Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:GHARL:2018:9904 
 
Datum uitspraak:13-11-2018
Datum gepubliceerd:14-11-2018
Instantie:Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Zaaknummers:200.219.386/01
Rechtsgebied:Civiel recht
Indicatie:Schade aan ligboxstal. Vervalbeding uit Algemene voorwaarden vernietigd. Beroep op verjaring en schending klachtplicht verworpen. Deskundigenonderzoek naar tekortkomingen aannemer en causaal verband met de schade.
Trefwoorden:koeien
ligboxenstal
stallen
uitzendbureau
veehouderij
 
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN


locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht, handel

zaaknummer gerechtshof 200.219.386/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 5556533 \ CV EXPL 16-8766)



arrest van 13 november 2018


in de zaak van


Maatschap [appellant1] en [appellant2] ,

gevestigd te [A] ,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: [appellanten],
advocaat: mr. D.D. Senders, kantoorhoudend te Leusden,


tegen



Bouwbedrijf Van Pijkeren B.V.,

gevestigd te Dalfsen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: Van Pijkeren,
advocaat: mr. R.J. van Betten, kantoorhoudend te Zwolle.


Voor het verloop van het geding in hoger beroep tot 3 oktober 2017 verwijst het hof naar zijn arrest van die datum.





1Het verdere verloop van het geding in hoger beroep


1.1
Bij arrest van 3 oktober 2017 heeft het hof een comparitie van partijen gelast.Die comparitie heeft op verzoek van partijen geen doorgang gevonden.Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de memorie van grieven;- de memorie van antwoord (met één productie).


1.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.






2De vaststaande feiten

2.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.3 van het bestreden vonnis van de kantonrechter van 2 mei 2017 nu daartegen geen grieven zijn gericht en ook overigens niet van bezwaren daartegen is gebleken. Aangevuld met hetgeen in dit hoger beroep verder als onweersproken vaststaat, gaat het om het volgende.


2.2

[appellanten] exploiteert een veehouderij. Van Pijkeren is een bouwbedrijf, onder andere
gespecialiseerd in de bouw van stallen. [appellant1] , lid van de maatschap [appellanten] , is jaren via uitzendbureau AB-Oost werkzaam geweest bij Van Pijkeren. Hij heeft toen onder leiding van Van Pijkeren beton- en aftimmerwerken die behoren bij stalbouw uitgevoerd.



2.3
Op 8 december 2008 is tussen [appellanten] en Van Pijkeren een aannemingsovereenkomst
tot stand gekomen op basis waarvan Van Pijkeren in opdracht van [appellanten] een ligboxenstal
zou uitbreiden.



2.4
In de opdrachtbevestiging is onder meer de volgende tekst opgenomen:“Met dank voor uw opdracht bevestigen wij u hierbij onze overeenkomst aangaande uitbreiding van uw ligboxenstal met 5.60 x 35.94 m volgens tekening 3-901 d.d. 16-10-08 en offerte 12-09-08 en de navolgende omschrijving. (…)

Diversen:

Opdrachtgever is behulpzaam bij lichte werkzaamheden zoals het verplaatsen van wandbekisting en het leggen van rooster- en schilvloer en montage van de stalen spanten. Dit zijn werkzaamheden waarvoor normaal een derde man nodig is, dit wordt ingevuld door opdrachtgever.

Grondwerk en bronbemaling kosten zijn v.r.v. opdrachtgever evenals het eventueel afvoeren van bouw- en sloopafval en het tijdelijk dicht maken van opening in voorgevel.


De stalinrichting, ventilatiegordijn, elektra en water alsmede sloopkosten zijn niet in aanneemsom


opgenomen. Langs bestaand dakvlak wordt tijdens de bouw, door opdrachtgever een door aannemer


geleverde p.v.c. dakgoot aangebracht (excl. beugels). (…)”




2.5
Onderaan de eerste pagina van de opdrachtbevestiging is vermeld:“Op al onze aanbiedingen en transacties zijn van toepassing onze Algemene Verkoop- en

Leveringsvoorwaarden welke zijn gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel te Zwolle (…)”

Van Pijkeren heeft deze algemene voorwaarden niet aan [appellanten] ter hand gesteld.


2.6
De oplevering van de werkzaamheden heeft plaatsgevonden op 8 januari 2009.


2.7
Op 26 januari 2016 heeft [appellanten] aan Van Pijkeren een e-mail gezonden met de volgende inhoud:“Geachte heer [B] ,

Wij refereren aan ons telefoongesprek d.d. 19.01.2016.


