Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBLIM:2019:6102 
 
Datum uitspraak:04-07-2019
Datum gepubliceerd:17-07-2019
Instantie:Rechtbank Limburg
Zaaknummers:AWB - 18 _ 1049
Rechtsgebied:Bestuursrecht
Indicatie:Verweerder heeft een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen en in werking hebben van een pluimveestal (omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, c, e en i van de Wabo). Gelijktijdig met de procedure tot verlening van deze omgevingsvergunning heeft een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan gelopen, die dezelfde ontwikkeling planologisch mogelijk maakt. Het nieuwe bestemmingsplan is inmiddels onherroepelijk. Eisers hebben procesbelang, aangezien de beroepsgronden zich niet alleen richten tegen de planologische onderbouwing van de omgevingsvergunning, maar ook tegen de milieugevolgen. De rechtbank komt daarom toe aan een inhoudelijke behandeling van de beroepsgronden. Het beroep is ongegrond.
Trefwoorden:activiteitenbesluit
agrarisch
bestemmingsplan
buitengebied
geurhinder
omgevingsvergunning
veehouderij
 
Uitspraak
RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond

Bestuursrecht

zaaknummer: ROE 18/1049

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 juli 2019 in de zaak tussen


[eiser 1] , te [plaatsnaam] , en


[eiser 2]
, te [plaatsnaam] , eisers
(gemachtigde: mr.drs. C.R. Jansen),

en


het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Peel en Maas, verweerder
(gemachtigden: drs. A.P. Langerak en ing. R.T.W.A. Leenen).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [naam maatschap], gevestigd te [plaatsnaam] , vergunninghoudster.




Procesverloop

Bij besluit van 4 april 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend.

Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2019. Van eisers is [eiser 2] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Vergunninghoudster heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam] .




Overwegingen


Feiten


1. Op 5 juli 2017 heeft vergunninghoudster bij verweerder een aanvraag ingediend in verband met de wijziging en verplaatsing van haar pluimveebedrijf. Zij heeft verzocht om een omgevingsvergunning voor het bouwen van en het ter plaatse in werking hebben van een nieuwe pluimveestal (het project) op de locatie [straat] [huisnummers] (de locatie). Op
1 september 2017 heeft vergunninghoudster haar aanvraag aangevuld. In deze aanvulling is verzocht om de omgevingsvergunning voor de bedrijfsactiviteiten op de locatie [adres 2] in te trekken en om de aanvraag tevens als aanmeldnotitie voor een vormvrije MER-beoordeling te beschouwen.

2. Het bestreden besluit is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft een ontwerp van het besluit vanaf 21 november 2017 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegd. In deze periode hebben eisers zienswijzen ingediend tegen het ontwerpbesluit.

3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aangevraagde omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten:


bouwen;


het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan;


milieu (het oprichten/veranderen/in werking hebben van een vergunningplichtige inrichting); en


beperkte milieutoets.


Daarnaast heeft verweerder besloten dat er geen aanleiding is een milieueffectrapportage op te laten stellen en om de bestaande omgevingsvergunning beperkte milieutoets voor de locatie [adres 2] in te trekken.

4. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit gold het bestemmingsplan ‘Buitengebied Peel en Maas’. Op de locatie van het project gold volgens dit bestemmingsplan de bestemming ‘Natuur’. Niet in geschil is dat het aangevraagde project van vergunninghoudster met deze bestemming in strijd was.

5. Gelijktijdig met de procedure tot het verlenen van de omgevingsvergunning, heeft een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan gelopen. Op 10 april 2018 heeft de raad van de gemeente Peel en Maas het bestemmingsplan ‘Herziening bestemmingsplan Buitengebied Peel en Maas, locaties [adres 2] , [straat] [huisnummers] en [adres 3] [plaatsnaam] ’ vastgesteld. De bij het bestreden besluit vergunde ontwikkeling is in overeenstemming met dit bestemmingsplan.

6. Eisers hebben tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling). De Afdeling heeft dit beroep ongegrond verklaard bij uitspraak van 3 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1068). Daarmee is het bestemmingsplan onherroepelijk geworden.


Ontvankelijkheid


7. Voordat de rechtbank aan een inhoudelijke behandeling van de gronden van het beroep toekomt, moet zij beoordelen of eisers ontvankelijk zijn. Verweerder heeft in het verweerschrift de vraag opgeworpen of eisers wel belanghebbenden bij het bestreden besluit zijn, omdat zij op ruime afstand wonen van de te bouwen pluimveestal en geen zicht hebben op het project aldaar.

