Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met Oudshoorn & Schoe
0348-418816
ECLI:NL:RBDHA:2018:8752 
 
Datum uitspraak:29-06-2018
Datum gepubliceerd:19-07-2018
Instantie:Rechtbank Den Haag
Zaaknummers:c09552205
Rechtsgebied:Civiel recht
Indicatie:Jeugdrecht - verl. OTS en verl. MUHP voor kortere duur + aanhouding. De Raad voor de Kinderbescherming moet nader onderzoek verrichten naar de mogelijkheden van plaatsing van de minderjarige bij de moeder
Trefwoorden:burgerlijk wetboek
 
Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd & Bopz

Zaaksgegevens: C/09/552205 / JE RK 18-863
Datum uitspraak: 29 juni 2018

Beschikking van de meervoudige kamer
Verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 26 april 2018 ingekomen verzoek van:


William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna te noemen: de gecertificeerde instelling),

betreffende:


[minderjarige] geboren op [geboortedag] 2013 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .

De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:


[de vrouw] ,
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. H. Asal, te Rotterdam,


[de man]

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. D. Vurdelja, te Den Haag,



Het procesverloop
Bij beschikking d.d. 17 mei 2018 van de kinderrechter in deze rechtbank is ten aanzien van [minderjarige] de ondertoezichtstelling verlengd van 15 juni 2018 tot 31 juni 2018, is de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd van 15 juni 2018 tot 31 juni 2018, en is de behandeling van het verzoek aangehouden en verwezen naar de meervoudige kamer.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:


voornoemde beschikking d.d. 17 mei 2018;


de brief van 27 juni 2018 van de zijde van de moeder;


de brief van 28 juni 2018 van de zijde van de moeder;


het verweerschrift van 28 juni 2018 van de zijde van de vader;


de stukken van de zijde van de gecertificeerde instelling, ingekomen op 28 juni 2018.



Op 29 juni 2018 is de behandeling van de zaak ter zitting door de meervoudige kamer met gesloten deuren voortgezet. Daarbij zijn verschenen:


mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling;


de vader, vergezeld van mevrouw J. Labus, een tolk Bosnisch en bijgestaan door zijn advocaat;


de moeder, bijgestaan door mr. M.S. Krol, waarnemend voor de advocaat van de moeder;


mevrouw [A] , grootmoeder moederszijde (verder: de grootmoeder), als informant.





Verzoek en verweer
Het verzoek strekt tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de periode van één jaar, alsmede tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling. De grond voor het verzoek van de gecertificeerde instelling is, blijkens de overgelegde stukken en de daarop ter zitting gegeven toelichting, gelegen in het volgende. De ouders zijn onvoldoende in staat gebleken om aan de bodemeisen voor thuisplaatsing van [minderjarige] te voldoen. Deze bodemeisen zijn gesteld om de veiligheid van [minderjarige] bij de ouders te kunnen waarborgen en de bezoekmomenten zo goed mogelijk te laten verlopen. [minderjarige] ervaart bij de ouders onvoldoende emotionele basisveiligheid. Op dit moment verblijft zij in een veilige en stabiele opvoedsituatie in het pleeggezin. Het is van belang dat dit gewaarborgd blijft. Het is nog onduidelijk of de ouders de veiligheid van [minderjarige] binnen een aanvaarbare termijn wel kunnen waarborgen. De gecertificeerde instelling is telkens uitgegaan van de situatie dat de ouders een relatie hebben en samenwonen. Bij beide ouders is hulpverlening ingezet van Agathos en Impegno. De behandeling voor de vader is nog onvoldoende tot stand gekomen, omdat hij zegt dat hij geen hulpvraag heeft. De vader heeft geen inzicht in zijn problematiek. [minderjarige] heeft er baat bij dat duidelijkheid bestaat over haar perspectief. Thuisplaatsing is op dit moment niet aan de orde.
Horizon pleegzorg heeft een uitgebreide screening verricht bij de grootmoeder en de oom moederszijde (verder: de oom). [kind] , de oudere zus van [minderjarige] , verblijft ook bij hen. Uit de screening is gebleken dat plaatsing van [minderjarige] bij de grootmoeder en de oom mogelijk is. De gecertificeerde instelling heeft daarom bepaald dat het perspectief van [minderjarige] bij de grootmoeder en de oom ligt, zodat zij samen met haar zus kan opgroeien.
De orthopedagoog heeft een bezoekmoment tussen de ouders en [minderjarige] geobserveerd en voor dit moment geconcludeerd dat dit bezoek veilig verliep en dat de bezoeken kunnen worden uitgebreid. De gecertificeerde instelling wenst eerst alle evaluaties van de nog geplande bezoeken tussen de ouders en [minderjarige] af te wachten alvorens de bezoeken worden uitgebreid.