Het onderstaande hebben wij uitvoerig besproken.


De boxdekken hebben onvoldoende afschot waardoor de ankers afrotten. Daarnaast is er sprake van opstekende Golfplaten bij de naden.


Tot op heden wij nog niets van u vernomen. Tot 03.02.2016 geven wij u bij deze de gelegenheid een afspraak te maken teneinde de gebreken op te lossen. Indien wij wederom niets van u vernemen, dan zullen wij deze kwestie overdragen aan een advocaat. Echter wij nemen aan dat u het zover niet zult laten komen.


Alvast bedankt en in afwachting van uw spoedige berichten.


Met vriendelijke groeten,

Mts [appellant1] en [appellant2]


(…)”




2.8
Van Pijkeren heeft niet op die e-mail gereageerd.


2.9
Op 1 maart 2016 heeft de gemachtigde van [appellanten] Van Pijkeren gesommeerd om binnen 14 dagen te laten weten of zij bereid was de gebreken te herstellen.


2.10
Bij e-mail van 2 maart 2016 laat Van Pijkeren weten dat de klacht over de golfplaten is doorgespeeld naar de fabrikant en dat de klacht over de boxvloer niet als een verborgen gebrek wordt behandeld omdat de vloer bij oplevering te bezien was en door [appellanten] aanvaard.



2.11
Bij e-mail van 7 april 2016 heeft de gemachtigde van [appellanten] Van Pijkeren gesommeerd om ervoor zorg te dragen dat zich binnen 14 dagen iemand van de fabrikant van de golfpalten bij [appellanten] meldt en om binnen dezelfde termijn aan te geven hoe Van Pijkeren de kwestie van de boxdekken denkt op te lossen.



2.12
Nadat Van Pijkeren had aangegeven dat zij haar standpunt dat van een verborgen gebrek geen sprake was, handhaafde, heeft de gemachtigde van [appellanten] de BBAN Groep te Amersfoort op 2 juni 2016 verzocht een bouwkundige inspectie uit te voeren.



2.13
Inspecteur [C] van de BBAN Groep (hierna: [C] ) heeft naar aanleiding van zijn inspectie rapport uit gebracht van zijn bevindingen. In zijn rapport (versie 5 juli 2016) wordt het volgende geconstateerd en geadviseerd:“Constatering :

Overeenkomstig de bestektekening van Bouwbedrijf van Pijkeren B.V. d.d. 04-07-2008 met


laatst gewijzigde datum 28-08-2008 dient het boxdekdeel van de uitbreiding een afschot te


hebben van 30 mm. richting de lager gelegen mestafvoerroosters. Het gerealiseerde afschot


is echter minder dan 30 mm. waardoor de bevestigingspunten van de voetplaten van de


ligboxbuizen meer onderhevig zijn aan water en de zuren van mest. Hierdoor zijn op diverse


plaatsen de bevestigingen zodanig aangetast dat deze hun constructieve functie hebben


verloren. Ook is geconstateerd dat het gevelmetselwerk op de ligboxvloer is aangebracht


terwijl op tekening staat aangegeven dat het gevelmetselwerk voor de ligboxvloer dient te


worden aangebracht. Hierdoor kan de ligboxvloer aan de gevelzijde niet worden opgelicht om


het afschot te verbeteren.


Hersteladvies:


Om het afschot van de ligboxvloer te verbeteren dient er een afschotlaag over de bestaande


vloer te worden aangebracht (87,5 m2). Om dit deugdelijk te kunnen uitvoeren dienen


onderstaande zaken te worden uitgevoerd;


• Verwijderen van de bestaande ligboxbuizen


• Verwijderen en afvoeren van de bestaande koeienmat


• Chemisch reinigen van de betonvloer


• Droogbranden en opschuren van de betonvloer


• Stofvrij maken van ondervloer


• Aanbrengen van RVS hoeklijn voorzijde vloer om afbrokkelen afschotlaag te


voorkomen


• Aanbrengen epoxy troffelvloer op afschot van 35mm. naar 5 mm.


• Leveren en monteren nieuwe vloermat in verband met oude boorgaten


• Het opnieuw monteren van ligboxbuizen inclusief schoftbuizen


Herstelwerkzaamheden dienen in de zomerperiode te worden uitgevoerd!


