Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBDHA:2021:5944 
 
Datum uitspraak:03-06-2021
Datum gepubliceerd:22-06-2021
Instantie:Rechtbank Den Haag
Zaaknummers:SGR 20/7541
Rechtsgebied:Bestuursrecht
Indicatie:Pw. Geen sprake van bijzondere omstandigheden om bijstandsverlening met terugwerkende kracht te rechtvaardigen. Het beroep is ongegrond.
Trefwoorden:bijstandsuitkering
ingezetene
levensonderhoud
uitkering
 
Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 20/7541

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juni 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. P. van Baaren),

en

het college van burgemeester en wethouders van Delft, verweerder
(gemachtigde: mr. A.M. Molenaar).



Procesverloop

Bij besluit van 23 september 2020 heeft verweerder aan eiseres met ingang van 13 juli 2020 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) toegekend.

Bij besluit van 25 november 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

In verband met de maatregelen rondom het coronavirus is partijen bij brief van
22 december 2020 gevraagd of zij toestemming geven om de zaak schriftelijk af te doen. Beide partijen hebben bedoelde toestemming verleend.

Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de uitspraakdatum bepaald op heden.



Overwegingen

1. Eiseres ontving van 8 januari 2013 tot en met 28 november 2018 een bijstandsuitkering op grond van de Pw. In de periode van 5 februari 2020 tot en met 26 mei 2020 stond eiseres in de Basisregistratie Personen (BRP) ingeschreven als niet-ingezetene (RNI). Zij verbleef toen niet in Nederland. Met ingang van 27 mei 2020 staat eiseres ingeschreven op het adres [adres] [huisnummer] te [plaats] (het uitkeringsadres). Op 13 juli 2020 heeft de bewindvoerder van eiseres namens haar opnieuw bijstand aangevraagd. Op het aanvraagformulier is aangegeven dat eiseres bij haar moeder inwoont en dat 27 mei 2020 als ingangsdatum gehanteerd moet worden. Bij het primaire besluit heeft verweerder met ingang van 13 juli 2020 een bijstandsuitkering aan eiseres toegekend. Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt omdat zij het niet eens is met de ingangsdatum van de uitkering.

2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat terecht en op juiste gronden per 13 juli 2020 een bijstandsuitkering is toegekend aan eiseres. Volgens verweerder is geen sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan afgeweken zou moeten worden van het uitgangspunt dat bijstand wordt toegekend met ingang van de dag waarop de betrokkene zich heeft gemeld dan wel bijstand heeft aangevraagd. Dat eiseres voor haar levensonderhoud giften van derden kreeg en dat zij deze derden moet terugbetalen is niet aan te merken als een dergelijke bijzondere omstandigheid. Ook is niet gebleken waarom eiseres dan wel haar bewindvoerder niet eerder dan op13 juli 2020 bijstand kon aanvragen. Het lag op de weg van haar bewindvoerder om ervoor te zorgen dat eiseres ingeschreven werd in de BRP en om tijdig bijstand aan te vragen. Eiseres of haar bewindvoerder hebben verweerder ook niet ingelicht dat het inschrijven van eiseres in de BRP problemen gaf. Dit kan verweerder dan ook niet worden tegengeworpen.

3. In beroep voert eiseres aan dat een eerdere ingangsdatum gehanteerd moet worden. Volgens haar is ingeschreven staan in de BRP geen absolute voorwaarde voor het verkrijgen van een bijstandsuitkering. Eiseres heeft zich meermaals bij verweerder gemeld om zich in te schrijven, maar zij werd weggestuurd omdat de werktijden van de gemeenteambtenaren gewijzigd waren in verband met de coronacrisis. Verweerder eist dat eiseres zich inschrijft in de BRP, maar maakt het moeilijk om dit te doen. Verweerder heeft de problematiek die samenhangt met de coronacrisis ten onrechte niet meegewogen bij de besluitvorming. Ook gaat verweerder er ten onrechte aan voorbij dat tijdens de hoorzitting gemeld is dat er problemen waren met de inschrijving in de BRP. In het kader van de volledige heroverweging in de bezwaarprocedure had verweerder hierop moeten reageren dan wel dit punt mee moeten meewegen bij de besluitvorming.

