Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met Oudshoorn & Schoe
0348-418816
ECLI:NL:RBNNE:2018:2829 
 
Datum uitspraak:11-07-2018
Datum gepubliceerd:19-07-2018
Instantie:Rechtbank Noord-Nederland
Zaaknummers:C/18/178461 / HA ZA 17-19
Rechtsgebied:Civiel recht
Indicatie:Erfrecht. Bevel verdeling nalatenschap n.a.v. geschillen over toedeling landbouwgrond en omvang van vorderingen op erfgenamen u.h.v. geldleningen.
Trefwoorden:agrarisch
burgerlijk wetboek
erfgenamen
grondkamer
koopovereenkomst
landbouwgrond
paarden
pachtkamer
schenking
tarieven
taxatie
testament
 
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen

zaaknummer / rolnummer: C/18/178461 / HA ZA 17-198



Vonnis van 11 juli 2018


in de zaak van



[eiser]
,
wonende te Winsum,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. W.S. Santema te Drachten,

tegen




1 [gedaagde sub 1] ,
wonende te Sauwerd,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. P. Sipma te Drachten,




2 [gedaagde sub 2] ,
wonende te Winsum,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. P. Sipma te Drachten,




3 [gedaagde sub 3] ,
wonende te Tinallinge,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. P. Sipma te Drachten,




4 [gedaagde sub 4] ,
wonende te Tinallinge,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. P. Sipma te Drachten,




5 [gedaagde sub 5] ,
wonende te Winsum,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. P. Sipma te Drachten,




6 [gedaagde sub 6] ,
wonende te Wagenborgen,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. P. Sipma te Drachten,
en




7 [gedaagde sub 7] ,
wonende te Warfhuizen,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. I.E. Moustaïne te Hoorn (Noord-Holland).


Partijen zullen hierna [eiser] (eiser), [gedaagden 1 t/m 6] (gedaagden 1 tot en met 6) en [gedaagde sub 7] (gedaagde sub 7) genoemd worden.





1De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:


de dagvaarding van 2 augustus 2017;


de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie van [gedaagden 1 t/m 6] ;


de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 7] ;


de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie;


de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie van [gedaagden 1 t/m 6] ;


de conclusie van dupliek in conventie van [gedaagde sub 7] ;


de conclusie van dupliek in reconventie;


de beslissing van de rolrechter van 11 april 2018, strekkende tot afwijzing van het verzoek van [gedaagden 1 t/m 6] tot het houden van een comparitie van partijen.





1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.





2De feiten

2.1.
Partijen zijn de kinderen van de op [datum] te Winsum (Gn) overleden mevrouw [erflaatster] (hierna te noemen: erflaatster). Erflaatster heeft in haar testament van [datum] haar kinderen benoemd tot haar erfgenamen, zodat partijen elk voor een/achtste deel in haar nalatenschap gerechtigd zijn.



2.2.
Tot de nalatenschap behoren onder meer de volgende bezittingen:
- de percelen landbouwgrond aan [adres] te Winsum, groot [getal] hectare, hierna te noemen: de landbouwgrond;
- de bankrekening [nummer] , waarvan het saldo per 23 september 2017 € 4.877,56 bedraagt;
- de bankrekening [nummer] , waarvan het saldo per 23 september 2017 € 44.335,93 bedraagt;
- de vorderingen van erflaatster op partijen, uit hoofde van een in december 2007 aan elk van hen verstrekte geldlening van € 35.000,00, waarop in de opvolgende jaren schenkingen in mindering zijn gebracht.


2.3.
De landbouwgrond is thans verpacht aan [eiser] en zijn dochter en schoonzoon, die gedrieën een agrarisch bedrijf in de vorm van een vennootschap onder firma drijven.



2.4.

[eiser] heeft in het verleden op, over en buiten de erfgrens van de landbouwgrond verschillende bouwwerken gebouwd en/of aangelegd, waaronder een buitenbak voor paarden, een manege en een paddock.