Herstelkosten (indicatief):


• De- en monteren bestaande ligboxbuizen en nieuwe koeienmat bedraagt € 8.500,00


exclusief BTW.


• Reinigen, voorbewerken en aanbrengen epoxy troffelvloer op afschot bedraagt


€ 9.750,00 exclusief BTW.”







3Het geschil en de beslissing in eerste aanleg


3.1

[appellanten] heeft in eerste aanleg kort samengevat gevorderd Van Pijkeren te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 20.416,40, te vermeerderen met wettelijke
handelsrente, de buitengerechtelijke kosten ad € 969,19, proceskosten en nakosten.


3.2
Ter onderbouwing van haar vordering heeft [appellanten] aangevoerd dat Van Pijkeren tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de
aannemingsovereenkomst door (1) onvoldoende afschot aan te brengen in het boxdekdeel en (2) door de golfplaten ondeugdelijk te bevestigen.



3.3
Van Pijkeren heeft verweer gevoerd en zich op het standpunt gesteld dat de rechtsvordering is vervallen dan wel verjaard, dat de klachtplicht is geschonden en dat er geen sprake is van een tekortkoming. Tenslotte heeft Van Pijkeren de hoogte van de gevorderde schadevergoeding betwist.



3.4
De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellanten] afgewezen. Ten aanzien van de golfplaten heeft de kantonrechter geoordeeld dat de vordering is verjaard, omdat [appellanten] niet gemotiveerd heeft betwist dat zij ten tijde van de oplevering bekend was met de schade. Met betrekking tot het afschot heeft de kantonrechter geoordeeld dat [appellanten] de klachtplicht heeft geschonden: [appellanten] heeft – in het licht van de ervaring die [appellant1] met stallenbouw heeft en de omstandigheid dat hij aan de bouw heeft meegewerkt – niet voldoende onderbouwd dat de afwijking in het afschot voor haar ten tijde van de oplevering niet kenbaar was of kon zijn.






4De beoordeling van de grieven en de vordering

4.1
Van Pijkeren heeft bij memorie van antwoord een productie in het geding gebracht. Op deze productie heeft [appellanten] nog niet kunnen reageren. Het hof zal daarom niet in het nadeel van [appellanten] met deze producties rekening houden en hem, indien dat voor de beslissing relevant is, in de gelegenheid stellen daarop alsnog te reageren.


4.2

[appellanten] vordert in het hoger beroep – samengevat – het vonnis van de kantonrechter
2 mei 2017 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad de vorderingen van [appellanten] alsnog toe te wijzen, met veroordeling van Van Pijkeren tot betaling van de proceskosten in beide instanties en de nakosten.



4.3

[appellanten] heeft drie grieven tegen het vonnis van de kantonrechter geformuleerd. Wanneer een van de grieven slaagt, brengt de devolutieve werking van het appel mee dat het hof ook de verweren die Van Pijkeren in eerste aanleg heeft gevoerd, maar die door de rechtbank zijn verworpen of onbehandeld zijn gebleven, moet behandelen. Met het oog op die regel, en omwille van de leesbaarheid, ziet het hof aanleiding eerst het meest verstrekkende verweer van Van Pijkeren – het beroep op een vervaltermijn – te bespreken.




Het beroep op de vervaltermijn



4.4
Van Pijkeren stelt zich op het standpunt dat de artikelen 7 en 8 van haar algemene voorwaarden meebrengen dat eventuele vorderingen van [appellanten] wegens een tekortkoming van Van Pijkeren een half jaar na de oplevering (op welk moment [appellanten] volgens Van Pijkeren bekend had kunnen zijn met de gebreken) zijn vervallen. [appellanten] heeft van die algemene voorwaarden kennis kunnen nemen omdat aan de onderzijde van pagina 1 van de opdrachtbevestiging wordt vermeld dat deze zijn gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel, aldus Van Pijkeren.



4.5

[appellanten] heeft de vernietiging van genoemde voorwaarden ingeroepen omdat (1) Van Pijkeren haar de voorwaarden niet ter hand heeft gesteld en (2) het vervalbeding naar haar mening onredelijk bezwarend is en (3) een beroep daarop naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.



