Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBOVE:2018:1675 
 
Datum uitspraak:18-04-2018
Datum gepubliceerd:17-05-2018
Instantie:Rechtbank Overijssel
Zaaknummers:C/08/196484 / HA ZA 17-29
Rechtsgebied:Civiel recht
Indicatie:Borgtochtovereenkomsten vernietigbaar? Voor eerste borgtochtovereenkomst was toestemming echtgenote vereist. Sprake van ongebruikelijke financieringsovereenkomst. Uitzondering van artikel 1:88 lid 5 BW niet van toepassing. Tweede borgtochtovereenkomst niet vernietigbaar. Echtgenote heeft toestemming gegeven en beroep op dwaling en misbruik van omstandigheden faalt. Geen schending zorgplicht bank.
Trefwoorden:huwelijkse voorwaarden
levensonderhoud
wettelijke rente
 
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Zwolle

zaaknummer / rolnummer: C/08/196484 / HA ZA 17-29


Vonnis van 18 april 2018


in de zaak van

de coöperatie COÖPERATIEVE RABOBANK U.A., rechtsopvolgster onder algemene titel van COÖPERATIEVE RABOBANK NOORD VELUWE U.A. en COÖPERATIEVE RABOBANK NOORD WEST-VELUWE U.A.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. D.J. Kramer te Doesburg,

tegen



[X]
,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. J.L. Souman te Epe.


Partijen zullen hierna de Rabobank en [X] genoemd worden.




1De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:


het tussenvonnis van 22 november 2017


de conclusie van antwoord in reconventie


het proces-verbaal van de op 23 januari 2018 gehouden comparitie


de akte van de Rabobank


de akte van [X] .





1.2.
Hierna is vonnis bepaald.





2De feiten

2.1.

[X] is als ondernemer lange tijd actief geweest in (met name) detachering van personeel en aanneming van werk. Die activiteiten werden ontplooid vanuit verschillende vennootschappen, waarvan de Rabobank (gedeeltelijk) “huisbankier” was.



2.2.

[X] heeft in 2005 zijn huidige woning in [woonplaats] gekocht. Deze woning is gefinancierd met een hypothecaire geldlening bij de Rabobank.



2.3.

[X] is op [2008] onder huwelijkse voorwaarden getrouwd met mevrouw [A] .



2.4.
Op 8 april 2009 heeft de Rabobank aan [Y B.V.] een financieringsvoorstel gedaan met betrekking tot een geldlening van
€ 155.000,00, welk voorstel [Y B.V.] heeft aanvaard. De betreffende geldlening is bij de bank geadministreerd onder leningnummer [xxxx] .



2.5.
In verband met de aankoop van een bedrijfspand te Elburg heeft de Rabobank op 17 februari 2010 een financieringsvoorstel gedaan voor twee geldleningen van
€ 500.000,00 elk, aan de besloten vennootschappen [B] , [C] (later ODP I genaamd), [D] ,

[E] (later ODP II genaamd), [F] , [G] (later [L] genaamd), De Morgenzon en Dutch Fencing, die in dit voorstel zowel tezamen als afzonderlijk debiteur of kredietnemer worden genoemd. In het voorstel, dat diezelfde dag is aanvaard, staat ten aanzien van de beide geldleningen onder meer het volgende vermeld:

“De geldlening wordt door Coöperatieve Rabobank Noordwest-Veluwe U.A. gevestigd te Nunspeet, hierna te noemen: bank, (hoofdelijk) verstrekt aan debiteur.”

Ook staat in het betreffende voorstel vermeld:

“De hierbij aangeboden geldleningen ter grootte van € 1.000.000,00 (…) profiteren van de MKB-regeling van de Europese Investerings Bank (de EIB). Hierdoor is het in dit financieringsvoorstel voor de EIB-lening aangeboden rentetarief 0,40 %-punten lager dan het rentetarief dat wij anders zouden hebben aangeboden. Deze korting is al verwerkt in het rentetarief vermeld in dit financieringsvoorstel. Als de MKB-regeling van de EIB of de op basis daarvan door Rabobank Nederland met de EIB gesloten overeenkomst eindigt, vervalt de grondslag voor deze korting. De bank is bevoegd in dat geval het rentetarief te verhogen met het aantal procentpunten gelijk aan de korting. De bank zal de debiteur daarover informeren. Dit tast het recht van de bank niet aan om de rente en/of de opslag in andere gevallen te wijzigen als dit is overeengekomen. De rentekorting vervalt in ieder geval aan het einde van de rentevastperiode.”




2.6.
De hiervoor onder 2.5. genoemde geldleningen zijn bij de bank geadministreerd onder leningnummers [zzzz] en [yyyy] .



2.7.

[X] was niet alleen bestuurder van de hiervoor onder 2.5. genoemde vennootschappen, maar hield ook (middellijk) de meerderheid van de aandelen daarin.



