Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0529-462222
ECLI:NL:CRVB:2024:733 
 
Datum uitspraak:10-04-2024
Datum gepubliceerd:18-04-2024
Instantie:Centrale Raad van Beroep
Zaaknummers:23/544 ZW
Rechtsgebied:Socialezekerheidsrecht
Indicatie:Beëindiging ZW-uitkering per 20 september 2021. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. Geen sprake van een schending van het beginsel van equality of arms. Er is geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Tevens geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor appellante niet geschikt zijn.
Trefwoorden:tuinbouw
uitkering
 
Uitspraak
23/544 ZW

Datum uitspraak: 10 april 2024

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer









Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 december 2022, 22/704 (aangevallen uitspraak)





Partijen:


[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING


Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de uitkering die appellante ontving op grond van de Ziektewet (ZW) per 20 september 2021 heeft beëindigd. Volgens appellante was zij toen door haar (medische) beperkingen niet in staat om de haar voorgehouden functies te vervullen zodat zij onveranderd recht heeft op een ZW-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.




PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. D. Matadien, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 14 maart 2024, gevoegd met zaak 23/548 ZW. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Matadien. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. van Riet. Na de zitting zijn de zaken gesplitst. In zaak 23/548 ZW wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.




OVERWEGINGEN



Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.


1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als gastvrouw/begeleider niveau 1 voor 23,91 uur per week. Op 24 juli 2020 heeft zij zich ziekgemeld met psychische klachten. Het dienstverband is per 10 februari 2021 geëindigd. Het Uwv heeft appellante een ZW-uitkering toegekend. In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling heeft appellante op 13 juli 2021 op een zogenoemd combinatiespreekuur met de sociaal medisch verpleegkundige en met de verzekeringsarts gesproken. De verzekeringsarts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 augustus 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante in totaal vijf theoretische functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 0%. Het Uwv heeft met een besluit van 19 augustus 2021 de ZW-uitkering van appellante met ingang van 20 september 2021 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.



1.2.
Met een besluit van 29 december 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de beperkingen op een aantal punten gewijzigd en neergelegd in een FML van 13 december 2021. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft appellante op basis van deze nieuwe FML in staat geacht tot het vervullen van vier van de eerder door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies, namelijk de functies van productiemedewerkster industrie, textielproductenmaker, wikkelaar en medewerker tuinbouw. De conclusie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is dat met deze functies het verdienvermogen meer dan 65% van het maatmaninkomen blijft.


Uitspraak van de rechtbank


2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.



2.1.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep hoefde geen nadere medische informatie op te vragen. De rechtbank heeft hierbij gewezen op vaste rechtspraak van de Raad, waaruit volgt dat een verzekeringsarts in beginsel mag afgaan op zijn eigen oordeel voor wat betreft de aan te nemen beperkingen. Het raadplegen van de behandelend sector is aangewezen in die gevallen waarin een behandeling een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid van de betrokkene of indien betrokkene stelt dat de behandelend sector een beredeneerde opvatting heeft over de beperkingen. Hiervan is niet gebleken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van zijn onderzoek een voldoende duidelijk beeld gekregen van de medische toestand van appellante op de datum in geding. Daarbij zijn de door appellante ingediende medische stukken betrokken in de verzekeringsgeneeskundige heroverweging.



2.2.
De rechtbank is verder van oordeel dat het beginsel van equality of arms niet is geschonden.



2.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen reden om te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In haar rapport van 13 december 2021 en het aanvullend rapport van 8 april 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd waarom er reden is om op sommige punten van de FML meer, minder of geen beperkingen aan te nemen. Appellante heeft in beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd die aanleiding zouden kunnen geven voor twijfel aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Er is daarom geen grond voor het oordeel dat het Uwv de functionele mogelijkheden van appellante niet juist heeft vastgesteld.



2.4.
Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat de arbeidsdeskundige de geschiktheid van de in bezwaar geduide functies voldoende heeft toegelicht ten aanzien van de door het CBBS gesignaleerde items die een mogelijke overschrijding van de belastbaarheid signaleren. Ook de rechtbank is niet gebleken dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellante overschrijdt, zodat deze functies voor haar geschikt worden geacht.