4. In deze beroepszaak moet de rechtbank beoordelen of verweerder terecht niet eerder dan per 13 juli 2020 een bijstandsuitkering heeft toegekend.


5.1
Ingevolge artikel 43, eerste lid, van de Pw stelt verweerder het recht op bijstand op schriftelijke aanvraag of, indien een schriftelijke aanvraag niet mogelijk is, ambtshalve vast.



5.2
Uit artikel 44, eerste lid, van de Pw volgt dat indien door verweerder is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, de bijstand wordt toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.



6.1
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep inzake de toepassing van de artikelen 43 en 44 van de Pw bestaat in beginsel geen recht op bijstand over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of – in voorkomende gevallen – een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Van zodanige omstandigheden kan sprake zijn als het de betrokkene niet kan worden verweten dat hij/zij niet tijdig een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Dit kan het geval zijn als de betrokkene niet in staat was om tijdig een aanvraag om bijstand in te dienen of als de betrokkene daarvan is afgehouden door de bijstandverlenende instantie.



6.2
Eiseres heeft aangevoerd dat in haar geval sprake is van bijzondere omstandigheden die bijstandverlening met terugwerkende kracht rechtvaardigen. Daartoe heeft zij gesteld dat haar niet verweten kan worden dat zij niet eerder een bijstandsaanvraag heeft ingediend, omdat het vanwege de coronacrisis lastig was om zich in te schrijven in de BRP. Volgens eiseres is het ook geen vereiste om ingeschreven te staan in de BRP om in aanmerking te komen voor een bijstandsuitkering.



6.3
De rechtbank ziet geen aanleiding om eiseres hierin te volgen. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in 6.1 en naar het oordeel van de rechtbank is eiseres hier niet in geslaagd. Eisers heeft namelijk op geen enkele wijze onderbouwd dat het haar (dan wel haar bewindvoerder) niet verweten kan worden dat zij niet eerder dan op 13 juli 2020 een bijstandsaanvraag heeft ingediend. Eiseres stond immers al vanaf 27 mei 2020 ingeschreven op het uitkeringsadres. Niet gebleken is dat verweerder eiseres dan wel haar bewindvoerder van het indienen van een aanvraag heeft afgehouden dan wel dit onmogelijk heeft gemaakt. De rechtbank acht hierbij van belang dat de uiteindelijke aanvraag op elektronische wijze is ingediend.



6.4
Eiseres stelt voorts dat zij vanaf medio februari 2020 onder bewind is gesteld. Het aanvragen van een bijstandsuitkering lukte niet omdat zij, dan wel de bewindvoerder steeds te horen kreeg dat ze eerst in de BRP moest worden ingeschreven. Voor die inschrijving is eiseres herhaaldelijk tevergeefs op het gemeentekantoor geweest.



6.5
Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Eiseres heeft niet aangegeven wanneer en hoe vaak zij bij de gemeente is geweest en heeft ook niet onderbouwd dat inschrijving in de BRP tijdens de (aangepaste) werktijden op het gemeentekantoor, dan wel op elektronische wijze, niet mogelijk was. Afgezien daarvan kan het verzoek om inschrijving in de BRP niet worden aangemerkt als, dan wel gelijk worden gesteld aan een melding gericht het verkrijgen van bijstand.



6.6
Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht en op juiste gronden niet eerder dan met ingang van 13 juli 2020 een bijstandsuitkering aan eiseres toegekend. Het beroep is dan ook ongegrond.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.













Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. R.A.E. Bach, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2021.













griffier


rechter







Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:




Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hoger beroepschrift. U moet dit hoger beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.




Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 23 februari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:386, 8 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3296 en 10 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2835.


Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 23 februari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:386.
Link naar deze uitspraak