2.5.
In het kader van een door erflaatster en gedaagden tezamen aanhangig gemaakte procedure tegen [eiser] , waarin zij ontbinding van de pachtovereenkomst en ontruiming hebben gevorderd, heeft de pachtkamer in eerste aanleg c.q. in hoger beroep - voor zover van belang - het volgende overwogen:

- vonnis van 2 juli 2008 van de pachtkamer van de rechtbank Groningen:


8. Dan blijft over te beoordelen, als grond voor de gevorderde ontbinding en ontruiming, het gebruik van het verpachte in strijd met de overeenkomst door een deel ervan te gebruiken voor de bouw van een loods en de aanleg van een paardenbak. (…)


De pachtkamer is van oordeel dat wanneer de overeenkomst waarop [eiser] zich beroept komt vast te staan, van eigendomsoverdracht als voorwaarde voor de toestemming, zonder meer, geen sprake behoeft te zijn. Die eigendomsoverdracht volgt immers normaal gesproken uit de uitvoering van de overeenkomst. Voor het kunnen vaststellen van de koopovereenkomst dienen de essentialia daarvoor aanwezig te zijn, de (voldoende bepaalbare) grond en de (voldoende bepaalbare) prijs. Die zijn er naar het oordeel van de pachtkamer. Taxateur Havinga wist wat hij moest taxeren en met welk doel. Partijen betwisten in deze procedure niet dat en waarop Havenga aan het werk is gegaan. Als er vervolgens onenigheid tussen partijen ontstaat over de (exacte) prijs en de (exacte) omvang van de grond, en ook over de vraag wie de nota van Havenga dient te voldoen, is dat naar het oordeel van de pachtkamer een geschil over de uitleg van de overeenkomst en niet over de vraag of er wel een overeenkomst - en daarmee de toestemming voor de bouw en aanleg - bestaat. Voor dat oordeel is zeker ook redengevend het feit dat er slechts een gering verschil van mening bestaat over de exacte prijs en de exacte omvang. Daar moet - desnoods met behulp van een arbiter of rechter - uit te komen zijn. Dat oordeel valt echter buiten het bereik dat partijen aan deze zaak hebben gegeven.


De pachtkamer zal de gevorderde ontbinding en ontruiming voor zover gebaseerd op deze grond eveneens afwijzen.


- arrest van 20 april 2010 van de pachtkamer van het gerechtshof Arnhem:



4.9

Met betrekking tot de loods en paardenbak die deels op het gepachte zijn gebouwd, overweegt het hof als volgt. [gedaagden 1 t/m 6] hebben niet aangevoerd dat de door hen voor de bouw verleende toestemming is gegeven onder de voorwaarde dat [eiser] voorafgaand aan de bouw de ondergrond zou kopen. Klaarblijkelijk zijn partijen uitgegaan van de goede afloop van de tussen hen te voeren onderhandelingen. Niettemin hebben die onderhandelingen tot op heden nog niet tot resultaat geleid. Volgens hetgeen [eiser] bij gelegenheid van de pleitzitting in hoger beroep onbetwist heeft verklaard, heeft hij naar aanleiding van de discussie tussen partijen met betrekking tot het onder 3.6 bedoelde taxatierapport van Havinga, vergeefs voorgesteld om een nieuwe taxatie te laten uitvoeren en heeft hij eveneens vergeefs gevraagd om de grondkamer de waarde te laten bepalen. Gelet daarop moet het ervoor worden gehouden dat het in ieder geval mede aan [gedaagden 1 t/m 6] valt toe te rekenen dat tussen partijen nog geen overeenstemming is bereikt. Tegen de achtergrond van het beginsel zoals dat ten grondslag ligt aan artikel 6:23 Burgerlijk Wetboek, brengt dit mee dat het onaanvaardbaar zou zijn wanneer [gedaagden 1 t/m 6] zich op het ontbreken van die overeenstemming in dit geding zouden kunnen beroepen. Voor zover daarover al anders zou moeten worden geoordeeld, geldt in verband met dezelfde omstandigheden dat de door [gedaagden 1 t/m 6] gestelde tekortkoming de ontbinding van de pachtovereenkomst niet kan rechtvaardigen. Ook grief III faalt dus.




2.6.
De nalatenschap van erflaatster is, met uitzondering van de roerende zaken, tot op heden onverdeeld gebleven.





3De vordering in conventie

3.1.

