Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBNNE:2019:5174 
 
Datum uitspraak:13-12-2019
Datum gepubliceerd:13-12-2019
Instantie:Rechtbank Noord-Nederland
Zaaknummers:170080
Rechtsgebied:Civiel recht
Indicatie:Incident tot zekerheidstelling in kort geding. Eén van de eisers in het kort geding is woonachtig in Monaco en wordt op grond van artikel 224 Rv op vordering van gedaagden veroordeeld tot zekerheidsstelling voor de proceskosten in de hoofdzaak (in conventie) in kort geding.
Trefwoorden:ingezetene
tarieven
wettelijke rente
 
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden


zaaknummer / rolnummer: C/17/170080 / KG ZA 19-290


Vonnis in incident in kort geding van 13 december 2019 (bij vervroeging)


in de zaak van




1 [eiser 1] ,
wonende te [woonplaats] (Monaco),
verweerder in het incident,
2. de vennootschap naar buitenlands recht

MSAR LTD.,
gevestigd te Paolo (Malta),
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
hierna te noemen [eiser 1] respectievelijk MSAR en tezamen te noemen [eisers] ,
advocaten mr. T.H. Geukes Foppen kantoorhoudende te Amsterdam en
mr. L. Keukens, kantoorhoudende te Leiden,

tegen




1 [gedaagde 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid


[gedaagde 3] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisers in reconventie,
4. [gedaagde 4],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie;
eisers in het incident,
hierna te noemen [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] respectievelijk [gedaagde 4] en tezamen te noemen [gedaagden] ,
advocaat mrs. M. Dijkstra en L.L. de Geus, kantoorhoudende te Drachten.




1De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:


de dagvaarding


de mondelinge behandeling en de ten behoeve daarvan op voorhand overgelegde producties


de incidentele eis tot zekerheidsstelling door [eiser 1] ex artikel 224 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv)


de eis in reconventie


de vermeerdering van eis van de zijde van [eisers]


de vermeerdering van eis van de zijde van [gedaagden]


de pleitnota's van de zijde van [eisers]


de pleitnota van de zijde van [gedaagden]





1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.





2Het geschil in incident


2.1.

[eisers] vordert na vermeerdering van eis in incident dat de voorzieningenrechter bij vonnis in kort geding in dit incident, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [eiser 1] ter zake van de conventie zal veroordelen tot het stellen van zekerheid
voor de proceskosten van het kort geding primair voor een totaalbedrag van € 23.701,- althans subsidiair voor een totaalbedrag van € 3.701,--, althans meer subsidiair een door de voorzieningenrechter in goede justitie vast te stellen bedrag, door een bankgarantie af te geven - op kosten van [eiser 1] te stellen met een onherroepelijke afroepgarantie en op de gebruikelijke garantievoorwaarden - van een Nederlandse te goeder naam en faam bekend staande bankinstelling;
II. [eiser 1] ter zake van de reconventie zal veroordelen tot het stellen van zekerheid, voor de proceskosten van het kort geding (mede ex artikel 1019h RV) en de schadevergoeding tot betaling waarvan hij veroordeeld zou kunnen worden, voor een
totaalbedrag van € 32.709,--, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie vast te stellen bedrag, door een bankgarantie af te geven - op kosten van [eiser 1] te stellen met een onherroepelijke afroepgarantie en op de gebruikelijke garantievoorwaarden - van een Nederlandse te goeder naam en faam bekend staande bankinstelling;
III. [eiser 1] zal veroordelen in de kosten van dit incident, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het in deze zaak te wijzen vonnis, te vermeerderen met eventuele nakosten en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na-) kosten vanaf bedoelde termijn voor voldoening.



2.2.