2.8.

[X] heeft zich bij borgtochtovereenkomst van 17 februari 2010 jegens de Rabobank als borg tot een bedrag van € 25.000,00 verbonden tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen de Rabobank blijkens haar administratie van de hiervoor onder 2.5. genoemde vennootschappen te vorderen heeft of te vorderen krijgt, uit welke hoofde dan ook. De betreffende overeenkomst is niet door [A] mede ondertekend.


2.9.
De naam van [B] is op enig moment gewijzigd in [K] Groep B.V. (hierna te noemen [K] ).



2.10.
Medio 2012 is [K] gaan samenwerken met [Y B.V.] , van welke vennootschap de heer [Y] bestuurder was. In dat kader heeft een herfinanciering plaatsgehad.



2.11.
Op 19 april 2013 heeft de Rabobank [X] en [A] een brief gestuurd met de volgende inhoud:

“Hierbij delen wij u mee dat de bank bereid is om de bestaande geldleningen onder nummers [yyyy] en [zzzz] , pro resto, resp. € 422.929,00 en € 448.607,00, beiden ten name van [K] Groep B.V. te continueren onder hoofdelijkheid van alle leningen en kredieten van alle vennootschappen behorende tot de [K] Groep B.V. plus hoofdelijkheid van [Y B.V.] . Tevens is de bank bereid om een krediet van


€ 550.000,00, met een eenmalige inperking van € 50.000,00 per 01-09-2013, op rekening courantnummer [f] te verstrekken onder voorwaarde dat u, de heer [X] , zich borg stelt voor € 100.000,00. De totale borgstelling bedraagt € 125.000,00, inclusief de bestaande borgstelling van € 25.000,00.



Wij wijzen u er op dat, als de geldnemer de verplichtingen uit hoofde van de verstrekte financieringen niet nakomt, dit tot gevolg kan hebben dat de bank u op grond van de hiervoor bedoelde borgtocht aanspreekt.



Indien u bereid bent de borgstelling af te geven verzoeken wij u bijgaande kopie van deze brief ‘voor gezien’ te tekenen en aan ons te retourneren.



Bij deze brief zijn ter informatie bijgevoegd een voorbeeld van de borgtochtakte en de algemene voorwaarden die daarop van toepassing zullen zijn.”


[X] en [A] hebben deze brief op 24 april 2013 voor gezien getekend.



2.12.
Op 23 april 2013 heeft de Rabobank een financieringsvoorstel gedaan aan [Y B.V.] , [K] en de besloten vennootschappen [L], [C] , [H] , [J] , Dutch Fencing, De Morgenzon en [E] , die in dit voorstel zowel tezamen als afzonderlijk debiteur of kredietnemer worden genoemd. In het voorstel staat onder meer vermeld:


Krediet van : EUR 550.000,--



De bank verstrekt het krediet aan de kredietnemer (hoofdelijk).


(…)


Het krediet wordt bij de bank geadministreerd op rekening-courantnummer



[aaaa] .


(…)


Er zal een borgtocht voor een bedrag van EUR 100.000,-- worden afgegeven door:

D. [X] en geldt voor alle huidige en toekomstige verplichtingen van de debiteur.


(…)


Er zal een borgtocht voor een bedrag van EUR 125.000,-- worden afgegeven door:


[Y] en geldt voor alle huidige en toekomstige verplichtingen van de debiteur.”




2.13.
Bij borgtochtovereenkomst van 24 april 2013 heeft [X] zich jegens de Rabobank als borg tot een bedrag van € 100.000,00 verbonden tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen de Rabobank blijkens haar administratie van [Y B.V.] en [K]
te vorderen heeft of te vorderen krijgt, uit welke hoofde dan ook. [A] heeft de betreffende overeenkomst ook ondertekend. Boven haar naam en handtekening staat vermeld “Toestemming van de gehuwde/geregistreerde partner(s) (art. 80b samen met) artikel 88 Boek 1 B.W.”.



2.14.
Bij overeenkomsten van 24 april 2013 hebben [Y B.V.] , [H] B.V. en [J] B.V. zich hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de hiervoor onder 2.5. genoemde geldleningen.



2.15.
Op 8 augustus 2013 heeft de Rabobank een “Samenstellingen Overeenkomst” gesloten met [K] , [H] , [J] , [L], [C] , Dutch Fencing, [E] en De Morgenzon, welke vennootschappen tezamen en afzonderlijk rekeninghouder genoemd worden in de overeenkomst. In die overeenkomst staat onder meer het volgende vermeld:

“(…)


In aanmerking nemende dat:


(…)


- de rekeninghouder en de bank nadere afspraken willen maken over de volgende rekeningen met rekeningnummers:



[a]




[b]




[c]




[d]




[e]




[f]




[g]




[h]



(…)



Saldocompensatie


1. In afwijking van de afspraken die de rekeninghouder met de bank voor elke rekening heeft gemaakt, komen partijen overeen dat elke rekeninghouder tot de totale beschikkingsruimte kan beschikken over zijn rekening.


