Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBDHA:2021:1867 
 
Datum uitspraak:03-03-2021
Datum gepubliceerd:22-06-2021
Instantie:Rechtbank Den Haag
Zaaknummers:AWB - 20 _ 1749
Rechtsgebied:Bestuursrecht
Indicatie:Kindgebonden budget. Ter zitting heeft verweerder erkend dat eiseres ten onrechte niet is gehoord. Naar het oordeel van de rechtbank kan in het onderhavige geval niet met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan de schending van de hoorplicht worden voorbijgegaan. De rechtbank zal de zaak terugwijzen naar verweerder teneinde eiseres alsnog te horen en vervolgens opnieuw op het bezwaar te beslissen.
Trefwoorden:belastingrecht
 
Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 20/1749

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 maart 2021 in de zaak tussen


[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.




Procesverloop

Eiseres heeft tegen het hierna onder 2 te noemen besluit bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij beslissing op bezwaar van 29 januari 2020 het bezwaar ongegrond verklaard.

Eiseres heeft daartegen op 1 maart 2020 beroep bij de rechtbank ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2021.
Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. drs. [A] .




Overwegingen


Feiten

1. Bij brief van 15 maart 2019 heeft eiseres een aanvraag voor kindgebonden budget vanaf het jaar 2012 ingediend.

2. Met dagtekening 22 juli 2019 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om kindgebonden budget voor de jaren 2012 tot en met 2017 afgewezen, omdat de aanvraag te laat is ingediend.

3. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van de aanvraag kindgebonden budget over de jaren 2013 tot en met 2017. Op 28 november 2019 stelt eiseres verweerder in gebreke wegens het uitblijven van een beslissing. Verweerder heeft op 27 januari 2020 het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.



Geschil 4.In geschil is of verweerder het hoorrecht heeft geschonden. Verder is in geschil of verweerder terecht heeft bepaald dat eiseres voor de jaren 2013 tot en met 2017 geen recht heeft op kindgebonden budget wegens het te laat doen van de aanvraag.

5. Eiseres stelt dat zij ten onrechte niet is gehoord door verweerder. Op de site van de belastingdienst staat dat eiseres bericht zou krijgen als zij recht zou hebben op kindgebonden budget. Aangezien de belastingdienst verzuimd heeft haar te berichten, heeft eiseres het kindgebonden budget nooit aangevraagd. Gelet hierop verzoekt eiseres met terugwerkende kracht het kindgebonden budget over de jaren 2013 tot en met 2017 toe te kennen. Tot slot stelt eiseres dat zij verschillende mensen kent die in een vergelijkbare situatie als die van eiseres wel automatisch en met terugwerkende kracht kindgebonden budget hebben ontvangen. Derhalve doet eiseres een beroep op het gelijkheidsbeginsel.

6. Verweerder erkent dat eiseres in de bezwaarfase ten onrechte niet is gehoord. Met betrekking tot het inhoudelijke geschilpunt stelt verweerder zich op het standpunt dat de aanvraag van eiseres terecht is afgewezen wegens termijnoverschrijding.


Beoordeling van het geschil


Hoorplicht

7. Ter zitting heeft verweerder erkend dat eiseres ten onrechte niet is gehoord. De hoorplicht is daarom geschonden.

8. Naar het oordeel van de rechtbank kan in het onderhavige geval niet met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan de schending van de hoorplicht worden voorbijgegaan. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het op de weg van verweerder had gelegen om nader onderzoek te doen naar de stellingen van eiseres omtrent het gelijkheidsbeginsel, althans verweerder had op zijn minst eiseres in de gelegenheid moeten stellen zich daarover uit te laten. Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat eiseres door het niet-horen niet is benadeeld zodat de uitspraak op bezwaar moet worden vernietigd. De rechtbank zal de zaak terugwijzen naar verweerder teneinde eiseres alsnog te horen en vervolgens opnieuw op het bezwaar te beslissen.


Dwangsom niet tijdig beslissen

9. Ingevolge artikel 4:17, eerste en derde lid, van de Awb verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De eerste dag waarop de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen. Eiseres heeft 14 augustus 2019 bezwaar gemaakt tegen de in geschil zijnde aanslag. Eiseres heeft verweerder bij brief van 28 november 2019, in gebreke gesteld en verzocht binnen twee weken te beslissen op bezwaar, zijnde 13 december 2019. Nu verweerder op 27 januari 2020 uitspraak op bezwaar heeft gedaan, is in dit geval sprake van een situatie waarin verweerder niet tijdig heeft beslist. Het voorgaande brengt met zich mee, dat verweerder een dwangsom is verschuldigd naar het maximale bedrag van € 1.442 (14 dagen € 23 (€ 322), 14 dagen € 35 (€ 490) en 14 dagen € 45 (€ 630).

10. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep gegrond te worden verklaard.


Proceskosten

11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op opnieuw uitspraak op het bezwaar van eiseres te doen nadat eiseres in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord;
- bepaalt de door verweerder aan eiseres verschuldigde dwangsom op een bedrag van
€ 1.442;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48 aan eiseres te vergoeden.


Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.J.A. Huijgens, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Jasperse, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2021.








de griffier is verhinderd te ondertekenen rechter



Afschrift verzonden aan partijen op:





Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)
Link naar deze uitspraak