4.6
Het hof overweegt als volgt. [appellanten] heeft niet gegriefd tegen de overweging van de kantonrechter dat als onbetwist vaststaat dat de algemene voorwaarden van Van Pijkeren op de overeenkomst van toepassing zijn verklaard (r.o. 4.4 eerst zin van het vonnis van de kantonrechter), zodat ook het hof daarvan uitgaat. Ingevolge artikel 6:233 sub b BW is een beding in algemene voorwaarden vernietigbaar indien de gebruiker aan de wederpartij niet een redelijke mogelijkheid heeft geboden om van de algemene voorwaarden kennis te nemen. Van Pijkeren heeft zich op het standpunt gesteld dat de mededeling dat de voorwaarden zijn gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel volstaat. Het hof verwerpt dat standpunt. Uit artikel 6:234 lid 1 BW volgt dat met een dergelijke verwijzing slechts kan worden volstaan als het redelijkerwijs niet mogelijk is om de algemene voorwaarden voor of bij het sluiten van de overeenkomst aan de wederpartij ter hand te stellen of de voorwaarden overeenkomstig de in artikel 6:230c BW voorziene wijze te verstrekken. Nu Van Pijkeren niet heeft gesteld waarom het redelijkerwijs niet mogelijk was de algemene voorwaarden op een van de genoemde wijzen aan [appellanten] te verstrekken, kon hij niet volstaan met een verwijzing naar de bij de Kamer van Koophandel gedeponeerde voorwaarden. Het hof is daarom met de kantonrechter van oordeel dat het beroep van [appellanten] op vernietiging van het vervalbeding slaagt.


De golfplaten



4.7

Grief 1 is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter in r.o. 4.7 van het vonnis dat [appellanten] ten aanzien van het beweerdelijk ondeugdelijk aanbrengen van de golfplaten niet (gemotiveerd) heeft betwist dat zij ten tijde van de oplevering bekend was met de schade, zodat als onvoldoende betwist vast staat dat op het moment van oplevering de wettelijke verjaringstermijn van vijf jaren (art. 3:310 lid 1 BW) is gaan lopen en de vordering bij gebreke van een geldige stuitingshandeling is verjaard.



4.8

[appellanten] heeft benadrukt dat de golfplaten ten tijde van de oplevering netjes over elkaar lagen en dat het haar eind 2015/begin 2016 opviel dat er kieren tussen de platen waren ontstaan. Zij heeft dit toen direct gemeld bij Van Pijkeren, die de klacht heeft doorgegeven aan de leverancier, Eternit. Eternit geeft als mogelijke reden voor het opstaan van de platen dat de onderste bout op circa 50 cm afstand van de onderzijde van de golfplaat in de gording is vast geboord. [appellanten] gaat ervan uit dat de verschillende materialen zijn gaan werken of losgekomen, waardoor de schade zich pas na verloop van tijd heeft geopenbaard.



4.9
Van Pijkeren benadrukt dat het rapport van Eternit geen uitsluitsel geeft over de oorzaak, omdat het de bevestiging slechts als ‘mogelijke’ oorzaak noemt.
Bovendien had [appellanten] een onjuiste bevestiging moeten constateren omdat hij aan de bouw heeft meegewerkt, aldus Van Pijkeren.


De golfplaten, beroep op verjaring



4.10
Het hof overweegt als volgt. Van Pijkeren betwist in haar memorie van antwoord niet dat de golfplaten ten tijde van de oplevering netjes over elkaar lagen, maar inmiddels opstaan, waardoor er sprake is van kieren. Het hof gaat er daarom vanuit dat sprake is van een gebrek dat ten tijde van de oplevering nog niet kenbaar was. Van Pijkeren heeft niet gemotiveerd aangegeven hoe [appellanten] ten tijde van de oplevering had kunnen voorzien dat de wijze van bevestiging van de golfplaten naar verloop van tijd tot dit gebrek zou lijden.



4.11
Artikel 7:761 BW wijkt voor aanneming van werk af van de in artikel 3:306 BW en volgende opgenomen algemene verjaringsregels: een rechtsvordering wegens een gebrek in het opgeleverde werk verjaart door verloop van twee jaren nadat de opdrachtgever ter zake heeft geprotesteerd en in ieder geval door verloop van twintig jaren na de oplevering in geval van aanneming van bouwwerken. [appellanten] heeft in januari 2016 bij Van Pijkeren melding gemaakt van het gebrek aan de golfplaten en heeft op 29 november 2016 de dagvaarding in eerste aanleg doen uitgaan. Van verjaring van zijn rechtsvordering is derhalve geen sprake.