(…)


Als door een opname binnen de totale beschikkingsruimte een debetstand op een rekening ontstaat die op grond van de op die rekening van toepassing zijnde voorwaarden niet zou zijn toegestaan, verstrekt de bank hierbij tot wederopzegging hoofdelijk aan de rekeninghouder een krediet, hierna te noemen: flexibel krediet. (…)



3. Iedere rekeninghouder stelt zich jegens de bank -die dit aanneemt- voor iedere andere rekeninghouder genoemd in deze overeenkomst hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van het door een rekeninghouder aan de bank verschuldigde uit hoofde van een debetsaldo op een rekening en verbindt zich jegens de bank het verschuldigde op eerste verzoek van de bank te betalen.”




2.16.
Bij brief van 18 juli 2014 heeft de Rabobank de financieringsrelatie met de hiervoor onder 2.12. genoemde vennootschappen opgezegd. In deze brief zijn de hiervoor onder 2.4., 2.5. en 2.12. genoemde financieringen die betrekking hebben op leningnummers [xxxx] , [zzzz] , [yyyy] en [aaaa] opgeëist, alsmede het saldo van een aantal rekeningen-couranten. Dit laatste betreft de volgende rekeningnummers:
- [a] ten name van [L] B.V.
- [e] ten name van Dutch Fencing B.V.
- [h] ten name van De Morgenzon B.V.
- [b] ten name van [C] B.V.
- [g] ten name van [E] B.V.
- [d] ten name van [J] B.V.
- [c] ten name van [H] B.V.
De opzeggingsbrief is diezelfde dag ter kennisneming ook aan [X] toegezonden. In de betreffende brief staat, voor zover van belang, het volgende vermeld:

“Totaal te voldoen € 1.437.660,54


te vermeerderen met de vooralsnog p.m. gestelde posten



Voorts houdt [Y B.V.] bij onze bank een rekening-courant aan zonder krediet, rekeningcourant-nummer 1195.57.126, die momenteel een creditstand heeft van

€ 1.024,88.”




2.17.
In de periode tussen 2 december 2014 en 2 februari 2015 zijn alle hiervoor genoemde vennootschappen gefailleerd. De Rabobank heeft vervolgens bij de curator een vordering ingediend voor een bedrag van € 1.705.487,44.



2.18.
Per brief van 30 juni 2015 heeft de Rabobank [X] verzocht zich binnen twee weken nadien te kwijten van zijn borgtochtverplichtingen.



2.19.

[A] heeft op enig moment de vernietiging ingeroepen van de borgtochtovereenkomst van 17 februari 2010.



2.20.
Op 12 oktober 2016 heeft de Rabobank conservatoir beslag laten leggen op de onroerende zaken, staande en gelegen aan het [adres] te [plaats] , kadastraal bekend [plaats] [sectie en nummers] . Op 14 oktober 2016 is dit beslag aan [X] overbetekend.



2.21.
In overleg met de curator zijn de door de vennootschappen verstrekte zekerheden inmiddels te gelde gemaakt.



2.22.
De Rabobank heeft met [Y] een regeling getroffen.





3Het geschil
in conventie

3.1.
De Rabobank vordert veroordeling van [X] , voor zoveel mogelijk bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, tot betaling van een bedrag van € 125.000,00 aan hoofdsom en een bedrag van € 2.025,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook vordert de Rabobank het door haar gelegde conservatoire beslag niet onrechtmatig te verklaren en [X] te veroordelen in de proceskosten, de kosten van het beslag daaronder begrepen.



3.2.
De Rabobank legt aan deze vorderingen ten grondslag dat zij uit hoofde van de hiervoor genoemde financieringsrelatie op de datum van dagvaarden een bedrag van
€ 823.854,73 te vorderen had – welk bedrag op 20 december 2017 is opgelopen tot
€ 892.184,22 – en daarmee op grond van de met hem gesloten borgtochtovereenkomsten een bedrag van € 125.000,00 van [X] . Volgens de Rabobank is [X] ondanks een verzonden sommatie in gebreke gebleven dat bedrag te voldoen. De Rabobank stelt dat zij in verband hiermee genoodzaakt is geweest de hulp van externe (juridische) adviseurs in te roepen en dat zij ter zake (buitengerechtelijke) kosten heeft gemaakt, welke kosten voor rekening van [X] komen.



3.3.

[X] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.


in reconventie




3.4.