8. De rechtbank stelt vast dat de Afdeling in haar uitspraak van 3 april 2019 overwogen heeft dat eisers belanghebbenden zijn bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. Zij wonen op 155 respectievelijk 225 meter van de voorziene ontwikkeling en het is, gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling, niet uitgesloten dat zij daarvan gevolgen van enige betekenis kunnen ondervinden. Omdat het bestreden besluit betrekking heeft op dezelfde ontwikkeling als het bestemmingsplan, leidt de rechtbank uit de uitspraak van de Afdeling af dat eisers een rechtstreeks bij het besluit betrokken belang hebben.

9. De rechtbank overweegt dat, voor een ontvankelijk beroep, ook sprake moet zijn van procesbelang aan de zijde van eisers. Dit houdt in dat eisers een belang dienen te hebben bij de uitkomst van deze beroepsprocedure. Hoewel verweerder en eisers zich op het standpunt hebben gesteld dat procesbelang aanwezig is, dient de rechtbank dit ook ambtshalve te beoordelen.

10. De beroepsgronden van eisers richten zich voor een deel tegen de ruimtelijke onderbouwing van de omgevingsvergunning (die ziet op de activiteit ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan’). Ten aanzien van deze beroepsgronden hebben eisers geen procesbelang meer. Immers, inmiddels is het bestemmingsplan onherroepelijk en dit voorziet reeds in de ontwikkeling van de pluimveestal op de locatie. Dat betekent dat ook bij het slagen van deze beroepsgronden en een eventuele vernietiging van het bestreden besluit, het project in planologisch opzicht nog steeds kan worden gerealiseerd.

11. De beroepsgronden van eisers zijn echter voor een deel ook gericht tegen de milieugevolgen van het project (en dus tegen de omgevingsvergunning voor de activiteit ‘milieu’). Immers, eisers stellen zich op het standpunt dat onevenredige geur-, stof- en geluidsoverlast zal ontstaan als gevolg van het vergunde project. Ten aanzien van deze beroepsgronden acht de rechtbank wel procesbelang aanwezig. Dat sprake is van een onherroepelijk bestemmingsplan is voor de vraag of het belang van milieubescherming zich niet tegen het project verzet, namelijk niet relevant. Eisers hebben dus wel procesbelang bij een beslissing over deze beroepsgronden.

12. Het feit dat eisers in ieder geval ten aanzien van een deel van hun beroepsgronden procesbelang hebben, betekent naar het oordeel van de rechtbank dat hun beroep ontvankelijk is. Dit brengt tevens met zich dat de rechtbank vervolgens alle beroepsgronden van eisers inhoudelijk dient te beoordelen. De rechtbank overweegt over deze beroepsgronden als volgt.


Volksgezondheid


13. Eisers stellen dat het voorziene project onaanvaardbare risico’s voor de volksgezondheid met zich meebrengt. Die gevolgen zijn door verweerder onvoldoende meegenomen in de besluitvorming. Er zijn onderzoeken waaruit volgt dat de concentratie endotoxinen in de omgeving van veehouderijen toeneemt als het aantal veehouderijen groter wordt. Deze endotoxinen maken mensen gevoeliger voor luchtweginfecties en kunnen een verminderde longfunctie tot gevolg hebben. Er vinden aanvullende onderzoeken naar de effecten van veehouderijen op de volksgezondheid plaats. Verweerder had niet, daarop vooruitlopend, al tot besluitvorming mogen overgaan.

14. Verweerder stelt dat uit de onderzoeken waarnaar eisers verwijzen, geen conclusies over een individueel bedrijf getrokken kunnen worden. Er vinden inderdaad aanvullende onderzoeken plaats om meer inzicht te krijgen in de luchtkwaliteit rondom intensieve veehouderijen. Dat is echter geen reden om uit voorzorg medewerking te weigeren aan een individuele aanvraag. Bovendien voorziet het aangevraagde project in de gelijktijdige sanering van de bestaande bedrijfslocatie van vergunninghoudster aan de [adres 2] , aan de rand van de woonkern [plaatsnaam] . Hierdoor neemt de totale uitstoot van stoffen (inclusief endotoxinen) in de nabijheid van omwonenden juist af, hetgeen positief is voor de volksgezondheid.

15. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aspecten van volksgezondheid voldoende heeft betrokken bij zijn besluitvorming. In de eerste plaats is de aanvraag getoetst aan de eisen die het Besluit emissiearme huisvesting en het Activiteitenbesluit milieubeheer stellen. Daarnaast heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het project geen onaanvaardbare risico’s voor de volksgezondheid met zich meebrengt, omdat de totale uitstoot van stoffen vanuit het pluimveebedrijf van vergunninghoudster juist af zal nemen, door de gelijktijdige sanering van de bedrijfslocatie aan de [adres 2] .