4.12
In zoverre slaagt grief I. Of dat tot vernietiging van het vonnis leidt, zal uit de verdere beoordeling blijken.De golfplaten, beroep op schending klachtplicht


4.13
Voor zover het hof het verweer van Van Pijkeren zo moet begrijpen dat zij zich ook ten aanzien van de golfplaten beroept op schending van de klachtplicht, overweegt het hof als volgt.


4.14
Uit artikel 6:89 BW volgt dat de opdrachtgever op een gebrek in de prestatie geen beroep meer kan doen, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijze had moeten ontdekken, bij de aannemer heeft geklaagd.De stelplicht en bewijslast met betrekking tot de vraag of tijdig is geklaagd als bedoeld in art. 6:89 BW rusten op Van Pijkeren, nu zij als schuldenaar het bevrijdende verweer voert dat [appellanten] niet tijdig heeft geklaagd. (Vergelijk Hoge Raad 12 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3593, NJ 2017, 163). Tussen partijen staat vast dat [appellanten] in januari 2016 heeft geklaagd. Het is aan Van Pijkeren om te stellen – en zo nodig te bewijzen – op welk moment de klachttermijn is aangevangen en dat het moment waarop [appellanten] heeft geklaagd niet tijdig was. Van Pijkeren heeft slechts gesteld dat [appellanten] op het moment van oplevering had moeten klagen, maar nu zij niet heeft betwist dat op dat moment nog geen sprake was van opstaande golfplaten en Van Pijkeren evenmin onderbouwd heeft gesteld op welk ander moment, gelegen voor januari 2016, [appellanten] het gebrek aan de golfplaten redelijkerwijs had moeten ontdekken, komt het hof aan bewijslevering niet toe.De golfplaten – tekortkoming Van Pijkeren?


4.15
Van Pijkeren heeft gemotiveerd betwist dat het opstaan van de golfplaten, dat zich pas jaren na de oplevering heeft geopenbaard, een gevolg is van een tekortkoming in de nakoming van haar uit de aannemingsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen.


4.16
Het hof is met Van Pijkeren van oordeel dat het rapport van Eternit onvoldoende grondslag biedt om een dergelijke conclusie te kunnen trekken. Eternit schrijft immers slechts dat de wijze van bevestiging de ‘mogelijke reden’ van het opstaan van de golfplaten is. Dat betekent dat [appellanten] nader bewijs van zijn stelling zal moeten leveren. Daartoe acht het hof een deskundigenonderzoek aangewezen.


Het afschot in de boxdekken, beroep op verjaring



4.17
Zoals hiervoor in r.o. 4.11 is overwogen, wordt voor aanneming van werk inart.7:761 BW afgeweken van de algemene verjaringsregels van art. 3:306 BW en volgende: een rechtsvordering wegens een gebrek in het opgeleverde werk verjaart door verloop van twee jaren nadat de opdrachtgever ter zake heeft geprotesteerd en in ieder geval door verloop van twintig jaren na de oplevering in geval van aanneming van bouwwerken. [appellanten] heeft in januari 2016 bij Van Pijkeren geklaagd over het onvoldoende afschot en heeft in november 2016 de dagvaarding in eerste aanleg uitgebracht. Op dat moment waren er nog geen twee jaar verstreken en evenmin 20 jaar sedert de oplevering. Van verjaring is dus geen sprake.

Het afschot in de boxdekken, zichtbaarheid (grief II)



4.18

Grief II is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat, mede met het oog op de ervaring van [appellanten] als timmerman, [appellanten] het gebrek aan afschot in de boxdekken redelijkerwijs ten tijde van de oplevering had moeten ontdekken en dat haar vorderingen daarom wegens schending van de klachtplicht moeten worden afgewezen.



4.19

[appellanten] heeft ter toelichting op deze grief het volgende aangevoerd. [appellanten] heeft geen ervaring als timmerman. Hij heeft de opleiding LTS Metaal en Lagere en Middelbare lansbouwschool gevolgd en is als uitgezonden medewerker van AB Oost als hulpkracht bij Van Pijkeren ingezet, waar hij uitvoerde wat hem werd opgedragen. Van Pijkeren was de deskundige, niet [appellanten] .Het gebrek aan afschot doet zich niet voor op het gehele boxdekdeel, dat 35,51 m lang is, maar op verschillende delen daarvan. Het gebrek was – anders dan de kantonrechter heeft aangenomen – niet met het ‘timmermansoog’ zichtbaar.


