Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBGEL:2019:5198 
 
Datum uitspraak:14-11-2019
Datum gepubliceerd:20-02-2020
Instantie:Rechtbank Gelderland
Zaaknummers:AWB - 19 _ 3312
Rechtsgebied:Belastingrecht
Indicatie:WOZ. Procesbelang huurder van sociale huurwoning. De rechtbank kiest voor een ruime benadering van het procesbelang. Anders ontstaat de situatie dat de toegang tot de rechter (procesbelang) afhankelijk is van de slaagkans van de materiële gronden (hoogte WOZ-waarde). Daardoor zou ook de bewijslastverdeling in WOZ-zaken, waar de heffingsambtenaar de hoogte van de WOZ-waarde aannemelijk moet maken worden omgekeerd. Het mogelijke risico van aanzuigende werking van no cure no pay-gemachtigden weegt niet op tegen een ruime uitleg. Bovendien zou een beperkte uitleg van procesbelang leiden tot een afwijkende invulling van het procesbelang in een klein aantal zaken ten opzichte van de rest van het fiscale bestuursrecht.
Trefwoorden:belastingrecht
woz waarde
woz-beschikking
woz-waarde
 
Uitspraak
RechtbanK gelderland

Team belastingrecht
zaaknummer: AWB 19/3312

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 november 2019 in de zaak tussen



[eiser] wonende te [woonplaats] , eiser(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),

en



de heffingsambtenaar van de gemeente Nunspeet, verweerder.




De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 30 april 2019 waarbij het bezwaar van eiser tegen de WOZ-waarde van de onroerende zaak aan de [adres 1] te [woonplaats] (de onroerende zaak) voor het jaar 2019 niet-ontvankelijk is verklaard.



Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2019. Namens eiser is [persoon B] verschenen. Namens verweerder zijn verschenen [persoon C] en [persoon D] .



Beslissing
De rechtbank:


verklaart het beroep gegrond;


vernietigt de uitspraak op bezwaar;


wijst de zaak terug naar verweerder om opnieuw uitspraak op bezwaar te doen met inachtneming van deze uitspraak;


veroordeelt verweerder in de door eiser in bezwaar en beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.024;


draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiser te vergoeden.





Overwegingen
1. De WOZ-beschikking die in deze zaak wordt beoordeeld is toegezonden aan eiser als gebruiker van de woning (artikel 24, derde lid, onder b, van de Wet waardering onroerende zaken; Wet WOZ). Op de beschikking staat ook de aanslag afvalstoffenheffing vermeld. De woning wordt door eiser gehuurd. De huur die eiser betaalt, ligt onder de zogenoemde liberalisatiegrens: het gaat om een sociale huurwoning.

2. Omdat verweerder de WOZ-beschikking en de uitspraak op bezwaar aan eiser heeft toegezonden, is eiser belanghebbende en kan hij daarom bezwaar maken en beroep instellen. In geschil is echter of eiser ook procesbelang heeft bij het in bezwaar en beroep opkomen tegen de WOZ-beschikking. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser geen procesbelang heeft en dat het bezwaar daarom terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Eiser heeft dit betwist.

3. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zich in de uitspraak op bezwaar ten onrechte heeft beroepen op artikel 28, eerste lid, van de Wet WOZ. Dat artikel gaat over de situatie dat een ander dan degene aan wie de WOZ-beschikking is gestuurd om een WOZ-beschikking op zijn eigen naam kan vragen. In dat geval moet hij wel aan de heffingsambtenaar aannemelijk maken dat hij daar een belang bij heeft. Deze situatie is in deze zaak niet aan de orde, omdat eiser als huurder van de woning al recht heeft op een WOZ-beschikking op zijn naam.

4. Dit neemt echter niet weg dat volgens vaste rechtspraak een bezwaar of beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard als een procesbelang ontbreekt. Dit houdt in dat als het gebruiken van een rechtsmiddel, ongeacht de gronden waarop het steunt, een partij niet in een gunstigere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen (Hoge Raad 11 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:878).