Landelijke omgeving


16. Eisers voeren aan dat verweerder onvoldoende gewicht heeft toegekend aan het behouden, beschermen en ontwikkelen van de (natuur)waarden op de locatie en aan de belangen van omwonenden. Zij vinden bovendien dat hun woonomgeving op onaanvaardbare wijze wordt aangetast. Dat geldt eens te meer omdat eisers (althans [eiser 2] ) in het verleden een bijdrage hebben geleverd aan de natuurontwikkeling in het gebied, door drie percelen in te brengen voor natuurbehoud. Dat de vernietigde natuur op een andere locatie ( [straat] [adres 3] ) wordt teruggebracht, is volgens eisers geen gelijkwaardige compensatie.

17. Verweerder stelt naar de gevolgen van het bestreden besluit als geheel te hebben gekeken en niet naar slechts een onderdeel ervan. Op een andere bedrijfslocatie van vergunninghoudster ( [adres 2] ) wordt het bedrijf gesaneerd en op weer een andere bedrijfslocatie ( [straat] [adres 3] ) wordt de gekapte natuur gecompenseerd. Daarmee wordt laatstgenoemde bedrijfslocatie tevens landschappelijk ingepast. Deze positieve effecten zijn afgezet tegen het verwijderen van natuur op de locatie. Verweerder verwijst verder naar het provinciaal beleid zoals is neergelegd in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014. Hieruit volgt dat de locatie bedoeld is voor agrarisch gebruik. Ook op grond van de Structuurvisie Buitengebied Peel en Maas is het project, zoals aangevraagd, mogelijk. De persoonlijke belangen van eisers worden volgens verweerder niet onaanvaardbaar aangetast, niet alleen omdat de te verwijderen natuur elders wordt teruggebracht, maar ook omdat eisers vanaf hun woonpercelen geen enkel zicht op de locatie hebben.

18. De rechtbank overweegt dat verweerder een belangenafweging heeft gemaakt waarin betrokken is dat het project positieve gevolgen met zich meebrengt in de zin van de sanering van een bedrijfslocatie gelegen aan de woonkern ( [adres 2] ) en het compenseren van de kap van bos op de locatie door het landschappelijk inpassen van weer een andere bedrijfslocatie ( [straat] [adres 3] ). Verweerder heeft in deze belangenafweging ook betrokken dat eisers vanuit hun percelen geen zicht hebben op de locatie, die immers ook na realisatie van het project nog steeds omsloten is door bos. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid meer gewicht kunnen toekennen aan het belang van realisatie van het project en de daarmee gepaard gaande positieve effecten, dan aan het behoud van natuur op de locatie en de persoonlijke belangen van eisers daarbij.


Onevenredige geur-, stof- en geluidsoverlast


19. Eisers stellen dat zij onevenredige overlast van geur, stof en geluid zullen ondervinden en dat hun woon- en leefklimaat verder zal worden aangetast door het bestreden besluit. Ter zake van de geurhinder stellen eisers dat weliswaar geen wettelijke normen overschreden worden, maar dat verweerder – los van deze wettelijke normen – had moeten kijken naar de gevolgen van een toename van geurhinder voor de omwonenden. De acceptatiegrens van omwonenden voor geurhinder is reeds bereikt.

20. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de vergunningaanvraag getoetst is aan de normen voor geurbelasting zoals die zijn opgenomen in de wet- en regelgeving. Aan deze normen is voldaan. Er is op dit moment geen gemeentelijk beleid op grond waarvan aan lagere normen getoetst zou moeten worden.

21. De rechtbank stelt vast dat het standpunt van eisers dat sprake is van onevenredige hinder van stof en geluid, door hen niet onderbouwd is. Deze beroepsgrond kan alleen al om die reden niet slagen.

22. Wat betreft het standpunt van eisers dat sprake is van onevenredige geurhinder, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft de geurhinder als gevolg van het project getoetst aan de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) en de Regeling geurhinder en veehoudering. Daarbij heeft verweerder gekeken of de omliggende woningen, waaronder die van eisers, voldoen aan de geurnormen en afstandsnormen zoals die in deze wet- en regelgeving zijn opgenomen. Verweerder heeft, onder overlegging van berekeningen, geconcludeerd dat aan deze normen wordt voldaan. Binnen de gemeente Peel en Maas geldt geen gemeentelijke verordening met daarin andere (strengere) normen voor het toetsen van geurhinder. Verweerder heeft daarom terecht aan de normen uit de Wgv getoetst. Omdat aan deze normen is voldaan, heeft verweerder mogen concluderen dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wat betreft geur.


Conclusie


23. Op grond van het voorgaande is het beroep van eisers ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.




Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Drent, voorzitter, mr. R.M.M. Kleijkers en
mr. J.M.E. Kessels, leden, in aanwezigheid van mr. P.M. van den Brekel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2019.






griffier voorzitter




Afschrift verzonden aan partijen op: 4 juli 2019




Rechtsmiddel
Belanghebbenden en verweerder kunnen binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak, daartegen hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Link naar deze uitspraak