[eiser] vordert om bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

I. de verdeling van de nalatenschap van erflaatster te bevelen, de wijze van verdeling in goede justitie vast te stellen op de hierna aangegeven wijze en gedaagden te veroordelen te gehengen en te gedogen dat de nalatenschap wordt verdeeld op de wijze zoals door de rechtbank zal worden vastgesteld;

II. partijen te bevelen ten overstaan van een notaris (onder aanwijzing van die notaris) met elkaar over te gaan tot verdeling van de nalatenschap van erflaatster op de navolgende wijze:
- dat de tot de nalatenschap behorende landbouwgrond zal worden toegedeeld aan [eiser] tegen de waarde in verpachte staat, welke waarde bindend zal worden vastgesteld door een door de rechtbank aan te wijzen deskundige;
- dat [eiser] het door hem wegens overbedeling aan de overige deelgenoten verschuldigde bedrag mag verrekenen met zijn vordering op de nalatenschap (de vordering uit hoofde van zijn vaderserfdeel);
- dat [eiser] nadat de deskundige de verdeelwaarde heeft vastgesteld tot drie maanden na die vaststelling de mogelijkheid heeft de toedeling van het land te annuleren;
- te bepalen dat de hiervoor bedoelde termijn van 3 maanden kan worden verlengd naar inzicht van de notaris indien er ten tijde van het verstrijken van de termijn nog geen uitsluitsel is verkregen van de financiële instelling op de financieringsaanvraag van [eiser] ;

III. een onzijdig persoon te benoemen ex artikel 3:181 BW juncto 677 lid 1 en 2 Rv voor het geval één of meer deelgenoten niet mee werkt/mee werken aan de verdeling;

IV. te bepalen dat de kosten van de werkzaamheden van de notaris ten laste van de nalatenschap zullen komen en eventueel van die onzijdige persoon/dwangvertegenwoordiger uitsluitend voor rekening van degene namens wie de onzijdige persoon op zal treden;

V. [gedaagde sub 7] te veroordelen in de kosten van dit geding, bestaande uit explootkosten, griffierechte en salaris advocaat.



3.2.

[gedaagden 1 t/m 6] en [gedaagde sub 7] voeren, ieder voor zich, verweer.



3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.





4De vordering in reconventie

4.1.

[gedaagden 1 t/m 6] vordert om bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

- de verdeling van de nalatenschap van erflaatster te bevelen en de wijze van verdeling in geode justitie vast te stellen op de nader onder I tot en met IV van de dagvaarding vermelde wijze, alsmede

- te bepalen dat het totale huidige banksaldo van de tot de nalatenschap behorende, onder punt 5 van zijn conclusie van antwoord genoemde bankrekeningen per datum van de verdeling ieder van partijen toekomt voor één achtste;

- te bepalen dat de onder punt 7 van zijn conclusie van antwoord genoemde (resterende) leningen van erflaatster aan partijen in de nalatenschap worden ingebracht;

- te bepalen dat bij toedeling van de gronden in de akte van verdeling/toedeling een meerwaardeclausule wordt opgenomen;

- [gedaagde sub 7] te veroordelen in de kosten van het geding.



4.2.

[eiser] voert verweer, met conclusie:

- de vordering van [gedaagden 1 t/m 6] omtrent een meerwaardeclausule zoals gevorderd af te wijzen, doch een meerwaardeclausule vast te stellen op een door de rechtbank in goede justitie te bepalen wijze met analoge toepassing van artikel 7:384 BW, in het bijzonder lid 5 van dat artikel op grond waarvan een overdracht "binnen familieverband" en/of een medeverpachter [bedoeld zal zijn: medepachter, opm. rb] niet geldt als een vervreemding waarbij een vergoedingsrecht ontstaat;

- ten aanzien van het vaststellen van de door partijen aan de boedel verschuldigde bedragen een beslissing over dit geschilpunt aan te houden op de wijze zoals bedoeld in artikel 677 Rv tweede volzin inhoudende dat de rechtbank de zaak aanhoudt tot is gebleken of de notaris partijen kan vereniging omtrent dit geschilpunt.



4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.





5Het geschil en de beoordeling daarvan
in conventie en in reconventie

5.1.
De in conventie en reconventie door partijen ingenomen stellingen en de daarop gebaseerde vorderingen lenen zich voor een gezamenlijke beoordeling.


5.2.
Partijen zijn het erover eens dat de nalatenschap verdeeld dient te worden, alleen over de manier waarop dit dient plaats te vinden zijn zij het niet geheel eens geworden. De rechtbank zal hierna op elk van de geschilpunten afzonderlijk ingaan, en vervolgens ingaan op de manier waarop de verdeling van de nalatenschap tot stand zal worden gebracht.