Het standpunt van appellante




3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft in hoger beroep – evenals in beroep – aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig en onvolledig is verricht en dat haar medische klachten op onjuiste wijze zijn vertaald naar de FML en de geduide functies. Volgens appellante heeft zij meer psychische en fysieke beperkingen en is onvoldoende rekening gehouden met haar ondergewicht, medicijngebruik, vermoeidheid, somberheid, stress en depressieve klachten. Ook zijn de klachten aan de handen en duimen niet betrokken bij het onderzoek. Volgens appellante hebben de verzekeringsartsen hierover ten onrechte geen aanvullende medische informatie opgevraagd bij de behandelaars. Het niet opvragen van informatie is volgens appellante in strijd met het beginsel van equality of arms. Zij heeft erop gewezen dat de behandelingen ertoe hebben geleid dat aan haar op een later moment, met ingang van 22 februari 2022, wel een ZWuitkering is toegekend. Ten slotte heeft zij aangevoerd dat de geduide functies haar belastbaarheid overschrijden en niet geschikt zijn, omdat de beperkingen onvoldoende in de FML zijn verwerkt.


Het standpunt van het Uwv




3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.




Het oordeel van de Raad
4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de ZW-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.

4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt een betrokkene na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ZW-uitkering, als hij als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatst verdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Ook deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.

Medische beoordeling



4.2.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De overwegingen van rechtbank, hiervoor onder 2.1 weergegeven, worden onderschreven.


4.3.
Verder is ook naar het oordeel van de Raad geen sprake van een schending van het beginsel van equality of arms. Appellante heeft in de procedure voldoende ruimte gehad om medische stukken in te dienen en heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt door informatie van de POH-GGZ namens de huisarts en van de diëtist in te dienen. Deze stukken zijn naar hun aard geschikt om twijfel te zaaien over de medische beoordeling. Er zijn verder geen aanwijzingen dat medische informatie ontbreekt.


4.4.

. De Raad volgt de rechtbank ook in het oordeel dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De Raad onderschrijft de – onder 2.3 weergegeven – overwegingen van de rechtbank en voegt daar het volgende aan toe. De verzekeringsarts heeft in haar rapporten van 13 december 2021 en 8 april 2022 overtuigend toegelicht dat rekening is gehouden met de psychische klachten, het medicijngebruik, de hand- en duimklachten en het gewicht van appellante en dat hiervoor voldoende beperkingen zijn aangenomen in de FML. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 13 december 2021 gemotiveerd dat er, uitgaande van de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid, geen aanleiding bestaat om bij passende arbeid, een urenbeperking aan te nemen vanwege de vermoeidheidsklachten. Uit de verslagen van de verzekeringsarts en de verpleegkundige en uit de brief van de POH-GGZ van 8 oktober 2021 blijkt niet van een angst- en paniekstoornis die zou kunnen verklaren dat appellante slechts twee uur per nacht slaapt en daarom overdag moet slapen. Ook is er geen sprake van structureel verminderde beschikbaarheid voor het moeten ondergaan van een voorgeschreven behandeling en is er vanuit preventief oogpunt geen noodzaak tot het aannemen van een urenbeperking. Ten slotte heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht waarom er aanleiding bestond om de beperkingen voor het vasthouden en verdelen van de aandacht uit de FML te verwijderen. Bij appellante is namelijk niet gebleken dat sprake is van een ernstige stoornis waarbij deze beperkingen voorkomen en bovendien blijkt uit het psychisch onderzoek door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er geen aandacht- of concentratieproblemen geobjectiveerd zijn. Appellante heeft ook in hoger beroep geen stukken ingediend die reden geven tot twijfel aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over haar beperkingen op de datum in geding.


4.5.
Dat aan appellante met ingang van 22 februari 2022 wel een ZW-uitkering is toegekend, leidt niet tot een ander oordeel over de zorgvuldigheid en de juistheid van het medisch onderzoek. Zoals ter zitting nader is toegelicht heeft deze toekenning onder meer te maken met de opname van appellante in de Ursula-kliniek met ingang van die datum. Niet gebleken is dat op de datum in geding, 20 september 2021, sprake was van behandelingen die niet door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de beoordeling zijn betrokken en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep van de medische situatie van appellante een onvolledig beeld had.

Arbeidskundige beoordeling




4.6.
Wat appellante heeft aangevoerd geeft, uitgaande van de juistheid van de FML, geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor haar niet geschikt zijn.




Conclusie en gevolgen
5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering per 20 september 2021 in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.



BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.


Deze uitspraak is gedaan door M. Schoneveld, in tegenwoordigheid van L.B. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 april 2024.



(getekend) M. Schoneveld



(getekend) L.B. Vrugt


Bijvoorbeeld de uitspraken van 13 mei 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI3734 en 15 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1385.


Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920.
Link naar deze uitspraak