[gedaagden] heeft met name het volgende aan het incident ten grondslag gelegd. [eiser 1] is woonachtig in Monaco. Monaco is geen deelnemende lidstaat aan het Verdrag
betreffende Burgerlijke Rechtsvordering 1954. Evenmin heeft Monaco zich aangesloten bij
de Verordening (EG) nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en
de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (de EEX
Vo). Op grond van artikel 224 Rv is [eiser 1] daarom op vordering van [gedaagden]
gehouden om zekerheid te stellen voor de proceskosten en de schadevergoeding tot
betaling waarvan hij veroordeeld zou kunnen worden. De door [eisers] in conventie ingestelde vorderingen zijn evident ongegrond. Nu [eisers] desondanks een procedure is gestart, heeft deze procedure geen ander doel dan om [gedaagden] financieel aan de grond te krijgen. Gelet hierop dient [eisers] in conventie te worden veroordeeld in de werkelijke proceskosten. [gedaagden] begroot zijn schade als gevolg van deze handelwijze op ten minste € 20.000,-. Dit maakt dat de proceskosten in conventie waarvoor [eiser 1] zekerheid dient te stellen € 23.701,- (€ 20.000,- + =liquidatietarief € 1.470,- + griffierecht € 1.992,- + nakosten € 157,- + € 82,-) bedraagt. [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] vorderen daarnaast dat [eiser 1] zekerheid stelt voor de proceskosten (ex artikel 1019h Rv) en schadevergoeding (op grond van artikel 6:162 BW en artikel 27 Auteurswet) in reconventie. Deze proceskosten en schadevergoeding worden begroot op een bedrag van in totaal € 32.709,-.



2.3.

[eiser 1] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering in incident, kosten rechtens, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling.



2.4.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.





3De beoordeling
in het incident


3.1.
Bij brief van 8 december 2019 heeft [gedaagden] zijn eis in incident vermeerderd. [eiser 1] heeft zich niet verzet tegen het vermeerderen van de eis. De voorzieningenrechter ziet ook ambtshalve geen reden ziet om de eisvermeerdering buiten beschouwing te laten en zal daarom recht doen op de vermeerderde eis.



3.2.

[eiser 1] heeft allereerst als verweer aangevoerd dat het kort geding geen plaats biedt voor dit incident, omdat er al een inhoudelijke behandeling van het kort geding heeft plaatsgevonden en in de hoofdzaak in kort geding vonnis gewezen zal worden, voordat de gevorderde termijn van zekerheidsstelling is verstreken. De voorzieningenrechter volgt [eiser 1] niet in dit verweer om de volgende redenen.



3.3.
Artikel 224 lid 1 Rv bepaalt dat allen zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland die bij een Nederlandse rechter een vordering instellen of zich voegen of tussenkomen in een geding alhier, verplicht zijn op vordering van de wederpartij zekerheid te stellen voor de proceskosten en de schadevergoeding tot betaling waarvan zij veroordeeld zouden kunnen worden. Niet in geschil is dat [eiser 1] geen woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland heeft, maar in Monaco woont, zodat artikel 224 Rv in beginsel van toepassing is.



3.4.
De strekking van artikel 224 Rv is te voorkomen dat een in het gelijk gestelde gedaagde wordt geconfronteerd met oninbaarheid van een proceskostenveroordeling als gevolg van het ontbreken van de mogelijkheid tot tenuitvoerlegging daarvan in het land waar de eiser zijn woonplaats heeft (zie HR 11 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1580).
Gelet op deze strekking is de voorzieningenrechter van oordeel dat [gedaagden] belang heeft bij zijn incidentele vordering in kort geding. Zekerheidstelling voorkomt immers dat [gedaagden] geconfronteerd wordt met oninbaarheid van een proceskostenveroordeling in kort geding als gevolg van het ontbreken van de mogelijkheid tot tenuitvoerlegging daarvan in Monaco. Dat [gedaagden] een deel van deze proceskosten reeds vóór de zekerheidsstelling heeft gemaakt, doet daar niet aan af. Voorts zal, anders dan [eiser 1] meent, niet eerder in de hoofdzaak (in conventie) in kort geding vonnis worden gewezen, dan dat zekerheid is gesteld, zodat ook daarin geen grond gelegen is voor het oordeel dat in dit kort geding geen plaats is voor het stellen van zekerheid.



3.5.
Voorts heeft [eiser 1] als verweer aangevoerd dat [gedaagden] geen belang heeft bij zekerheidsstelling. Volgens [eiser 1] is een eventuele proceskostenveroordeling van [eisers] een hoofdelijke veroordeling, die [gedaagden] in Malta tegen MSAR ten uitvoer kan leggen, omdat MSAR gevestigd is in Malta en Malta aangesloten is bij de EEX-Vo. Ook dit verweer slaagt niet. [gedaagden] zou aldus worden beperkt in zijn verhaalsmogelijkheden, in die zin dat hij in geval van een hoofdelijke veroordeling van [eisers] niet zelf kan bepalen op wie hij de kosten wil verhalen, hetgeen niet te rijmen valt met de bedoeling van een hoofdelijke veroordeling.



