notaris om de fout te herstellen. Uiteindelijk is de door de notaris voorgestelde “akte tot vaststelling” niet verleden, waardoor de fout tot op heden niet is gerectificeerd.



35. Op grond van artikel 4.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet IB 2001) heeft een belastingplichtige een aanmerkelijk belang indien hij, al dan niet tezamen met zijn partner, direct of indirect ten minste vijf percent van het geplaatste kapitaal bezit in een vennootschap waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld.

36. Op grond van artikel 4.12, sub b, van de Wet IB 2001 is - voor zover van belang - inkomen uit aanmerkelijk belang het gezamenlijk bedrag van de voordelen die worden behaald bij de vervreemding van tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen of winstbewijzen, of bij de vervreemding van een gedeelte van de in deze aandelen of winstbewijzen besloten liggende rechten.



37. Vast staat dat eiser een aanmerkelijk belang heeft in [E] . Gelet op het bepaalde in artikel 4.12 van de Wet IB 2001 leidt een handeling waarbij rechten op winstreserves uit het vermogen van een aandeelhouder verdwijnen tot een vervreemding. Niet in geschil is dat de feitelijk gerechtigdheid tot de winstreserves in het onderhavige geval is verschoven van eiser naar [D] . Eiser stelt zich daarbij echter op het standpunt dat ondanks deze verschuiving het economisch belang niet is overgegaan nu dit nimmer de bedoeling van partijen is geweest en slechts het gevolg is van een fout van de notaris. De rechtbank volgt eiser niet in dit betoog. Weliswaar stelt eiser dat er een onbedoelde verschuiving heeft plaatsgevonden, maar hij heeft daar niet naar gehandeld. Door de boeking in rekening-courant in september 2011 heeft eiser immers een vergoeding ontvangen voor de afname van zijn gerechtigdheid tot de winstreserves. Kennelijk heeft hij op dat moment er voor gekozen de verschuiving te aanvaarden.

38. Als gevolg van voormelde verschuiving dient derhalve inkomen uit aanmerkelijk belang in aanmerking te worden genomen.


Omkering bewijslast

39. Omdat eiser ten onrechte geen winst uit aanmerkelijk belang heeft aangegeven stelt verweerder zich op het standpunt dat op eiser met betrekking tot de aangifte IB/PVV voor het jaar 2008 een verzwaarde bewijslast rust. Er is, zelfs indien eiser in zijn standpunt zou worden gevolgd, tenminste een bedrag van € 81.063 (25% van € 324.254) te weinig inkomstenbelasting aangegeven. Dit is zowel absoluut als relatief een aanzienlijk bedrag, zodat eiser de vereiste aangifte niet heeft gedaan, aldus verweerder.

40. De rechtbank volgt verweerder niet zijn betoog. Eiser heeft op 8 april 2009 de aangifte IB/PVV 2008 ingediend. Tussen partijen is niet in geschil dat de verschuiving in de gerechtigdheid tot de winstreserves is ontstaan door een fout van de notaris. De rechtbank acht, gelet op de verklaringen van partijen, aannemelijk dat eiser pas op of omstreeks 5 mei 2011 kennis kreeg van deze fout. In april 2009 verkeerde eiser dan ook in de veronderstelling dat er van een verschuiving geen sprake was. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan dat sprake is van een gebrek waarvan eiser ten tijde van het doen van aangifte wist of zich bewust had moeten zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan belasting niet zou worden geheven.
Omvang van het vervreemdingsvoordeel
41. Partijen houdt vervolgens verdeeld het antwoord op de vraag wat de omvang is van het vervreemdingsvoordeel. Verweerder stelt de waarde in het economische verkeer op € 7.572.000. Deze waarde heeft verweerder aan de hand van de volgende uitgangspunten berekend.







Nettowinst







2007


€ 2.600.799




2008


€ 2.149.368




2009



€ 706.154





Gemiddelde winst


€ 1.818.773




Rendementseis


12%




Rentabiliteitswaarde


€ 15.156.000




Intrinsieke waarde


€ 3.781.300





Door vervolgens de formule (1 x rentabiliteit + 2 x intrinsiek)/3 te hanteren komt verweerder tot de door hem gestelde waarde. Volgens verweerder sluit de door hem berekende waarde aan bij de prijs die op 8 augustus 2007 werd betaald voor 5% van de aandelen, te weten € 400.000. Uitgaande van een waarde van € 7.572.000 komt verweerder tot een inkomen uit aanmerkelijk belang van € 1.250.379 ((26,08% x € 7.572.000) -/- 724.396).