[X] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de opheffing van het door de Rabobank gelegde conservatoire beslag, althans de Rabobank te veroordelen de door haar ten laste van [X] gelegde beslagen op te heffen, met veroordeling van de Rabobank in de kosten van de procedure.



3.5.

[X] legt aan deze vordering ten grondslag dat de beslagen, gelet op zijn verweer in conventie, ten onrechte zijn gelegd. Volgens [X] is zijn belang bij de opheffing van de beslagen niet alleen gelegen in het feit dat hij over onbezwaard eigendom wenst te beschikken, maar tevens in het feit dat hij inkomen genereert uit de beslagen percelen, welk inkomen noodzakelijk is voor zijn levensonderhoud.


3.6.
De Rabobank voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.





4De beoordeling
in conventie en in reconventie

4.1.
De vordering van de Rabobank strekt tot nakoming door [X] van zijn betalingsverplichtingen uit hoofde van de met de Rabobank gesloten borgtochtovereenkomsten.



4.2.

[X] stelt zich op het standpunt dat de borgtochtovereenkomst van 17 februari 2010 rechtsgeldig is vernietigd en roept de vernietiging in van de borgtochtovereenkomst van 24 april 2013. Hij voert daartoe ten eerste aan dat de overeenkomsten vernietigbaar zijn op grond van het bepaalde in artikel 1:88 lid 1 sub c BW. Wat betreft de borgtochtovereenkomst van 17 februari 2010 stelt [X] dat deze niet door [A] is ondertekend, terwijl de uitzondering van artikel 1:88 lid 5 BW zich in casu niet voor doet. De Rabobank betoogt dat de uitzondering van artikel 1:88 lid 5 BW wel van toepassing is.



4.3.
Vooropgesteld wordt dat een echtgenoot die zich als borg verbindt ingevolge het bepaalde in artikel 1:88 lid 1 onder c BW in beginsel toestemming behoeft van de andere echtgenoot. Indien de borg zoals in casu wordt verstrekt door een (middellijk) bestuurder/aandeelhouder van een besloten vennootschap, wordt op dat beginsel in lid 5 van artikel 1:88 BW een uitzondering gemaakt, mits de borgstelling geschiedt ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van die vennootschap. Deze uitzondering moet restrictief worden uitgelegd. De toestemming van de andere echtgenoot is alleen dan niet vereist indien de rechtshandeling waarvoor de in artikel 1:88 lid 1 onder c BW bedoelde zekerheid wordt verstrekt zélf behoort tot de rechtshandelingen die in de normale uitoefening van een bedrijf plegen te worden verricht (HR 14 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5526). De ‘rechtshandeling zelf’ ziet niet op de borgstelling, maar op de rechtshandeling waarvoor de borgtocht is verstrekt (HR 8 juli 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT2632). In het onderhavige geval dient derhalve beoordeeld te worden of het aangaan van de twee geldleningen door de in het financieringsvoorstel van 17 februari 2010 genoemde vennootschappen tot hun normale bedrijfsuitoefening behoorde. Of een rechtshandeling behoort tot de normale uitoefening van een bedrijf moet worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Van een normale bedrijfsuitoefening is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake wanneer de rechtshandeling naar zijn aard en/of risico afwijkt van wat bij de uitoefening van het bedrijf van de betreffende vennootschap gangbaar en gebruikelijk is. Het aangaan van een financieringsovereenkomst met een bank kan vaak als een normale bedrijfshandeling worden aangemerkt, maar bijzondere omstandigheden kunnen maken dat dit in een concreet geval anders ligt.



4.4.

[X] voert aan dat er van een gangbare, gebruikelijke financieringsovereenkomst in casu geen sprake is, omdat het in het onderhavige geval ging om een zeer omvangrijke kredietverlening, gericht op een aankoop (onroerend goed) die de vennootschap normaliter niet deed en die afweek van hetgeen binnen de vennootschap(pen) gebruikelijk was. Ter zitting heeft [X] aangegeven dat hij als bestuurder van zijn vennootschappen niet vaker panden aankocht, met uitzondering van de aankoop van een pand door [Y B.V.] . De Rabobank heeft dit niet gemotiveerd betwist. Gelet op deze stelling van [X] had het op de weg van de Rabobank, die zich immers op de rechtsgevolgen van de uitzondering van artikel 1:88 lid 5 BW beroept, gelegen om voldoende feiten en omstandigheden te stellen op grond waarvan moet worden aangenomen dat de op 17 februari 2010 verstrekte financiering wel een gebruikelijke financiering was. Zij heeft in dit kader echter slechts verwezen naar de statutaire doelstelling van [K] , zijnde onder meer de aan- en verkoop van onroerende zaken en het verrichten van al hetgeen daarmee verband houdt. Nu de Rabobank heeft nagelaten voldoende feiten en omstandigheden te stellen op grond waarvan moet worden aangenomen dat de uitzondering van artikel 1:88 lid 5 BW op de borgtochtovereenkomst van 17 februari 2010 van toepassing is, komt de rechtbank niet aan bewijslevering toe en zal de Rabobank niet tot bewijs van deze stelling worden toegelaten. Dit leidt ertoe dat de rechtbank ervan uit gaat dat de financieringsovereenkomst van 17 februari 2010 inderdaad naar aard en risico ongebruikelijk was en dat [X] toestemming van zijn echtgenote nodig had om zich ten aanzien van die financiering als borg te verbinden. Dit betekent dat [A] de borgtochtovereenkomst van 17 februari 2010 op goede gronden heeft vernietigd en dat de Rabobank geen aanspraak kan maken op betaling van het in die overeenkomst genoemde bedrag van € 25.000,00. Dit deel van de vordering van de Rabobank zal dus worden afgewezen.