3.6.
Het beroep van [eiser 1] op artikel 224 lid 2, aanhef en onder c, Rv faalt eveneens. [eiser 1] heeft daarvoor onvoldoende concreet aangegeven op welke activa in Nederland [gedaagden] zich zouden kunnen verhalen. Nu voorts gesteld noch gebleken dat sprake is van een van de andere in artikel 224 lid 2 Rv genoemde uitzonderingen op de verplichting tot zekerheidsstelling, zal [eiser 1] zekerheid dienen te stellen.



3.7.
Zoals blijkt uit de tekst van artikel 224 lid 1 Rv, kan zekerheidsstelling alleen worden gevorderd in een procedure waarin de niet-ingezetene de eisende partij is. Omdat [eiser 1] in reconventie geen eisende maar verwerende partij is, kan in reconventie geen zekerheidstelling worden bevolen.



3.8.
Ten aanzien van de proceskosten in de procedure in conventie overweegt de voorzieningenrechter dat uit hetgeen [gedaagden] tegen de vorderingen van [eisers] in conventie heeft aangevoerd niet volgt dat deze vorderingen evident ongegrond zijn. [gedaagden] heeft zijn verwijt dat [eisers] de procedure in conventie is gestart met geen ander doel dan om [gedaagden] financieel aan de grond te krijgen, daarom onvoldoende hard gemaakt. Reeds hierom ziet de voorzieningenrechter geen reden om bij het bepalen van het bedrag waarvoor zekerheid gesteld dient te worden, uit te gaan van een veroordeling van [eisers] in conventie in de werkelijke proceskosten.



3.9.
Ook het door [gedaagden] in zijn begroting opgenomen liquidatietarief van € 1.470,- acht de voorzieningenrechter te hoog. In de Aanbeveling tarieven kort geding kantonzaken en handelszaken per 1 januari 2019 van het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton & Toezicht wordt aanbevolen om het tarief van € 1.470,- te hanteren in een complex handelskortgeding. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is in conventie geen sprake van een complexe procedure, maar van een "gemiddeld kort geding" als bedoeld in deze Aanbeveling. De voorzieningenrechter zal daarom uitgaan van een
liquidatietarief van € 980,-. Met inachtneming hiervan bepaalt de voorzieningenrechter de door [eiser 1] te stellen zekerheid op € 3.211,- (salaris advocaat € 980,-, griffierecht € 1.992,00, nakosten € 157,- en € 82,-). Nu [eiser 1] geen verweer heeft gevoerd tegen de door [gedaagden] gevorderdere wijze van zekerheidsstelling, zal hij worden veroordeeld op die wijze zekerheid te stellen.



3.10.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten in het incident worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt.




in de hoofdzaak




3.11.
In afwachting van de zekerheidstelling zal iedere verdere beslissing worden aangehouden. Zodra [gedaagden] aan de voorzieningenrechter heeft meegedeeld dat de zekerheid is gesteld, zal de voorzieningenrechter de datum bepalen waarop het vonnis in de hoofdzaak wordt uitgesproken.





4De beslissing
De voorzieningenrechter:


in incident



4.1.
beveelt [eiser 1] om vóór 1 januari 2020 zekerheid te stellen voor een bedrag van
€ 3.211,- ter zake van proceskosten tot betaling waarvan hij in de hoofdzaak in conventie veroordeeld kan worden door middel van afgifte aan [gedaagden] van een onherroepelijke bankgarantie van een gerenommeerde Nederlandse bank onder de gebruikelijke voorwaarden af te geven;



4.2.
bepaalt dat [gedaagden] uiterlijk op 3 januari 2020 aan de voorzieningenrechter (met kopie aan [eiser 1] ) dient te berichten of de zekerheid daadwerkelijk is gesteld en zo ja, of hij van mening is dat de bankgarantie voldoet aan de hierboven gestelde vereisten;



4.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;



4.4.
compenseert de proceskosten in het incident in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;



4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;


in de hoofdzaak, in conventie en reconventie




4.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Los en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken door mr. R. Giltay op 13 december 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.

fn: 445
Link naar deze uitspraak