De landbouwgrond




5.3.
De rechtbank constateert dat zowel [eiser] als [gedaagde sub 7] de landbouwgrond toegedeeld wensen te krijgen.



5.4.

[gedaagde sub 7] beroept zich in dit verband op een in het verleden door erflaatster gedane toezegging dat de drie dochters ( [namen] ) de landbouwgrond toegedeeld zouden krijgen. Ter onderbouwing hiervan verwijst zij naar een brief van 18 maart 2001 van erflaatster, die daarin onder meer heeft geschreven: "Nog even ter zake, dat land waar [eiser] op boert mag van mij ook onder de 3 meisjes verdeeld worden, dat heeft pa inderdaad vaak gezegd. Dan huurt [eiser] het van mij, tot zo lang ik er nog hoop te zijn". Volgens [gedaagde sub 7] dient de totstandkoming van het testament van erflaatster te worden onderzocht, omdat dit afwijkt van de door erflaatster gedane wilsuitdrukking, terwijl in het concept-testament van 30 december 1998 wel werd voorzien in deze toedeling.



5.5.
De rechtbank oordeelt dat de toezegging waarop [gedaagde sub 7] zich beroept - wat daar verder ook van zij - kwalificeert als een overeenkomst strekkende tot beschikking over een nog niet opengevallen nalatenschap zoals bedoeld in artikel 4:4 lid 2 BW, en dus nietig is. [gedaagde sub 7] noch haar zussen kunnen hier dan ook rechten aan ontlenen. Aan de stelling van [gedaagde sub 7] dat het testament van erflaatster niet strookt met de eerder gedane wilsuitdrukking, zijn geen rechtsgevolgen verbonden, zodat de rechtbank die stelling verder onbesproken zal laten.



5.6.
Omdat [gedaagde sub 7] geen ander belang bij toedeling heeft gesteld en [eiser] op zijn beurt onweersproken heeft aangevoerd dat hij als (mede-)pachter het meeste belang heeft bij toedeling van de landbouwgrond, zal de rechtbank bepalen dat de landbouwgrond aan hem, [eiser] , zal dienen te worden toegedeeld. Daarbij zal worden bepaald dat [eiser] de bevoegdheid heeft om op de nader in het dictum te bepalen wijze af te zien van deze toedeling, aangezien niet is gebleken dat de overige partijen bezwaar hebben tegen het door hem gewenste (financierings)voorbehoud. Indien [eiser] mocht afzien van deze toedeling aan hem, zal de rechtbank bepalen dat in plaats daarvan de landbouwgrond verkocht dient te worden.



5.7.
Partijen zijn het erover eens dat de toedeling van de landbouwgrond aan [eiser] tegen de waarde in verpachte staat zal geschieden en dat die waarde door een deskundige zal moeten worden getaxeerd. Over de persoon van de taxateur hebben partijen geen standpunt ingenomen, zodat de rechtbank zelf iemand zal aanwijzen.



5.8.
Partijen verschillen van mening over de vraag in hoeverre bij de waardebepaling betrokken moet worden dat [eiser] in het verleden op, over en buiten de erfgrens van de landbouwgrond verschillende bouwwerken gebouwd en/of aangelegd, waaronder een buitenbak voor paarden, een manege en een paddock.



5.9.
De rechtbank zal bepalen dat de landbouwgrond zonder deze bouwwerken moet worden getaxeerd. Hiertoe is het volgende redengevend. Op grond van de artikelen3:166 jo 6:2 BW dienen partijen zich, als deelgenoten in de nalatenschap, jegens elkaar overeenkomstig de eisen van de redelijkheid en billijkheid te gedragen. Uit de overgelegde uitspraken van de pachtkamer (zie r.o. 2.5) maakt de rechtbank op dat er in het verleden is onderhandeld over de koop door [eiser] van de landbouwgrond, althans het gedeelte waarop de bouwwerken zijn aangebracht, en dat [eiser] vooruitlopend op de (door partijen verwachte: goede) afloop daarvan die onderhandelingen de bouwwerken voor zijn eigen rekening heeft aangebracht. In het kader van de verdeling van de nalatenschap zal hij alsnog, zij het op andere titel, de eigendom van de landbouwgrond verkrijgen. Gesteld noch gebleken is dat het feit dat er destijds geen overeenstemming is bereikt, uitsluitend aan [eiser] toe te rekenen is. Tegen deze achtergrond brengen de eisen van redelijkheid en billijkheid naar het oordeel van de rechtbank met zich, dat gedaagden zich ook in het kader van de verdeling van de nalatenschap niet kunnen beroepen op het ontbreken van toestemming voor het aanbrengen van die werken op het verpachte.