4.5.
Ten aanzien van de borgtochtovereenkomst van 24 april 2013 zijn partijen het er over eens dat voor het aangaan daarvan toestemming van [A] vereist was. Volgens [X] heeft [A] die toestemming niet gegeven. Hij stelt dat [A] de betreffende overeenkomst weliswaar mede heeft ondertekend, maar dat haar wil alleen gericht was op het tekenen “voor gezien”. Ter onderbouwing van dit verweer heeft [X] een verklaring van [A] overgelegd die als volgt luidt:

“Hierbij verklaar ik. [A] , dat mij alleen is verteld te moeten tekenen voor de borg zodat ik op de hoogte was van de tijdelijke borg (i.v.m. Crisis) die mijn man aanging.



Ik heb dus geen toestemming getekend maar enkel voor gezien getekend.



Gezien de spanning en tijdsdruk van die tijd en het gestelde vertrouwen in de contactpersoon heb ik niet eerst de kleine lettertjes gelezen.”




4.6.
Boven de handtekening van [A] op de borgtochtovereenkomst van 24 april 2013 staat expliciet vermeld “Toestemming van de gehuwde/geregistreerde partner(s) (art. 80b samen met) artikel 88 Boek 1 B.W.” Aangezien de overeenkomst een onderhandse akte betreft, levert deze op grond van het bepaalde in artikel 157 lid 2 Rv dwingend bewijs op ten aanzien van de door [A] gegeven toestemming. Behoudens tegenbewijs heeft de rechtbank deze toestemming dan ook als vaststaand aan te nemen. Beoordeeld dient thans derhalve te worden of [X] voldoende feiten heeft gesteld om tot dit tegenbewijs te worden toegelaten. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. [X] verwijst in dit kader slechts naar voornoemde verklaring van [A] waarin vermeld staat dat haar verteld is alleen te moeten tekenen voor de borgstelling zodat zij daarvan op de hoogte was. Deze verklaring sluit echter niet aan bij het feit dat de Rabobank [A] reeds per brief van 19 april 2013 van de (mogelijke) borgstelling op de hoogte heeft gesteld. Nu [X] onvoldoende feiten heeft gesteld op grond waarvan moet worden aangenomen dat [A] geen toestemming heeft willen geven voor de borgtocht, zal hij niet tot dit bewijs worden toegelaten. Dit betekent dat de rechtbank ervan uit gaat dat [A] toestemming heeft gegeven voor het aangaan van de borgtochtovereenkomst van 24 april 2013.



4.7.

[X] voert ten aanzien van de borgtochtovereenkomst van 24 april 2013 ook aan dat er slechts sprake was van een tijdelijke borgtocht voor de duur van een jaar en dat [A] zeker geen toestemming heeft gegeven voor een borgtocht van langere duur. Volgens [X] zou de borgtocht na een jaar geëvalueerd worden en zou bekeken worden of de financiering voortgezet zou worden.



4.8.
De verklaring van [A] biedt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat er inderdaad sprake was van een tijdelijke borgtocht. Dat hiervan sprake zou zijn blijkt ook niet uit de borgtochtovereenkomst van 24 april 2013, noch uit het financieringsvoorstel van 23 april 2013, noch uit de aan [X] en [A] ten aanzien van de betreffende borgstelling op 19 april 2013 toegezonden brief. Uit de omstandigheden die zich na het aangaan van de betreffende borgtochtovereenkomst hebben voorgedaan blijkt evenmin dat de wil van [X] en [A] slechts gericht was op het aangaan van een tijdelijke borgtocht. In dit kader is van belang dat [X] ter zitting desgevraagd kenbaar heeft gemaakt dat er na een jaar inderdaad een evaluatie heeft plaatsgehad. Vast staat dat de financiering hierna is doorgelopen en gesteld noch gebleken is dat [X] op enig moment zich er op heeft beroepen dat de looptijd van de borgtocht was verstreken. Ook dit duidt er op dat er van een tijdelijke borgtocht geen sprake is geweest. Aangezien [X] verder geen feiten en

omstandigheden heeft gesteld waaruit kan worden afgeleid dat de borgstelling van 24 april 2013 tijdelijk van aard was, wordt aan dit verweer voorbij gegaan.