Het afschot in de boxdekken, beroep op schending klachtplicht



4.20
Van Pijkeren heeft betoogd dat [appellanten] , door pas in januari 2016 te klagen over onvoldoende afschot in de vloer, de klachtplicht heeft geschonden. Volgens Van Pijkeren had [appellanten] , die ervaring heeft met de bouw van stallen en ook aan de bouw van deze uitbreiding van de stal heeft meegewerkt, een gebrek aan afschot ten tijde van de oplevering met zijn ‘timmermansoog’ kunnen opmerken.


4.21
Dienaangaande overweegt het hof als volgt. Volgens [appellanten] , die daartoe verwijst naar het rapport van [C] , diende het boxdekdeel van de uitbreiding volgens de bestektekening een afschot te hebben van 30 mm. Hoewel de data van de door [C] genoemde bestektekening (04-07-2008 met laatst gewijzigde datum 28-08-2008) niet overeenkomen met de datum van de tekening die in de opdrachtbevestiging wordt genoemd (tekening 3-901 d.d. 16-10-08), heeft Van Pijkeren niet (gemotiveerd) betwist dat op de bestektekening een afschot van 30 mm stond aangegeven. Het hof zal daar dan ook van uitgaan.


4.22
Zoals hiervoor is overwogen, rust op Van Pijkeren de plicht om te stellen en zo nodig te bewijzen wanneer de klachttermijn is aangevangen. Van Pijkeren heeft gesteld dat [appellanten] een gebrek aan afschot al bij oplevering had moeten ontdekken omdat dit met een ‘timmermansoog’ zou zijn vast te stellen. Ook heeft zij (in de conclusie van antwoord in eerste aanleg) opgemerkt dat het zeer onwaarschijnlijk is dat een gebrekkig afschot niet in de eerste maanden na oplevering maar pas na zeven jaar wordt geconstateerd.
Als het afschot werkelijk niet goed was geweest, dan had dit zich veel eerder geopenbaard, aldus Van Pijkeren.


4.23
De stellingen van [appellanten] komen erop neer dat niet de gehele vloer, die ruim 35 meter lang en 5 meter breed is, onvoldoende afschot vertoont, maar dat het afschot alleen op delen van de vloer onvoldoende is. Niet is gesteld dat in het geheel geen sprake is van afschot, zodat moet worden uitgegaan van (slechts) een plaatselijk verschil met het vereiste afschot van minder dan 30mm over de al genoemde afstand. [appellanten] heeft gesteld dat het gebrek aan afschot pas jaren na de oplevering aan het licht kwam toen omstreeks het najaar van 2015 bleek dat de ankers van de ligboxbeugels waren doorgeroest. Hij heeft kort daarna, in januari 2016, bij Van Pijkeren melding gemaakt van het gebrek.


4.24
Het hof overweegt als volgt. Het enkele feit dat [appellanten] als hulpkracht op aanwijzing van Van Pijkeren werkzaamheden heeft uitgevoerd bij de bouw van stallen, leidt naar het oordeel van het hof niet tot de conclusie dat [appellanten] beschikt over een ‘timmersmansoog’ waarmee hij het gebrek ten tijde van de oplevering had kunnen opmerken.
Het afschot van de vloer in de richting van de mestroosters zou volgens tekening 30mm moeten zijn. Volgens [appellanten] is dat op bepaalde plaatsen minder. Van Pijkeren heeft niet onderbouwd gesteld hoe [appellanten] , de afmetingen van de vloer in aanmerking genomen en het in verhouding daarmee vrij geringe afschot, redelijkerwijs ten tijde van de oplevering had kunnen vaststellen dat op een aantal plaatsen op de vloer sprake was van afwijkingen in dat afschot.


4.25
Voor het overige heeft Van Pijkeren slechts in zijn algemeenheid opgemerkt dat het onwaarschijnlijk is dat een gebrek aan afschot pas na jaren wordt ontdekt. Van Pijkeren gaat daarbij voorbij aan het feit dat niet is gesteld dat het afschot van de hele vloer onvoldoende is, maar slechts op bepaalde plaatsen en dat dat pas aan het licht kwam toen op bepaalde plaatsen de ankers van de ligboxbeugels doorgeroest bleken. Van Pijkeren heeft geen concrete feiten of omstandigheden gesteld die – indien bewezen – kunnen leiden tot het oordeel dat [appellanten] het gebrek eerder dan in het najaar van 2015 had moeten ontdekken. Het hof komt aan bewijslevering op dat punt dan ook niet toe. Het beroep op schending van de klachtplicht faalt.