5. Verweerder heeft aangevoerd dat eiser geen procesbelang heeft, omdat hij financieel niet in een gunstigere positie kan komen door verlaging van de WOZ-waarde. Volgens verweerder blijkt namelijk uit door hem ontvangen informatie van de woningbouwcorporatie dat de huurprijs van € 540,59 zo ver onder de maximaal toegestane huurprijs van € 1.029,91 zit, dat niet aannemelijk is dat een verlaging van de WOZ-waarde kan leiden tot een lagere huurprijs. Verweerder heeft eiser in de gelegenheid gesteld alsnog aannemelijk te maken dat hij procesbelang heeft, maar daarvan heeft eiser geen gebruik gemaakt. Verweerder heeft ter verdere onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar de uitspraak van Rechtbank Midden-Nederland van 18 oktober 2019 (ECLI:NL:RBMNE:2019:4835).

6. Eiser stelt dat hij als huurder een op zijn naam gestelde WOZ-beschikking heeft ontvangen en hieruit volgt dat sprake is van procesbelang. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 juli 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:5838). Ter zitting heeft eiser ook nog gewezen op de uitspraak van de Hoge Raad van 13 september 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1315) die ook betrekking had op een sociale huurwoning en waarin het procesbelang niet aan de orde is gekomen. Omdat het een kwestie van openbare orde betreft, volgt daar volgens eiser dus uit dat de uitspraak van het hof correct is.

7. De rechtbank merkt in de eerste plaats op dat uit de uitspraak van de Hoge Raad van 13 september 2019 niet kan worden afgeleid (en ook niet uit de onderliggende uitspraken) of onderzoek is gedaan naar de vraag of verlaging van de WOZ-waarde in dat geval wel direct gevolg zou hebben gehad voor de hoogte van de huurprijs. Niet kan worden uitgesloten dat in die zaak dat onderzoek wel is verricht en dat daaruit is gebleken dat de maximale huurprijs werd gerekend. Omdat deze informatie ontbreekt, kan niet met zekerheid uit die uitspraak de conclusie worden getrokken dat verweerders standpunt (en het oordeel van de Rechtbank Midden-Nederland) onjuist is.

8. Het hof heeft in zijn uitspraak van 16 juli 2019, die ook betrekking had op een sociale huurwoning, geoordeeld dat ook in zo'n geval het procesbelang van de huurder van een sociale huurwoning die op eigen naam een WOZ-beschikking heeft gekregen gegeven is. Volgens het hof volgt deze conclusie uit een ruime uitleg van de uitspraak van de Hoge Raad van 20 oktober 2017 (ECLI:NL:HR:2017). Daarin heeft de Hoge Raad als vuistregel geformuleerd dat iemand die een WOZ-beschikking op eigen naam heeft gekregen en een hogere waarde bepleit, een belang heeft bij die vaststelling van een hogere waarde.

9. De rechtbank onderschrijft de keuze van het hof om de uitspraak van de Hoge Raad van 20 oktober 2017 ruim uit te leggen, omdat deze keuze de nadruk legt op de praktische benadering van de Hoge Raad. Die benadering is in de ogen van de rechtbank aantrekkelijk, omdat die de toegang tot de rechter (het al dan niet hebben van procesbelang) niet afhankelijk stelt van een beoordeling van de slaagkans van de materiële gronden. De benadering van de Rechtbank Midden-Nederland van 18 oktober 2019 leidt er namelijk in een geval als dit in wezen toe, dat op de belanghebbende de bewijslast wordt gelegd van de WOZ-waarde (want alleen als aannemelijk is dat de WOZ-waarde zó laag is dat die een effect op de huurprijs heeft, is er procesbelang). Terwijl het uitgangspunt in WOZ-zaken is dat de bewijslast dat de WOZ-waarde correct is vastgesteld bij de heffingsambtenaar ligt. Dit laat overigens onverlet dat de rechtbank inziet dat deze ruime uitleg van het procesbelang in dit soort zaken het risico heeft van een aanzuigende werking van met name no cure no pay-gemachtigden wat kan leiden tot een onbedoelde en ongewenste belasting van heffingsambtenaren, zoals de Rechtbank Midden-Nederland op overtuigende wijze heeft uiteengezet. Echter, naar het oordeel van de rechtbank weegt dat mogelijke risico niet op tegen het voorgaande en heeft het niet als nadeel dat voor een klein aantal zaken een afwijkende invulling van het procesbelang geldt ten opzichte van de rest van het fiscale bestuursrecht.

10. Het voorgaande impliceert dat in dit geval het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard vanwege het ontbreken van voldoende procesbelang. Gelet hierop is het beroep gegrond verklaard.

11. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.024 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.





Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.W. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M.A. Arts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 november 2019.






griffier rechter






Afschrift verzonden aan partijen op:







Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Link naar deze uitspraak