Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:CBB:2018:412 
 
Datum uitspraak:07-08-2018
Datum gepubliceerd:13-08-2018
Instantie:College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zaaknummers:18/1262
Rechtsgebied:Bestuursrecht
Indicatie:Regeling Fosfaatreductieplan 2017, toepassing artikel 8:54, eerste lid, van de Awb
Trefwoorden:landbouw
landbouw, natuur en voedselkwaliteit
 
Uitspraak
uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 18/1262
16008


uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van de enkelvoudige kamer van 7 augustus 2018 in de zaak tussen



[naam] B.V., te [plaats] , appellante
(gemachtigde: mr. M.I.J. Toonders),

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder.



Procesverloop

Op 6 juli 2018 heeft appellante beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op haar aanvraag van 6 februari 2018.



Motivering
Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan het College, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is. Het College ziet aanleiding om in deze procedure van deze bevoegdheid gebruik te maken en doet uitspraak zonder zitting. Daartoe overweegt het College als volgt.
Op 6 februari 2018 verzocht appellante verweerder een besluit te nemen over haar fosfaatrechten. Bij brief van 24 mei 2018 stelde appellante verweerder in gebreke. Verweerder heeft tot heden op de aanvraag niet beslist. Appellante verzocht het College op de voet van artikel 8:55c van de Awb de hoogte van de verbeurde dwangsom vast te stellen en met toepassing van artikel 8:55d van de Awb te bepalen dat verweerder op de kortst mogelijke termijn op de aanvraag moet beslissen met een dwangsom van € 5000,00 per week dat verweerder dat verzuimt.
Artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb stelt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijk het niet tijdig nemen van een besluit. Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb maakt het mogelijk het beroepschrift in te dienen zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.

Ingevolge artikel 4:13, eerste lid, van de Awb wordt een beschikking gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag. Ingevolge het tweede lid is de redelijke termijn in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een mededeling als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, van de Awb heeft gedaan.

Ingevolge artikel 4:17 van de Awb verbeurt verweerder, indien hij niet tijdig beslist op de aanvraag, aan appellante een dwangsom voor elke dag dat hij in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 20,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 30,- per dag en de overige dagen € 40,- per dag. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.

Verweerder was na de twee weken volgend op de ingebrekestelling meer dan 42 dagen in gebreke en verbeurt daarmee de maximale dwangsom. Het College stelt de dwangsom vast op € 1.260,-.

Het College zal bepalen dat verweerder binnen twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog beslist op de aanvraag van appellante met een dwangsom van € 100,00 per dag dat verweerder dat verzuimt tot een maximum van € 15.000,-.

Het College veroordeelt verweerder in de door appellante gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 247,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 0,5).




Beslissing

Het College



verklaart het beroep gegrond;


stelt de hoogte van de door verweerder verschuldigde dwangsom vast op € 1.260,-;


draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 338,- aan appellante te vergoeden;


veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 247,50;


bepaalt dat verweerder binnen twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog beslist op de aanvraag van appellante met een dwangsom van € 100,00 per dag dat verweerder dat verzuimt tot een maximum van € 15.000,-.



Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam in aanwezigheid van mr. M.P.A. DeKoninck als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2018.





R.C. Stam M.P.A. DeKoninck


Afschrift verzonden aan partijen op:



Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij het College. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.
Link naar deze uitspraak