4.26
Grief II slaagt in zoverre, maar of dat tot vernietiging van het vonnis leidt, zal uit de verdere beoordeling blijken.Het afschot in de boxdekken, een tekortkoming? Causaal verband met de schade?


4.27

[appellanten] baseert zich op de bevindingen van [C] . Van Pijkeren heeft die bevindingen bestreden: zij heeft opgemerkt dat in het rapport wordt vermeld dat het afschot ‘minder’ is dan 30mm, maar dat niet is vastgesteld hoeveel minder en of dat al dan niet binnen een toegestane tolerantie valt. Van Pijkeren heeft verder betwist dat de door [appellanten] gevorderde schade (volledig) is toe te rekenen aan een eventueel gebrek aan afschot. Zij heeft betoogd dat de bevestigingen van de ligboxbuizen in de jaren van gebruik overbelast zijn geraakt door gebrekkig onderhoud in combinatie met te veel productie van mest (meer koeien dan waar de stal geschikt voor is), waardoor de levensduur beperkt wordt. Ook is denkbaar dat de koeienmatten die door [appellanten] zijn geplaatst – de stalinrichting maakte geen deel uit van de opdracht van Van Pijkeren – verkeerd hebben gelegen waardoor het water en de mest niet goed kon aflopen.



4.28
Het hof is van oordeel met het rapport van [C] de tekortkoming van Van Pijkeren en haar aansprakelijkheid voor de door [appellanten] gevorderde schade nog niet is komen vast te staan. In het rapport is niet vastgesteld in welke mate het afschot afwijkt van hetgeen partijen zijn overeengekomen en in hoeverre dat in strijd is met de eisen van goed en deugdelijk werk. [C] constateert slechts dat het afschot ‘minder’ is dan 30mm waardoor de bevestigingspunten van de voetplaten van de ligboxbuizen ‘meer’ onderhevig zijn aan water en zuren van mest. In welke mate de aantasting ernstiger is dan bij een voldoende afschot het geval zou zijn geweest, valt uit het rapport echter niet af te leiden.


4.29
Ook op dit punt acht het hof een onderzoek door een deskundige aangewezen. De vraag is echter of dat, gelet op het financiële belang van deze zaak en de kosten die een dergelijk onderzoek met zich zal brengen, wenselijk moet worden geacht. In dat kader is van belang dat Van Pijkeren het bestaan en de omvang van de door [appellanten] gevorderde schade niet, althans onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, zodat die toewijsbaar is voor zover de tekortkomingen en het causaal verband daarvan met de schade komen vast te staan.


4.30
Het hof zal daarom, alvorens tot de benoeming van een deskundige over te gaan, een comparitie van partijen gelasten voor het verkrijgen van inlichtingen en het beproeven van een schikking. Ter gelegenheid van die comparitie dienen partijen zich tevens uit te laten over de wenselijkheid van een deskundigenonderzoek, de persoon van de te benoemen deskundige en de aan de deskundige (over de eventuele tekortkomingen en het causaal verband met de schade) te stellen vragen. Ingeval een deskundigenbericht wordt gelast, zal het voorschot daarvoor ten laste van [appellanten] worden gebracht.


4.31
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.




5De beslissingHet gerechtshof, alvorens nader te beslissen:
bepaalt dat partijen, vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte en tot het geven van de verlangde inlichtingen in staat is en bevoegd is tot het aangaan van een schikking, samen met hun advocaten zullen verschijnen voor het hof, dat daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan het Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden op een nader door deze te bepalen dag en tijdstip, om inlichtingen te geven als onder 4.29 vermeld en opdat kan worden onderzocht of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden;

bij deze comparitie bestaat geen gelegenheid om pleitnotities voor te dragen;
bepaalt dat partijen de verhinderdagen van partijen en hun advocaten in de maanden januari tot en met juni 2019 zullen opgeven op de roldatum 11 december 2018, waarna dag en uur van de comparitie (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) zullen worden vastgesteld;

bepaalt dat indien een partij bij gelegenheid van de comparitie van partijen nog een proceshandeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, deze partij ervoor dient te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen;

houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit arrest is gewezen door mr. M.M.A. Wind, mr. M.W. Zandbergen en mr. M. Willemse en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 13 november 2018.
Link naar deze uitspraak