4.9.

[X] stelt zich in het kader van de ingeroepen vernietiging van de borgtochtovereenkomst van 24 april 2013 ook op het standpunt dat hij bij het aangaan van die overeenkomst heeft gedwaald, althans dat sprake is geweest van misbruik van omstandigheden. Wat betreft de dwaling voert [X] aan dat de Rabobank haar zorgplicht heeft geschonden door hem en [A] niet op de aan de borgtocht verbonden risico’s te wijzen, niet aan haar onderzoeksplicht te voldoen en geen rekening te houden met de concrete omstandigheden. Ook voert [X] aan dat hij in 2013 ernstige psychische problemen had en daardoor de gevolgen van zijn handelen niet kon overzien en niet in staat was zijn wil te bepalen. Subsidiair is er volgens [X] sprake van misbruik van omstandigheden, nu de borgtocht onder grote zakelijke en psychische druk tot stand is gekomen.



4.10.
Ten aanzien van de vermeende schending van de zorgplicht wordt vooropgesteld dat voor zover de borgtochtovereenkomst van 2013 een particuliere borgstelling betreft, hetgeen [X] kennelijk tot uitgangspunt neemt, deze wel een zakelijk karakter heeft. [X] had immers een zakelijk motief om zich borg te stellen en verbond zich in feite (deels) als borg voor zijn eigen onderneming. Tegen deze achtergrond is er naar het oordeel van de rechtbank in casu geen sprake van een schending van de zorgplicht van de Rabobank. Vast staat dat de Rabobank [X] en [A] bij brief van 19 april 2013 op de risico’s van het aangaan van de borgstelling heeft gewezen door expliciet te vermelden dat zij tot betaling aangesproken zouden kunnen worden indien de verplichtingen uit hoofde van de verstrekte financieringen niet zouden worden nagekomen. Van belang in dit kader is tevens dat [X] in 2010 reeds eerder een borgtochtovereenkomst met de Rabobank was aangegaan. Ten aanzien van die borgtochtovereenkomst heeft [X] ter zitting verklaard op de hoogte te zijn geweest van het aan die borgstelling verbonden risico dat hij in privé tot betaling zou kunnen worden aangesproken. Aangenomen moet verder worden dat [X] als bestuurder van [K] en zakenpartner van [Y] exact op de hoogte was van de financiële situatie van [K] en [Y B.V.] . De zorgplicht van een bank in het kader van een borgstelling gaat naar het oordeel van de rechtbank bovendien niet zo ver dat onderzoek moet worden gedaan naar de draagkracht van de borg. De bank staat met de aspirant-borg immers niet in een adviesrelatie en de borg neemt geen financieel product van de bank af. [X] heeft ter zitting nog aangevoerd dat de Rabobank hem vóór het aangaan van de borgtochtovereenkomst duidelijk had moeten maken dat zij eenzijdig de kosten kon verhogen en dat een borgtocht inhield dat hij een commitment zou geven, maar geen zeggenschap meer zou hebben. Deze punten zien naar het oordeel van de rechtbank feitelijk echter op de zorgplicht van de Rabobank ten aanzien van de in 2013 verstrekte financiering en niet op het aangaan van de borgtocht, terwijl de vraag of de Rabobank deze zorgplicht heeft geschonden het bestek van de onderhavige procedure te buiten gaat.



4.11.

[X] meent, gelet op het beroep dat hij doet op het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BY8651), kennelijk dat de Rabobank ook tekort is geschoten in haar zorgplicht jegens [A] als klant. Aangezien [A] in de onderhavige procedure echter geen partij is, wordt aan dit verweer voorbij gegaan.



4.12.
De stelling van [X] dat hij in 2013 zijn wil niet kon bepalen kan tot slot
niet tot het oordeel leiden dat sprake is geweest van dwaling en dient in het kader van het beroep op misbruik van omstandigheden beoordeeld te worden. Het beroep op dwaling van [X] slaagt derhalve niet.



