Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met Oudshoorn & Schoe
0348-418816
ECLI:NL:RBDHA:2018:8747 
 
Datum uitspraak:29-06-2018
Datum gepubliceerd:19-07-2018
Instantie:Rechtbank Den Haag
Zaaknummers:C/09539709
Rechtsgebied:Civiel recht
Indicatie:Jeugdrecht - niet-ontvankelijk verklaring van de moeder in verzoek tot vaststelling omgangsregeling. Afwijzing van het verzoek tot verl. MUHP minderjarige 1, hij gaat terug naar de moeder. Verl. MUHP minderjarige 2, want perspectief nog niet bekend.
Trefwoorden:burgerlijk wetboek
 
Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd & Bopz

Zaaksgegevens: C/09/539709 / JE RK 17-1881
Datum uitspraak: 29 juni 2018

Beschikking van de meervoudige kamer
Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 15 september 2017 ingekomen verzoekschrift van:

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (verder: William Schrikker Stichting),

betreffende de minderjarigen:

- [minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2004 te [geboorteplaats 1]
hierna ook te noemen: [minderjarige 1] .
- [minderjarige 2] geboren op [geboortedag 2] 2011 te [geboorteplaats 2] ,
hierna ook te noemen: [minderjarige 2]

De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:


[de vrouw] ,
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. R.M. Bissumbhar te Barneveld,


[de man] ,
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2] ,


[belanghebbende 1] ,
hierna te noemen: de stiefmoeder,
wonende te [woonplaats 2]


[belanghebbenden]

hierna te noemen: de grootouders moederszijde,
zijnde de pleegouders van [minderjarige 1] ,
wonende te [woonplaats 4] ,


[belanghebbende 2]

hierna te noemen: de grootmoeder vaderszijde,
zijnde de pleegmoeder van [minderjarige 2] ,
wonende te [woonplaats 3]




Het procesverloop
Bij beschikking van 17 oktober 2017 van de kinderrechter in deze rechtbank is – onder
meer – de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd van 26 oktober 2017 tot
26 oktober 2018.

Bij beschikking van 22 februari 2018 van de kinderrechter in deze rechtbank is de aan de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering verleende machtiging om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg verlengd van 26 februari 2018 tot 15 april 2018, en is het verzoek voor het overige verwezen naar de meervoudige kamer en aangehouden. Het verzoek tot vervanging van de gecertificeerde instelling is eveneens verwezen naar de meervoudige kamer en aangehouden.

Bij beschikking van 13 april 2018 van de meervoudige kamer in deze rechtbank is de aan de William Schrikker Stichting verleende machtiging om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg verlengd van 15 april 2018 tot 15 juli 2018, is de William Schrikker Stichting vervangen door Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (hierna te noemen: de gecertificeerde instelling) en is de behandeling van het verzoek tot verlenging van de machtigingen tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor het overige aangehouden tot de zitting van de meervoudige kamer van 29 juni 2018.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:


voornoemde beschikkingen van 17 oktober 2017, 22 februari 2018 en 13 april 2018;


de brief van 2 mei 2018 van de zijde van de gecertificeerde instelling;


de brief van 16 juni 2018 van de zijde van de grootouders moederszijde;


de brief van 18 juni 2018, met bijlagen, van de zijde van de gecertificeerde instelling;


de brief van de zijde van de vader en de stiefmoeder, ingekomen op 19 juni 2018;


de brief van 21 juni 2018, van de zijde van de grootouders moederszijde;


de brief van de zijde van de vader en de stiefmoeder, ingekomen op 25 juni 2018;


de brief van 27 juni 2018 van de zijde van de grootmoeder vaderszijde;


de brief van 28 juni 2018 van de zijde van de gecertificeerde instelling;


het faxbericht van 28 juni 2018 van de zijde van de moeder.



Op 29 juni 2018 is de behandeling van de zaak ter zitting door de meervoudige kamer met gesloten deuren voortgezet. Daarbij zijn verschenen:


de heer [vertegenwoordiger van de GI] , namens de gecertificeerde instelling;


de moeder, bijgestaan door haar advocaat.




[minderjarige 1] is op 29 juni 2018 in raadkamer gehoord.

Met vooraf schriftelijke berichtgeving zijn niet verschenen:


de vader en de stiefmoeder;


de grootouders moederszijde;


de grootmoeder vaderszijde.






Verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing
Ter behandeling ligt nog voor het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg voor de resterende duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 26 oktober 2018.
Ten aanzien van [minderjarige 1] heeft de gecertificeerde instelling bij brief van 18 juni 2018 aangegeven dat hij op korte termijn kan worden teruggeplaatst bij de moeder. Hoewel de gecertificeerde instelling enige zorgen heeft over de draagkracht van de moeder als het gaat om de zorg voor [minderjarige 1] terwijl ook zijn oudere broer [kind 1] bij haar verblijft, ziet de jeugdbeschermer het sterke verlangen van [minderjarige 1] om bij zijn broer en moeder te wonen. De relatie tussen [minderjarige 1] en de grootouders moederszijde, waar hij nu verblijft, verloopt op dit moment moeizaam. Het is van belang dat contact met de grootouders en de vader behouden blijft.
Ten aanzien van [minderjarige 2] zijn de zorgen nog steeds aanwezig. Zij heeft de nodige aandacht en begeleiding nodig in de opvoeding. De grootmoeder vaderszijde, waar [minderjarige 2] momenteel verblijft, kan [minderjarige 2] niet voor de langere termijn opvangen. Gelet op de draagkracht van de moeder en de komende terugplaatsing van [minderjarige 1] bij haar, lijkt terugplaatsing van [minderjarige 2] bij de moeder nu in ieder geval niet haalbaar. Plaatsing van [minderjarige 2] bij de vader en de stiefmoeder is niet mogelijk en plaatsing bij tante [A] is nog niet onderzocht. De gecertificeerde instelling zal verder onderzoek verrichten naar een passende vervolgplek van [minderjarige 2] , waarbij ook zal worden gekeken of de moeder een terugplaatsing van [minderjarige 2] aan kan of dat toch in de omgeving van grootmoeder vaderszijde een plek voor [minderjarige 2] moet worden gezocht.
Ter zitting is namens de gecertificeerde instelling aanvullend verklaard dat tussen de betrokkenen sprake is van gecompliceerde communicatie. De vader, de stiefmoeder en de grootouders vaderszijde hebben veel weerstand tegen de door de William Schrikker Stichting ingezette mediation. De samenwerking verloopt moeizaam. De inzet van mediation en hulpverlening is echter noodzakelijk in het belang van de kinderen en daarom is het belangrijk dat iedereen de strijd loslaat. Bij het onderzoek naar de vervolgplek van [minderjarige 2] zal rekening worden gehouden met de wensen van de betrokkenen. Ook zal een gedragswetenschapper worden betrokken bij dit onderzoek. [minderjarige 2] kan zelf, gelet op haar jonge leeftijd, nog niet goed aangeven wat haar wensen zijn. De gecertificeerde instelling heeft de intentie om binnen drie maanden duidelijkheid te geven over de vervolgplek van [minderjarige 2]
Namens de gecertificeerde instelling is opgemerkt dat in de voorgestelde vakantieregeling, zoals verwoord in de brief van 28 juni 2018, rekening is gehouden met de wensen van de betrokkenen (waaronder de wens van [minderjarige 1] ) en de reactie van de grootouders moederszijde op de eerder voorgestelde vakantieregeling.

Door en namens de moeder is ter zitting opgemerkt dat de moeder instemt met terugplaatsing van [minderjarige 1] bij haar. Ook kan de moeder zich vinden in de voorgestelde vakantieregeling. De gecertificeerde instelling heeft goed naar de wensen van [minderjarige 1] geluisterd. De moeder is bereid haar medewerking te verlenen en als gezin afspraken te maken met de andere betrokkenen. Alle partijen moeten zich inzetten voor het verbeteren van de communicatie. De moeder zou graag zien dat ook [minderjarige 2] bij haar wordt teruggeplaatst. Daarom heeft de moeder primair gepleit voor afwijzing van het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] Subsidiair heeft de moeder zich op het standpunt gesteld dat nader onderzoek naar het perspectief van [minderjarige 2] moet worden verricht, zodat hier op 26 oktober 2018 duidelijkheid over kan worden gegeven. Wellicht kan terugplaatsing van [minderjarige 2] bij de moeder dan plaatsvinden in de herfst- of kerstvakantie.




Verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling
Ter zitting is namens de moeder verzocht om de huidige omgangsregeling te wijzigen conform het ouderschapsplan, in die zin dat alle kinderen (dus ook [kind 1] en [kind 2] ) eenmaal in de twee weken een weekend bij hun vader en stiefmoeder en eenmaal in de twee weken een weekend bij hun moeder verblijven. [minderjarige 1] heeft aangegeven dat hij graag buiten de voetbalmomenten naar zijn vader en stiefmoeder gaat. Dit zou inhouden dat hij – in de weekenden dat hij voetbalt – op zaterdag ná de voetbal naar zijn vader en stiefmoeder kan. Het is van belang dat bij het vaststellen van een omgangsregeling wordt gekeken wat wenselijk en haalbaar is voor [minderjarige 1] .

Namens de gecertificeerde instelling is opgemerkt dat nog onduidelijkheid bestaat over de frequentie van de omgang tussen de kinderen en de ouders, omdat binnenkort – met de terugplaatsing van [minderjarige 1] bij de moeder – sprake zal zijn van een andere situatie. De wens van [minderjarige 1] om eenmaal per twee weken een weekend bij de vader te verblijven moet serieus genomen worden. Een dergelijke regeling is volgens de gecertificeerde instelling ook haalbaar en in het belang van [minderjarige 1] , omdat hij dan contact kan onderhouden met zijn andere familieleden.



Beoordeling


[minderjarige 1]


De rechtbank is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, ten aanzien van [minderjarige 1] van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, BW genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing niet meer, althans onvoldoende, aanwezig zijn. Daarbij overweegt de rechtbank in het bijzonder dat uit het onderzoek door de gecertificeerde instelling is gebleken dat het perspectief van [minderjarige 1] bij de moeder ligt. Het sterke verlangen van [minderjarige 1] om bij zijn moeder en zijn broer [kind 1] te wonen is daarin meegewogen. De rechtbank zal het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] dan ook afwijzen.



[minderjarige 2]


De rechtbank is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, ten aanzien van [minderjarige 2] van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing nog aanwezig zijn.
Daarbij overweegt de rechtbank in het bijzonder dat nog verder onderzoek moet worden verricht naar de vervolgplek van [minderjarige 2] Zij verblijft op dit moment bij de grootmoeder vaderszijde, maar die plaatsing is niet perspectiefbiedend. Terugplaatsing van [minderjarige 2] bij de moeder is op dit moment ook niet verantwoord, omdat de moeder al extra zal worden belast met de terugplaatsing van [minderjarige 1] . De gecertificeerde instelling zal de komende maanden onderzoek verrichten naar een (perspectiefbiedende) vervolgplek voor [minderjarige 2] en bij het onderzoek betrekken of de moeder een terugplaatsing van [minderjarige 2] aan kan of dat toch in de omgeving van grootmoeder vaderszijde of elders een plek voor [minderjarige 2] moet worden gezocht. Tot hier duidelijkheid over kan worden gegeven, zal de plaatsing van [minderjarige 2] bij de grootmoeder worden voortgezet. Naar verwachting kan de gecertificeerde instelling over drie maanden duidelijkheid geven over een geschikte vervolgplek voor [minderjarige 2] De rechtbank zal de verzochte machtiging daarom verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.


Vaststelling van een omgangsregeling

Namens de moeder is ter zitting mondeling verzocht om een omgangsregeling vast te stellen. De vader en de stiefmoeder zijn niet op de hoogte van dit verzoek en hebben niet de gelegenheid gehad om daarop te reageren. De rechtbank is dan ook van oordeel dat reeds daarom niet op het verzoek van de moeder kan worden beslist en dat zij daarom niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar verzoek.

De rechtbank heeft geconstateerd dat de vakantieregeling, zoals door de gecertificeerde instelling is opgesteld bij brief van 28 juni 2018, in onderling overleg is vastgesteld en niet door de rechtbank is bepaald of vastgelegd. De regeling kan derhalve worden uitgevoerd.

Derhalve zal als volgt worden beslist.



Beslissing
De rechtbank:

verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling;

wijst af het verzoek tot verlenging van de machtiging [minderjarige 1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen;

verlengt de aan Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering verleende machtiging [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg (grootmoeder vaderszijde) van 15 juli 2018 tot 26 oktober 2018, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling;

verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.









Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.M. Engbers, J.M. Vink en A.E.J. Satink, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van L.A. Neuman-Steenaart als griffier en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2018.


























Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.
Link naar deze uitspraak