Zowel de vader als de moeder hebben zich niet verzet tegen toewijzing van de verzochte verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van één jaar.

Door en namens de moeder is primair verzocht om de verzochte machtiging te verlengen tot 6 juli 2018 en het verzoek voor het overige af te wijzen omdat de gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing niet meer aanwezig zijn. Subsidiair heeft de moeder verzocht om nader onderzoek te laten verrichten in het kader van een contra-expertise, op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De gecertificeerde instelling heeft een tijdsplan opgesteld voor plaatsing van [minderjarige] bij de grootmoeder. Dit tijdsplan kan wat de moeder betreft gevolgd worden, maar dan om [minderjarige] bij de moeder te plaatsen. De opvoedvaardigheden van de moeder hebben volgens haar immers nooit ter discussie gestaan. Het perspectief van [minderjarige] lag altijd bij de moeder, maar volgens de gecertificeerde instelling kan de veiligheid van [minderjarige] bij de moeder niet gewaarborgd worden. Mogelijk was er sprake van huiselijk geweld. Inmiddels is een veiligheidsplan opgesteld en goedgekeurd. De ouders zijn al geruime tijd – wat de moeder betreft definitief – uit elkaar, zodat [minderjarige] geen getuige meer zal zijn van ruzies tussen de ouders. De moeder heeft zich constant ingezet om samen te werken met de hulpverlening en aan alle vereisten voor thuisplaatsing van [minderjarige] is nu voldaan. Toch is haar perspectief door de gecertificeerde instelling bepaald bij de grootmoeder. Indien de overplaatsing van [minderjarige] naar de grootmoeder kan plaatsvinden, zou thuisplaatsing bij de moeder ook mogelijk moeten zijn per 6 juli 2018.

Door en namens de vader is primair gepleit voor afwijzing van het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing. Subsidiair heeft de vader verzocht dat – indien het perspectief van [minderjarige] niet thuis bij de ouders ligt – zij wordt geplaatst binnen het netwerk. Inmiddels is door de ouders voldaan aan de bodemeisen. De ouders hebben lang in onzekerheid verkeerd over de inhoud van de bodemeisen en zij hebben zich ingezet zonder dat duidelijk was wat van hen verwacht werd. De ouders hebben samen de beslissing genomen om uit elkaar te gaan. De situatie bij de moeder thuis is voldoende veilig. Het veiligheidsplan is uiteindelijk goedgekeurd. De aanvaardbare termijn is niet verstreken en de gecertificeerde instelling moet onderzoeken of terugplaatsing van [minderjarige] bij de ouders mogelijk is. De vader heeft diverse keren contact gehad met verschillende hulpverleningsinstanties. Hij stond open voor diagnose en behandeling bij PsyQ. Er is echter geen diagnose vastgesteld en PsyQ kan daarom niets meer voor de vader betekenen. De vader is bereid alle hulpverlening in het kader van de ondertoezichtstelling te aanvaarden.

De grootmoeder heeft opgemerkt dat zij open staat voor plaatsing van [minderjarige] bij haar.



Beoordeling
De rechtbank is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is de ondertoezichtstelling te verlengen als verzocht.

Voorts is de rechtbank van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing ook nog aanwezig zijn.

De concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige] bestaan uit het volgende.
Zij verblijft momenteel in een veilige en stabiele opvoedsituatie in een pleeggezin. Volgens de gecertificeerde instelling is de situatie bij de ouders niet voldoende veilig voor terugplaatsing van [minderjarige] . Voorts is onzeker of de ouders de veiligheid van [minderjarige] in de toekomst – binnen een voor [minderjarige] aanvaarbare termijn – wel kunnen waarborgen. De gecertificeerde instelling is voornemens om [minderjarige] over te plaatsen van het huidige pleeggezin naar de grootmoeder, waar ook haar zus Kristina verblijft. De gecertificeerde instelling is hierbij uitgegaan van de situatie dat de ouders nog steeds een relatie hebben en feitelijk ook nog samenwonen. De rechtbank is van oordeel dat op dit moment niet duidelijk is of de relatie tussen de ouders is beëindigd. De rechtbank is niettemin van oordeel dat de aanvaardbare termijn (nog) niet is verstreken.