4.13.
Wat betreft het subsidiaire beroep op misbruik van omstandigheden heeft [X] ter zitting verklaard in 2013 zwaar overspannen te zijn geweest en tegen een burn out en een psychose aan te hebben gezeten. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft [X] een verklaring van zijn huisarts overgelegd en een verklaring van een verzekeringsarts. In deze laatste verklaring van 31 december 2014 staat vermeld dat [X] gedurende twee jaar diverse stressfactoren heeft meegemaakt en dat hij klachten van een ernstige depressie en een paniekstoornis heeft. Uit de verklaring van de huisarts volgt dat [X] in 2012 overspannen is geraakt en dat in verband daarmee tot in februari 2013 gebruik van medicatie noodzakelijk was. Voor zover de betreffende verklaringen al voldoende zijn om aan te nemen dat [X] in april 2013 inderdaad als gevolg van psychische problemen zijn handelen niet kon overzien en zijn wil niet kon bepalen, geldt dat [X] onvoldoende heeft aangevoerd om tot de conclusie te kunnen komen dat de borgtochtovereenkomst van 24 april 2013 inderdaad door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. [X] heeft niet voldoende gemotiveerd gesteld en onderbouwd dat de Rabobank wist of had moeten begrijpen dat [X] door voornoemde psychische problemen bewogen werd tot het aangaan van de borgtochtovereenkomst en dat de Rabobank het totstandkomen van die overeenkomst heeft bevorderd, hoewel hetgeen zij wist of had moeten begrijpen haar daarvan had behoren te weerhouden. Weliswaar heeft [X] ter zitting verklaard dat de Rabobank wist dat hij overspannen en arbeidsongeschikt was, maar nu hij dit niet heeft onderbouwd met feiten en omstandigheden waaruit deze wetenschap blijkt, heeft [X] op dit punt niet aan zijn stelplicht voldaan. Dit geldt ook ten aanzien van de gestelde zakelijke druk. Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank ook op dit onderdeel niet aan bewijslevering toekomt, waardoor [X] niet zal worden toegelaten tot bewijs van zijn stelling dat sprake is geweest van misbruik van omstandigheden. Ook het beroep op misbruik van omstandigheden faalt dus.



4.14.

[X] voert verder aan dat onvoldoende is gebleken dat de Rabobank een vordering van voldoende omvang heeft op grond waarvan hij als borg tot betaling kan worden aangesproken, althans dat die vordering dermate onduidelijk en ongespecificeerd is dat die de toewijzing van het gevorderde niet kan dragen.



4.15.
Hoewel de ter zitting door de Rabobank overgelegde specificatie zonder duidelijke toelichting, die ontbreekt, deels onbegrijpelijk is (met name ten aanzien van de genoemde “Debetsaldi samenstellingsovereenkomst”), heeft de Rabobank naar het oordeel van de rechtbank voldoende aangetoond dat er een veelvoud van de door haar gevorderde hoofdsom van € 125.000,00 open staat. Uit de hiervoor onder 2.16. genoemde opzeggingsbrief blijkt duidelijk welke financieringen de Rabobank precies heeft opgezegd en dat er op 18 juli 2014 uit hoofde van die financieringen sprake was van een openstaand saldo van ruim 1,4 miljoen euro. [X] heeft niets gesteld op grond waarvan moet worden aangenomen dat de in deze brief vermelde saldi niet juist zijn, zodat van de juistheid daarvan zal worden uitgegaan. Uit de ter zitting overgelegde specificatie kan vervolgens worden afgeleid dat de uitwinning van de zekerheden ruim € 665.000,00 heeft opgeleverd, van welk bedrag [X] de hoogte an sich evenmin heeft betwist.



4.16.
De in voornoemde opzeggingsbrief genoemde financieringen vallen alle onder de door [X] op 24 april 2013 afgegeven borgtocht. [X] heeft zich immers tot een bedrag van € 100.000,00 als borg verbonden tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen de Rabobank blijkens haar administratie van [Y B.V.] en [K] te vorderen heeft of te vorderen krijgt, terwijl [Y B.V.] en/of [K] bij alle financieringen hoofdelijk kredietnemer waren/was. Ook ten aanzien van het debetsaldo op de hiervoor onder 2.15. en 2.16. genoemde rekeningnummers heeft [K] zich hoofdelijk aansprakelijk gesteld. De stelling van [X] dat de Rabobank een overzicht per vennootschap had moeten overleggen wordt om die reden niet gevolgd.



4.17.

[X] stelt zich ten aanzien van de hoogte van de openstaande vordering ook op het standpunt dat de Rabobank een opbrengst uit een EIB-garantie moet hebben ontvangen en dat de Rabobank duidelijk had moeten maken hoe deze is verrekend. Ook voert [X] aan dat het goed mogelijk is dat [Y] in het kader van zijn met de Rabobank getroffen regeling de gehele openstaande vordering reeds heeft betaald. Volgens de Rabobank heeft de afspraak met [Y] niet tot een vermindering van de zakelijke vordering op de vennootschappen geleid. De Rabobank betwist ook dat zij een opbrengst uit een EIB-garantie heeft ontvangen en stelt dat de EIB slechts een funding voordeel heeft verleend, hetgeen in een lagere rente heeft geresulteerd.



4.18.