42. Eiser stelt de waarde in het economische verkeer op € 4.021.000. Deze waarde heeft eiser aan de hand van de volgende uitgangspunten berekend.







Nettowinst







2004


€ 56.667




2005


€ 236.639




2006


€ 700.468




2007



€ 2.603.799





Gemiddelde winst


€ 899.393




Rendementseis


20%




Rentabiliteitswaarde


€ 4.500.000




Intrinsieke waarde


€ 3.781.300





Door vervolgens de formule (1 x rentabiliteit + 2 x intrinsiek)/3 te hanteren komt eiser tot de door hem verdedigde waarde. Op grond van een waarde van € 4.021.000 komt eiser tot een inkomen uit aanmerkelijk belang van € 324.280 ((26,08% x € 4.021.000) -/- 724.396). Eiser betwist dat de prijs van de op 8 augustus 2007 ingekochte aandelen indicatief is, omdat deze prijs niet onder normale omstandigheden tot stand is gekomen. Er is een te hoge prijs betaald voor deze twee pakketten van 5%, omdat eiser en zijn compagnon afscheid wensten te nemen van deze twee aandeelhouders.

43. Op grond van artikel 4.22 van de Wet IB 2001 wordt indien bij een vervreemding of verkrijging een tegenprestatie ontbreekt of is bedongen bij een niet onder normale omstandigheden gesloten overeenkomst als tegenprestatie aangemerkt de waarde die ten tijde van de vervreemding, respectievelijk verkrijging, in het economische verkeer aan de aandelen of winstbewijzen kan worden toegekend.

44. De rechtbank stelt vast dat partijen de waarde in het economische verkeer hebben berekend aan de hand van de formule (1 x rentabiliteit + 2 x intrinsiek)/3. Wat hiervan ook zij, nu deze waarderingsmethode tussen partijen niet in geschil is, zal de rechtbank partijen hierin volgen. Daarnaast is niet in geschil dat de fiscale verkrijgingsprijs van de aandelen € 724.803 bedraagt, zodat de rechtbank op dit punt partijen eveneens zal volgen.

45. De rechtbank is echter van oordeel dat de berekening van verweerder niet als juist kan worden aanvaard. De vervreemding vond plaats op [2008] . Waardering dient dan ook plaats te vinden naar dat tijdstip. In dit licht beschouwd past het, gelet op de gekozen waarderingsmethode, niet om de winst voor het jaar 2009 mee te nemen. Daarnaast acht de rechtbank, gelet op de volatiele markt waarin [E] zich begeeft, een rendementseis van 12% te laag. Een rendementseis van 20%, zoals door eiser bepleit, komt haar aannemelijker voor. Dat wil evenwel niet zeggen dat de waardering van eiser kan worden gevolgd. Ook deze waardering acht de rechtbank niet juist. Daarvoor is het door eiser in de berekening meegenomen jaar 2004 te ver verwijderd van de transactiedatum.

46. Gelet op het voorgaande en op de omstandigheid dat geen gegevens beschikbaar zijn van de winst over het eerste halfjaar van 2008 komt de rechtbank tot een waarde van € 4.490.000 (afgerond). Voor deze waardering hebben de onderstaande gegevens als uitgangspunt gediend:







Nettowinst







2005


€ 236.639




2006


€ 700.468




2007



€ 2.603.799





Gemiddelde winst


€ 1.180.302




Rendementseis


20%




Rentabiliteitswaarde


€ 5.901.510




Intrinsieke waarde


€ 3.781.300






47. Op grond van deze waardering dient het inkomen uit aanmerkelijk belang te worden vastgesteld op € 446.596 ((26,08% x € 4.490.000) -/- 724.396). De verwijzing van verweerder naar de transactie op 8 augustus 2007 leidt niet tot een ander oordeel, omdat de rechtbank aannemelijk acht dat deze transactie niet onder normale omstandigheden tot stand is gekomen.

Voorziening
48. Tussen partijen is niet meer in geschil dat de vordering van eiser op [M] nominaal € 274.803 waard is. Partijen houdt nog slechts verdeeld het antwoord op de vraag of en, zo ja, in hoeverre deze vordering ten laste van het inkomen uit box 1 van eiser kan worden gebracht.

49. Volgens verweerder zijn lening 2 en 4 verstrekt vanuit box 3, omdat eiser ten tijde van het verstrekken van de gelden nog geen aandeelhouder was. Op het moment dat eiser op 27 december 2006 een aanmerkelijk belang in [H] verkreeg hadden de leningen volgens verweerder een waarde van nihil omdat:


eiser geen zekerheden had bedongen;



[H] de verschuldigde 5% rente niet had betaald;



[H] geen materiële vaste activa had die konden dienen als zekerheid;



[H] vanaf oprichting voortdurend verlies had geleden;



[H] volgens haar eigen budgetten ook in de jaren 2007 en 2008 nog verlies zou gaan leiden.