Over het perspectief van [minderjarige] overweegt de rechtbank daarom als volgt. Hoewel het perspectief van [minderjarige] wat de gecertificeerde instelling betreft ligt bij de grootmoeder, is de rechtbank van oordeel dat daarover op dit moment nog geen uitspraak kan worden gedaan. Zeker nu de gecertificeerde instelling is uitgegaan van de situatie dat de ouders samenwonen, terwijl zij – blijkens de verklaring van de moeder ter zitting – al enige tijd apart wonen en de relatie definitief verbroken zou zijn. Blijkens de verklaring namens de gecertificeerde instelling zijn de zorgen over de opvoedsituatie bij de ouders met name gelegen in het gebrek aan inzicht in de problemen bij de vader en het uitblijven van zijn behandeling. Daarnaast zou de veiligheid van [minderjarige] in het geding zijn door hun onderlinge ruzies en mogelijk huiselijk geweld bij de ouders. Deze laatste zorgen zouden zijn weggenomen door het verbreken van de relatie door de ouders. Hiervan uitgaande is het de rechtbank nog onvoldoende duidelijk geworden of daarnaast nog sprake is van concrete zorgen in de opvoedsituatie bij de moeder. De rechtbank acht het dan ook noodzakelijk dat de Raad voor de Kinderbescherming, uitgaande van de veronderstelling dat de ouders niet meer samenwonen, een onderzoek zal verrichten naar de opvoedsituatie bij de moeder thuis. In dat onderzoek moet worden onderzocht of het perspectief van [minderjarige] bij de moeder ligt. De Raad zal daarbij gegevens omtrent de (geestelijke) gezondheid van de moeder en de vader dienen op te vragen bij de huisarts en PsyQ, gegevens omtrent de financiën en werksituatie van beide ouders, de woonsituatie van de beide ouders en rapportages omtrent het verloop van hulpverlening aan de beide ouders bij de hulpverlenende instanties. De rechtbank is gelet op de onduidelijkheid op voornoemde gebieden van oordeel dat de verzochte machtiging tot uithuisplaatsing op dit moment nog noodzakelijk is. De verzochte machtiging zal worden verleend voor korte duur en voor het overige worden aangehouden, zodat het expertise-onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming kan worden verricht en de uitkomsten daarvan kunnen worden afgewacht.

Derhalve zal als volgt worden beslist.



Beslissing
De rechtbank:

verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] van 30 juni 2018 tot 15 juni 2019 met behoud van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering als gecertificeerde instelling die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling;

en

verlengt de aan de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering verleende machtiging [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 30 juni 2018 tot 30 december 2018;

verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

gelast de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek te verrichten naar de opvoedsituatie bij de moeder zoals hiervoor aangegeven, waarbij duidelijkheid moet ontstaan over de vraag of het perspectief van [minderjarige] bij de moeder ligt;

verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming de resultaten van voornoemd onderzoek veertien dagen vóór de nader te bepalen terechtzitting aan de belanghebbenden en de rechtbank toe te sturen;

houdt de behandeling van het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor het overige aan tot een nader te bepalen terechtzitting vóór 30 december 2018;

gelast de griffier een afschrift van deze beschikking aan de Raad voor de Kinderbescherming te sturen (Neuhuyskade 40, 2596 XL Den Haag);

gelast de griffier tegen die nader te bepalen terechtzitting op te roepen:


de Raad voor de Kinderbescherming;


de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering;


de vader;


de advocaat van de vader, mr. D. Vurdelja;


de moeder;


de advocaat van de moeder, mr. H. Asal;


de grootmoeder moederszijde, mevrouw W.A.E. Veelenturf, als informant.











Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M. Vink, E.M.M. Engbers en A.E.J. Satink, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van L.A. Neuman-Steenaart als griffier en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2018.


























Voor zover in deze beschikking eindbeslissingen staan, kan hoger beroep tegen deze beschikking worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.
Link naar deze uitspraak