5.10.
Partijen zijn het er tot slot over eens dat er een meerwaardeclausule dient te worden opgenomen in de akte van verdeling, waarbij wordt aangesloten bij de wettelijke regeling van artikel 7:384 BW en waarbij [eiser] de mogelijkheid heeft om de landbouwgrond in te brengen in zijn vennootschap onder firma en/of over te dragen aan zijn dochter en schoonzoon die (mede-)pachters zijn. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.


De vorderingen van de nalatenschap op partijen (geldleningen)




5.11.
Tussen partijen staat vast dat erflaatster aan elk van hen een bedrag van € 35.000,00 ten titel van geldlening heeft verstrekt. Eveneens staat vast dat door middel van zogenaamde papieren schenkingen bedragen op deze geldleningen zijn kwijtgescholden, met dien verstande dat het wettelijk te schenken jaarlijks bedrag niet voor elk kind op gelijke wijze op de vordering in mindering is gebracht.



5.12.
Partijen zijn het eens over de hoogte van de vorderingen van de nalatenschap op [gedaagden 1 t/m 6] uit hoofde van deze geldleningen. In geschil is of de papieren schenkingen uit 2006 en 2007, ten bedrage van in totaal € 8.754,00, alsnog (in afwijking van de overgelegde aangifte voor de erfbelasting) in mindering dienen te worden gebracht op de aan [gedaagde sub 7] c.q. [eiser] verstrekte geldlening. De rechtbank oordeelt hierover als volgt.



5.13.

[gedaagde sub 7] heeft als productie 2 bij haar conclusie van antwoord de betreffende notariële akten overgelegd. Uit deze akten volgt dat erflaatster in 2006 en 2007 bedragen van in totaal € 8.754,00 aan elk van gedaagden (onder wie [gedaagde sub 7] ) heeft geschonken, en dat deze bedragen na het overlijden van erflaatster opeisbaar zijn geworden. Uit de stellingen van partijen maakt de rechtbank op dat in de aangifte voor de erfbelasting geen rekening is gehouden met deze schenkingen, althans niet voor zover het [gedaagde sub 7] betreft. Dit is dus ten onrechte.



5.14.
Anders dan [eiser] betoogt, betekent het voorgaande niet dat ook op de aan hem verstrekte geldlening een gelijk bedrag in mindering moet worden gebracht. Hij is namelijk geen partij bij de betreffende notariële akten, zodat van "gelijke monniken, gelijke kappen" geen sprake is.


5.15.
Met inachtneming van het voorgaande, zal de rechtbank de vorderingen van de nalatenschap uit hoofde van de geldleningen aan partijen als volgt vaststellen:









- [gedaagde sub 1]





4.818,61




- [gedaagde sub 2]





4.818,61




- [gedaagde sub 3]





4.818,61




- [eiser]





25.491,00




- [gedaagde sub 7]





8.166,37




- [gedaagde sub 4]





2.399,76




- [gedaagde sub 5]





4.818,61




- [gedaagde sub 6]





2.399,76







Overige opgekomen geschilpunten




5.16.

[eiser] heeft in de conclusie van dupliek in reconventie opgemerkt dat op het door de executeurs onlangs bijgewerkte financiële overzicht van de nalatenschap vorderingen op hem zijn opgenomen, die hij betwist (achterstallige huur van een garage, incassokosten advocaatkosten van [gedaagden 1 t/m 6] ). Deze stelling in het allerlaatste processtuk in deze procedure, die kennelijk neerkomt op een eiswijziging, is tardief en zal door de rechtbank buiten beschouwing worden gelaten wegens strijd met de eisen van een goede procesorde als bedoeld in artikel 130 Rv.


Het bevel tot verdeling




5.17.
Op grond van artikel 3:178 BW jo 677 e.v. Rv zal de rechtbank partijen bevelen tot verdeling ten overstaan van een notaris over te gaan. Anders dan [eiser] heeft gevorderd, zal de rechtbank de verdeling van de landbouwgrond niet aan zich houden. Er is hier immers niet zozeer sprake van onenigheid tussen de deelgenoten over de verdeling van de landbouwgrond als zodanig. Bovendien dient er nog een taxatie plaats te vinden, waarna [eiser] nog kan afzien van de toedeling aan hem. Ook daarom ligt het meer voor de hand om de verdeling daarvan ten overstaan van de notaris plaats te laten vinden.



