Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0529-462222
ECLI:NL:RBROT:2024:3558 
 
Datum uitspraak:04-04-2024
Datum gepubliceerd:19-04-2024
Instantie:Rechtbank Rotterdam
Zaaknummers:ROT 24/2235
Rechtsgebied:Bestuursrecht
Indicatie:Niet is weersproken dat het aflossingsbedrag is vastgesteld op het oude, vóór de invoering van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet (Wvbvv), geldende bedrag van € 67,90. De voorzieningenrechter volgt het standpunt van verweerder dat verzoeker geen spoedeisend belang bij zijn verzoek om voorlopige voorziening heeft. Bij de beoordeling hiervan neemt de voorzieningenrechter mede in aanmerking de uitspaak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 26 januari 2024 (ECLI:NL:CRVB:2024:1) over de ongewenste en onvoorziene gevolgen van de inwerkingtreding van de Wvbvv op 1 januari 2021 voor de beoordeling van de aflossingscapaciteit van AOW-gerechtigden.
Trefwoorden:aow
 
Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/2235

uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 april 2024 in de zaak tussen



[naam verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker
(gemachtigde: mr. A. El Idrissi),

en



de Sociale Verzekeringsbank, de SVB
(gemachtigde: mr. P. Stahl).




Inleiding

1. De SVB heeft op 14 september 2023 beslist dat verzoeker vanaf november 2023 een bedrag van € 67,90 per maand moet aflossen (het invorderingsbesluit). Dit bedrag zal per maand worden ingehouden op de aan verzoeker op grond van de Participatiewet toegekende aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling). Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.

2. Met het bestreden besluit van 16 januari 2024 op het bezwaar van verzoeker is de SVB bij het invorderingsbesluit gebleven.

3. Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 16 januari 2024
(ROT 24/2205). Ook heeft hij de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen (ROT 24/2235).

4. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 25 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de SVB.




Overwegingen


Waar gaat deze zaak over?


5. Verzoeker ontvangt een inkomen uit het buitenland. In aanvulling hierop ontvangt hij een AIO-aanvulling van de SVB. Omdat het inkomen van verzoeker hoger was dan waar eerder rekening mee werd gehouden, is met het besluit van 19 juni 2023 de AIO-aanvulling over de periode van oktober 2022 tot en met mei 2023 herzien en tot een bedrag van € 1.173,31 van verzoeker teruggevorderd. Met het besluit van 7 september 2023 heeft de SVB het tegen het terugvorderingsbesluit door verzoeker gemaakte bezwaar niet inhoudelijk behandeld. Hiertegen is verzoeker niet in rechte opgekomen, zodat vast staat dat verzoeker het teveel aan AIO-aanvulling ontvangen bedrag dient terug te betalen.

6. Met het bestreden besluit van 16 januari 2024 heeft de SVB het bezwaar van verzoeker tegen het invorderingsbesluit ongegrond verklaard. Ter zitting heeft de SVB toegelicht dat de aflossingscapaciteit per november 2023 is vastgesteld aan de hand van de oude, vóór de invoering van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet (Wvbvv) geldende bedragen. Op grond van de Wvbvv zou de aflossingscapaciteit € 202,00 bedragen en € 101,00 op grond van de door de SVB toegepaste overgangsregeling, waarbij betrokkene in het eerste jaar 50% van het maandelijkse aflossingsbedrag moet betalen. Mede om die reden is er volgens de SVB geen sprake van een kennelijk onredelijk resultaat. Verzoeker is het daar niet mee eens. Hij wil met het verzoek om een voorlopige voorziening bereiken dat het maandelijks te verrekenen bedrag op nihil wordt gesteld of wordt verlaagd tot € 32,59 of € 35,00. Verzoeker beroept zich daarbij op de in artikel 3, zevende lid, van de Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en terugvordering onverschuldigde betalingen (Regeling) opgenomen hardheidsclausule.


Is er een spoedeisend belang?


7. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

8. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de voorlopige voorzieningenprocedure is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van een bezwaar- of beroepsprocedure een voorlopige maatregel te treffen. Daarom speelt bij de beoordeling van een verzoek om een voorlopige voorziening de spoedeisendheid een belangrijke rol.

9. Verzoeker heeft ter zake van het spoedeisend belang aan de hand van door hem gemaakte berekeningen van zijn inkomsten en uitgaven aangevoerd dat hij per maand onvoldoende geld overhoudt (€ 54,45) om de vordering van € 67,90 af te lossen. Een schrijnende situatie dreigt.

10. De voorzieningenrechter volgt het standpunt van verweerder dat verzoeker geen spoedeisend belang bij zijn verzoek heeft. Bij de beoordeling hiervan neemt de voorzieningenrechter mede in aanmerking de uitspaak van de Centrale Raad van Beroep
(de Raad) van 26 januari 2024 (ECLI:NL:CRVB:2024:1) over de ongewenste en onvoorziene gevolgen van de inwerkingtreding van de Wvbvv op 1 januari 2021 voor de beoordeling van de aflossingscapaciteit van AOW-gerechtigden.

11. Niet is weersproken dat het aflossingsbedrag is vastgesteld op het oude, vóór de invoering van de Wvbvv, geldende bedrag van € 67,90. Het is dan aan verzoeker om aannemelijk te maken dat hij met deze aflossingsbedragen zodanig in de knel komt dat kan worden gesproken van een spoedeisend belang. Hoewel er van de inkomsten in de door verzoeker overgelegde berekening slechts een klein bedrag overblijft en de financiële ruimte krap is, is geen sprake van een negatief saldo.

12. Verzoeker heeft weliswaar duidelijk gemaakt dat hij relatief veel aflost op andere schulden, maar met de overige schulden van verzoeker hoeft de SVB geen rekening te houden. Overeenkomstig het tweede lid van de artikelen 3 en 4 van de Regeling worden periodieke betalingen of verrekeningen door de SVB zodanig vastgesteld dat gebruik wordt gemaakt van de volledige aflossingscapaciteit van de schuldenaar (zie rechtsoverweging 4.10 van de uitspraak van de Raad van 26 januari 2024). De financiële ruimte moet dus bij andere schuldeisers worden gevonden. Dat met de andere schuldeiseres geen nadere betalingsafspraken kunnen worden gemaakt, is niet gebleken.




Conclusie en gevolgen

13. Uit het voorgaande volgt dat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.




Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.V. van Baaren, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van J. Bijleveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2024.



De griffier is verhinderd


de uitspraak te ondertekenen.










griffier


voorzieningenrechter







Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:




Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.






Algemene Ouderdomswet.
Link naar deze uitspraak