50. Omdat de leningen 2 en 4 bij aanvang van de terbeschikkingstelling een waarde van nihil hadden kan er geen afwaardering plaatsvinden, aldus verweerder.

51. Met betrekking tot overige leningen heeft volgens verweerder het volgende te gelden. De leningen 5, 6 en 7 zijn verstrekt in de tijd dat eiser een aanmerkelijk belang had in [H] en de leningen 1 en 3 heeft eiser overgenomen van [D] eveneens in de periode dat hij een aanmerkelijk belang had in [H] . Volgens verweerder zijn al deze leningen onzakelijk. Op diverse momenten heeft eiser additioneel gelden verstrekt aan een structureel verlieslijdende onderneming. Eiser heeft afgezien van het vragen van zekerheden en door [H] is nooit rente vergoed. Toch is eiser doorgegaan met het verstrekken van gelden.

52. De conversie van de leningen 1 tot en met 7 op [H] in een lening op [M] in juli 2008 maakt dit volgens verweerder niet anders. Immers de zeven vorderingen op de ene partij zijn overgegaan in een nieuwe vordering op een andere partij. Economisch is er volgens verweerder niets veranderd. Daarnaast geeft deze omzetting - voor zover van belang - verweerder aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen.I. Indien aan de vordering op [M] als gevolg van de storting door [J] een waarde valt toe kennen dan leidt dit ertoe dat als gevolg van de omzetting de leningen 2 en 4 in waarde zijn gestegen. Volgens verweerder worden deze leningen, die bij aanvang een waarde van nihil hadden, door de omzetting weer volwaardig, met als gevolg een heffing in box 1.

II. Ook de lening aan [M] is volgens verweerder onzakelijk, omdat er geen zakelijk handelende derde bereid zou zijn geweest om tegen dezelfde voorwaarden een dergelijke lening te verstrekken.

53. Eiser stelt zich op het standpunt dat de leningen 2 en 4 ten tijde van de overgang van box III naar box I op 27 december 2006 wel hun volledige waarde hadden. Dit blijkt ook uit de waardering van het concept van [H] begin 2008. Hieruit blijkt volgens eiser dat [H] een venture capital project was met een sterk groeiprofiel. Om diezelfde reden dienen volgens eiser de overige leningen eveneens als zakelijk te worden beschouwd. Dat geldt eveneens voor de door conversie verkregen lening op [M] .



54. Van een onzakelijke lening is sprake indien ter zake van een lening door een aanmerkelijk belanghouder aan zijn vennootschap geen -in wezen niet winstdelende- rente kan worden bepaald waaronder een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest een zelfde lening te verstrekken aan de debiteur, onder overigens dezelfde voorwaarden en omstandigheden. Bij het verstrekken van een dergelijk geldlening wordt alsdan een debiteurenrisico gelopen dat een onafhankelijke derde niet zou hebben genomen. Behoudens bijzondere omstandigheden moet er dan van worden uitgegaan dat de geldverstrekker dit risico heeft aanvaard met de bedoeling het belang van de vennootschap in de hoedanigheid van aandeelhouder te dienen. Een verlies op een dergelijke onzakelijke lening kan niet ten laste van het resultaat worden gebracht.

55. Of sprake is van een onzakelijke lening moet worden beoordeeld naar het moment van aangaan van de lening, met dien verstande dat een zakelijke lening gedurende de looptijd ten gevolge van onzakelijk handelen van de crediteur alsnog onzakelijk kan worden (vergelijk Hoge Raad 15 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BN3442). Bij de beoordeling van het door de leningverstrekker genomen risico dient niet alleen gelet te worden op de voorwaarden maar ook op de omstandigheden waaronder de lening is verstrekt. De enkele omstandigheid dat geen formele zekerheden zijn gesteld maakt de lening niet onzakelijk (Hoge Raad 13 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BP8068).

56. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, op wie de bewijslast rust, met hetgeen hij heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat er geen (niet van de winst van de vennootschap afhankelijke) vergoeding kan worden bepaald waartegen een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest eenzelfde lening te verstrekken als door eiser aangegaan, onder overigens dezelfde voorwaarden en omstandigheden. Vast staat dat eiser een zevental vorderingen had op [H] en dat er met betrekking tot die leningen in juli 2008 een omzetting heeft plaatsgevonden. Op dat moment werden de vorderingen op [H] , omgezet in een vordering op [M] . Wat er ook zij van de ontstaansgeschiedenis van de vorderingen op [H] , relevant is naar het oordeel van de rechtbank uiteindelijk slechts de vraag of verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de aan [M] verstrekte lening onzakelijk is. In dat verband constateert de rechtbank dat [L] op 25 april 2008 het concept [K] dat zal worden ingebracht in [M] heeft gewaardeerd op € 1.840.000 en dat [J] mede op grond daarvan bereid is geweest een bedrag van € 500.000 te investeren in (het concept van) [M] . In dit licht beschouwd is de enkele constatering van verweerder dat er geen zakelijk handelende derde bereid zou zijn geweest om tegen dezelfde voorwaarden een dergelijke lening te verstrekken onvoldoende.



57. Om diezelfde reden faalt naar het oordeel van de rechtbank de stelling van verweerder dat er een bate in box 1 dient te worden geconstateerd in verband met de conversie van de leningen 2 en 4 op [H] in een vordering op [M] . Mede gelet op de waardering in 2008 en de kansen die werden gezien, heeft verweerder – op wie de bewijslast rust – niet aannemelijk gemaakt dat de vorderingen in december 2006 geen waarde hadden.



58. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank de vordering op [M] ten laste van het belastbaar inkomen uit werk en woning kunnen afwaarderen, met dien verstande dat deze afwaardering beperkt is tot een bedrag van in totaal € 274.803. Voor dat geval is tussen partijen niet in geschil dat de helft van de vordering in 2008 en de andere helft in 2009 ten laste van het inkomen uit werk en woning kan worden gebracht.



59. Gelet op het voorgaande dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.


Interne compensatie

60. Verweerder voert aan dat in de uitspraak op bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2008 ten onrechte voor een te hoog bedrag rekening is gehouden met persoonsgebonden aftrek. Gelet op de voor ziektekosten en buitengewone uitgaven geldende drempels dient de persoonsgebonden aftrek met een bedrag van € 2.724 te worden verminderd, aldus verweerder. Indien de rechtbank gedeeltelijk tegemoet komt aan het beroep van gemachtigde beroept verweerder zich op dit punt op interne compensatie. Omdat eiser hiertegen geen verweer heeft gevoerd zal de rechtbank overeenkomstig beslissen.



Slotsom

61. Op grond van het voorgaande dient de aanslag IB/PVV 2008 als volgt te worden vastgesteld:Belastbaar inkomen uit werk en woning Nihil
Vast te stellen verlies uit werk en woning -/- € 12.671 (107.506 -/- 137.401 + 2.724 + 14.500)Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang € 446.596 Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen € 2.610 (17.110 -/- 14.500)

Omdat het belastbaar inkomen uit werk en woning negatief is, komt de persoonsgebonden aftrek van € 14.500 niet daarop in mindering maar op het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen.



62. De aanslag IB/PVV 2009 dient als volgt te worden vastgesteld:Belastbaar inkomen uit werk en woning Nihil
Vast te stellen verlies uit werk en woning -/- € 62.511 (74.890 -/- 137.401)Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang NihilVast te stellen verlies uit aanmerkelijk belang -/-€ 1.847 Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen € 53



63. Nu eiser geen afzonderlijke gronden tegen de beschikkingen heffingsrente heeft aangevoerd, zal de in rekening gebrachte heffingsrente dienen te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de aanslagen.



64. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van de bezwaren en de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.788 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 254, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 voor het indienen van een conclusie van repliek, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1, omdat sprake is van twee samenhangende zaken). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.






Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de desbetreffende uitspraken op bezwaar;
- vermindert de belastingaanslag IB/PVV 2008 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 446.596 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen € 2.610;- stelt het verlies uit werk en woning in 2008 vast op € 12.671;
- vermindert de belastingaanslag IB/PVV 2009 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van nihil en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen € 53;
- stelt het verlies uit werk en woning in 2009 vast op € 62.511;
- stelt het verlies uit aanmerkelijk belang in 2009 vast op € 1.847;
- vermindert de beschikkingen heffingsrente dienovereenkomstig
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 1.788;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 46 vergoedt.










Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Vaatstra, voorzitter, mr. J.J.J. Engel en mr.drs. S.J. Willems-Ruesink, rechters, in tegenwoordigheid van M. Brouwer, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 12 juni 2019







De griffier is buiten staat de uitspraak te ondertekenen







voorzitter















Afschrift verzonden aan partijen op:
















Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Link naar deze uitspraak