5.18.
Tegen de benoeming van een notaris, een onzijdig persoon en de afhandeling van de kosten bestaat geen bezwaar. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.



5.19.
De gevorderde proceskostenveroordeling zal worden afgewezen, omdat de rechtbank in de familierelatie tussen partijen aanleiding ziet om de kosten te compenseren.





6De beslissing
De rechtbank


6.1.
beveelt partijen om over te gaan tot verdeling van de nalatenschap van [erflaatster] , die op [datum] te Winsum (Gn) is overleden;



6.2.
bepaalt dat deze verdeling zal plaats hebben ten overstaan van een notaris en benoemt als zodanig, voor het geval partijen niet anders overeenkomen: mr. A. Bosscher, notaris ter standplaats Groningen;



6.3.
bepaalt dat daarbij de verdeling van de landbouwgrond als volgt zal dienen plaats te vinden:


6.3.1.
de landbouwgrond (de percelen landbouwgrond aan [adres] te Winsum, groot [getal] hectare) zal aan [eiser] worden toegedeeld tegen een door een taxateur vast te stellen waarde, waarbij zal worden uitgegaan van de waarde in verpachte staat en waarbij de bouwwerken, als bedoeld in r.o. 2.4, buiten beschouwing dienen te blijven;



6.3.2.
bepaalt dat de taxatie zal plaats hebben ten overstaan van een agrarisch taxateur en benoemt als zodanig, voor het geval partijen niet anders overeenkomen:
Wijmenga Rentmeesters & agrarisch taxateurs
G.W. Navislaan 6
9251GG BURGUM
telefoon: 0511-461757;



6.3.3.
in de akte van verdeling zal een meerwaardeclausule worden opgenomen, waarbij wordt aangesloten bij de wettelijke regeling van artikel 7:384 BW en waarbij [eiser] de mogelijkheid heeft om de landbouwgrond in te brengen in zijn vennootschap onder firma en/of over te dragen aan zijn dochter en schoonzoon die (mede-)pachters zijn;



6.3.4.
indien [eiser] binnen een termijn van drie maanden nadat de waarde zal zijn vastgesteld, te kennen geeft af te zien van toedeling, zal in plaats daarvan de landbouwgrond te koop worden gesteld; de notaris kan deze termijn van drie maanden op verzoek van [eiser] verlengen indien er ten tijde van het verstrijken van die termijn nog geen uitsluitsel is verkregen van de financiële instelling op de door [eiser] in te dienen financieringsaanvraag;




6.4.
bepaalt dat de notaris de vorderingen van de nalatenschap op partijen uit hoofde van de geldleningen, op de wijze zoals is weergegeven in r.o. 5.15, in mindering kan brengen op hetgeen elk van hen uit de verdeling van de nalatenschap toekomt;



6.5.
gelast de griffier om een afschrift van dit vonnis aan de notaris te zenden;



6.6.
bepaalt dat partijen gehouden zullen zijn voor de notaris te verschijnen op de door deze te bepalen plaats en tijd;



6.7.
benoemt, voor het geval één der partijen in gebreke blijft om op door de notaris bepaalde plaats en tijd te verschijnen dan wel weigert aan de verdeling mee te werken, tot onzijdige personen om partijen te vertegenwoordigen en daarbij hun belangen naar eigen beste weten te behartigen:
- voor [eiser] : mr. A. Kroon-Jongbloed, advocaat te Groningen
- voor gedaagden : mr. E.J. Luursema, advocaat te Leek;



6.8.
bepaalt dat de notaris de kosten van de onzijdige persoon ten laste kan brengen van hetgeen uit de verdeling toekomt aan degene namens wie de onzijdige persoon handelt, met bepaling dat de onzijdige persoon voor zijn werkzaamheden de door hem in de uitoefening van zijn beroep gebruikelijk gehanteerde tarieven in rekening mag brengen;


6.9.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;



6.10.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;



6.11.
wijst af het meer of anders gevorderde.


Dit vonnis is gewezen door mr. M. Sanna en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2018.




type: 750
coll:
Link naar deze uitspraak