[X] heeft zijn stelling dat de Rabobank een opbrengst uit een EIB-garantie heeft ontvangen onvoldoende toegelicht, zodat aan dit verweer voorbij wordt gegaan. Dit geldt ook voor het verweer dat [Y] mogelijk de gehele openstaande vordering heeft betaald, welk verweer feitelijk niet meer dan een vermoeden betreft. Overigens is het gelet op de hoogte van het bedrag waarvoor [Y] een borgtocht heeft afgegeven niet erg aannemelijk dat de gehele vordering van de Rabobank door hem betaald is.



4.19.

[X] heeft in het kader van zijn verweer over de openstaande vordering ook een vergelijking gemaakt tussen de creditsaldi die vermeld staan op pagina 2 van de opzeggingsbrief van 18 juli 2014 en (een deel van) de creditsaldi op de als productie 5 door de Rabobank overgelegde specificatie en in dat kader aangevoerd dat er € 300.000,00 aan creditsaldi verdwenen is. De Rabobank heeft nog niet op de betreffende stelling kunnen reageren. Hoewel het de rechtbank niet duidelijk is hoe het door [X] genoemde verschil precies zit, ziet de rechtbank echter geen aanleiding de Rabobank alsnog in deze gelegenheid te stellen. Ook indien aangenomen moet worden dat er op de openstaande vordering nog een bedrag van € 300.000,00 in mindering gebracht moet worden, bedraagt de resterende vordering immers nog een veelvoud van het bedrag van € 100.000,00.


4.20.

[X] heeft tot slot nog aangevoerd dat de Rabobank ook bij de uitwinning van zekerheden haar zorgplicht heeft geschonden. Hij heeft aan dit standpunt echter geen juridische consequenties verbonden, zodat ook aan dit verweer voorbij wordt gegaan. Dit geldt eveneens voor alle stellingen van [X] die zien op het verweer dat de Rabobank het faillissement van de vennootschappen heeft veroorzaakt, welk verweer het bestek van de onderhavige procedure te buiten gaat.



4.21.
De conclusie uit het voorgaande is dat de gevorderde hoofdsom tot een bedrag van € 100.000,00 zal worden toegewezen.



4.22.
De Rabobank maakt ook aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank is van oordeel dat de Rabobank voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Aangezien niet de gehele gevorderde hoofdsom wordt toegewezen, is op grond van het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief niet het gehele bedrag van € 2.025,00 toewijsbaar. Gelet op dit tarief zal er een bedrag van € 1.775,00 aan incassokosten worden toegewezen. De over de deze kosten gevorderde rente wordt afgewezen, nu gesteld noch gebleken is dat de Rabobank de betreffende kosten reeds betaald heeft.



4.23.
Nu de door de Rabobank gevorderde hoofdsom grotendeels toewijsbaar is, kan het standpunt van [X] dat er ten onrechte conservatoir beslag is gelegd niet worden gevolgd. Aangezien [X] verder geen steekhoudende argumenten heeft aangevoerd op grond waarvan de gelegde beslagen niettemin moeten worden opgeheven, zullen de vorderingen van [X] in reconventie worden afgewezen en zal de rechtbank in conventie het gelegde conservatoire beslag niet onrechtmatig verklaren.



4.24.
De Rabobank vordert [X] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 943,62 voor verschotten (waaronder begrepen een bedrag van € 618,00 aan griffierecht) en € 1.421,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 1.421,00).



4.25.

[X] zal als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie en in reconventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Rabobank worden in conventie begroot op:
- dagvaarding € 100,22
- griffierecht 3.276,00
- salaris advocaat 3.552,50 (2,5 punten × tarief € 1.421,00)
Totaal € 6.928,72

De kosten in reconventie worden aan de zijde van de Rabobank begroot op een bedrag van
€ 452,00 aan salaris advocaat (2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 452,00).





5De beslissing
De rechtbank


in conventie


5.1.
veroordeelt [X] om aan de Rabobank te betalen een bedrag van € 101.775,00, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over een bedrag van € 100.000,00 met ingang van 15 juli 2015 tot de dag van volledige betaling,



5.2.
verklaart het door de Rabobank op 12 oktober 2016 gelegde conservatoire beslag niet onrechtmatig,



5.3.
veroordeelt [X] in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 2.364,62,



5.4.
veroordeelt [X] in de proceskosten, aan de zijde van de Rabobank tot op heden begroot op € 6.928,72,



5.5.
verklaart dit vonnis in conventie met betrekking tot rechtsoverweging 5.1., 5.3 en 5.4. uitvoerbaar bij voorraad,



5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,


in reconventie



5.7.
wijst de vorderingen af,



5.8.
veroordeelt [X] in de proceskosten, aan de zijde van de Rabobank tot op heden begroot op € 452,00,


5.9.
veroordeelt [X] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [X] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,



5.10.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.N. Bartels en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2018.
Link naar deze uitspraak