Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:GHDHA:2024:1656 
 
Datum uitspraak:11-07-2024
Datum gepubliceerd:24-10-2024
Instantie:Gerechtshof Den Haag
Zaaknummers:BK-23/401
Rechtsgebied:Belastingrecht
Indicatie:Naheffingsaanslag Bpm. Art. 9 Wet Bpm. Art. 10, leden 1, 2 en 8, Wet Bpm. Art. 110 VWEU. Belanghebbende maakt niet aannemelijk dat sprake is van een ongeoorloofd onderscheid in de zin van artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM. Soortgelijkheid. Historische nieuwprijs. De uit de koerslijst voortvloeiende catalogusprijs dient te worden vermeerderd met het bedrag aan bpm dat voor het te registreren motorrijtuig verschuldigd zou zijn geweest op het tijdstip waarop het voor het eerst in gebruik werd genomen. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat een hogere waardevermindering wegens schade of USA-specificaties moet worden toegepast.
Trefwoorden:belastingrecht
bpm
naheffingsaanslag
taxatie
vrijstelling
 
Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
enkelvoudige kamer
nummer BK-23/401


Uitspraak van 11 juli 2024

in het geding tussen:


[X] , te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: S.M. Bothof)

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,
(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende en het incidentele hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 29 maart 2023, nummer SGR 21/6179.




Procesverloop


1.1.
Belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) opgelegd van € 14.534 (de naheffingsaanslag).



1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.



1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep is van belanghebbende een griffierecht geheven van € 181. De beslissing van de Rechtbank luidt, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

”De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- verlaagt de naheffingsaanslag tot € 6.668 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.266;
- draagt verweerder op van het door eiser betaalde griffierecht € 181 aan eiser te vergoeden.”



1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft op dat incidentele hoger beroep gereageerd. Van belanghebbende is € 274 aan griffierecht geheven. De Inspecteur heeft nadere stukken ingediend.


1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 30 mei 2024. De gemachtigde en belanghebbende hebben aan de zitting deelgenomen via MS Teams, waarbij sprake is van een rechtstreekse beeld- en geluidverbinding met het Hof. De Inspecteur is fysiek verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een procesverbaal opgemaakt.





Feiten


2.1.
Belanghebbende heeft aangifte bpm gedaan ter zake van de registratie van een Volvo XC60 (de auto). De auto is geproduceerd voor de Amerikaanse markt en beschikt niet over een Europese typegoedkeuring. De volgens de aangifte verschuldigde bpm bedraagt € 2.875 en is op aangifte voldaan.



2.2.
In de aangifte is uitgegaan van een CO2-uitstoot van de auto van 262 gram per
kilometer en een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 21.863. Als
waardevermindering wegens schade is een bedrag van € 19.027 in aanmerking genomen.
Dit bedrag betreft 100% van een door een taxateur van [naam taxateur] opgestelde schadecalculatie. De handelsinkoopwaarde in beschadigde staat is derhalve vastgesteld op € 2.835. In het taxatierapport staat onder meer:


“USA AUTO, NAVIGATIE, RADIO, ALLES MOET WORDEN AANGEPAST VOOR DE NEDERLANDSE ONTVANGST


WAARDE USA WAGEN IS BIJ VERKOOP MIN.20% LAGER!! T.O.V. EUROPESE UITVOERING.


DIVERSE APPARATE GAAN NIET WERKEN, ZOALS FILE MELDINGEN, DAB TUNER, ON CALL


SYSTEM VAN VOLVO, ENZ


POOK GEEN PDC VOOR OF ACHTER.”




2.3.
De naheffingsaanslag bedraagt € 14.534. Hierbij is uitgegaan van een CO2-uitstoot
van de auto van 262 gram per kilometer en een historische nieuwprijs van € 55.945. Deze
historische nieuwprijs is gebaseerd op een CO2-uitstoot van 157 gram per kilometer. De
handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat is aan de hand van de koerslijst AutotelexPro
bepaald op € 24.319. Wegens schade is een waardevermindering in aanmerking genomen
van € 1.110, ofwel 82% van door Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ) gecalculeerde
schade van € 1.353. De handelsinkoopwaarde in beschadigde staat is derhalve vastgesteld op € 23.209. De Inspecteur heeft een extra leeftijdskorting toegekend van € 5.485.





Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft als volgt geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

“7. Artikel 110 VWEU luidt, voor zover hier van belang:
“De lidstaten heffen op producten van de overige lidstaten, al dan niet rechtstreeks, geen
hogere binnenlandse belastingen van welke aard ook dan die welke, al dan niet rechtstreeks,
op gelijksoortige nationale producten worden geheven.”

8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat artikel 110 VWEU in dit geval niet van
toepassing is, omdat uit de stukken van het geding niet kan worden afgeleid dat de auto
afkomstig is uit een andere lidstaat van de EU. Volgens verweerder is het ook mogelijk dat
eiser de auto zelf rechtstreeks in de Verenigde Staten heeft aangeschaft.

9. Het ligt daarom op de weg van eiser om feiten en omstandigheden te stellen op
grond waarvan kan worden aangenomen dat de auto een product van een andere lidstaat is
als bedoeld in artikel 110 VWEU. Eiser is daarin niet geslaagd. Niet in geschil is dat de auto
is geproduceerd voor de Amerikaanse markt en geen Europees typegoedkeuringsnummer
heeft. De enkele stelling dat als de auto in Europa is gefabriceerd het een Europees product
is en blijft, ook als hij is gefabriceerd voor de Amerikaanse markt, is daarvoor onvoldoende.
Dat, zoals eiser stelt, er voor de auto een EUR 1-verklaring zou kunnen worden aangevraagd,
betekent niet dat de auto daarmee geacht moet worden uit een andere lidstaat afkomstig te
zijn. Afgezien van het feit dat de regeling van de EUR 1-verklaringen slechts is bedoeld voor
een eventuele verlaging of vrijstelling van invoerrechten in verband met herkomst- en
oorsprongsregelingen, heeft eiser ook niet een dergelijke EUR 1-verklaring overgelegd. Dat
betekent dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van
een situatie waarop artikel 110 VWEU van toepassing is. Een en ander sluit immers niet uit
dat eiser de auto zelf rechtstreeks heeft gekocht in de Verenigde Staten en via Duitsland
naar Nederland heeft overgebracht.

10. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank zich uitsluitend uitlaten over de vraag of
verweerder terecht slechts een schadebedrag van € 1.110 in aanmerking heeft genomen bij
het vaststellen van de naheffingsaanslag en of hij daarbij is uitgegaan van de juiste
historische nieuwprijs.

11. De bewijslast dat de waardevermindering door schade, in de omvang als door eiser
gesteld, in mindering komt bij de waardebepaling van een auto, rust op eiser. [1] Eiser heeft
daarvoor verwezen naar het door [naam taxateur] opgestelde taxatierapport. Daarmee heeft hij de
gestelde waardevermindering niet aannemelijk gemaakt. De in dat taxatierapport
opgenomen schade is slechts gedeeltelijk door DRZ aangetroffen en voor het overige
aangemerkt als normale gebruikssporen. Dat, zoals eiser stelt, de hertaxatie door DRZ niet
kan dienen als bewijs, acht de rechtbank niet aannemelijk. Op een vestiging van DRZ kan
een waardevaststelling onder optimale omstandigheden worden uitgevoerd. De opname door
DRZ is geschikt voor controle van de aangifte Bpm. De enkele stelling van eiser dat de
hertaxateur van DRZ zijn werkzaamheden niet onafhankelijk en niet onpartijdig uitvoert, is
onvoldoende om de partijdigheid of vooringenomenheid van de hertaxateur aan te kunnen
nemen. De medewerkers van DRZ zijn als deskundig te beschouwen. Derhalve is ook niet
noodzakelijk dat de medewerker van DRZ die de taxatie heeft uitgevoerd met naam en
toenaam in het rapport wordt genoemd om zo de deskundigheid van deze specifieke persoon
te kunnen toetsen. Dat de taxateur niet staat ingeschreven in een register van erkende
taxateurs en in dienst is bij DRZ, brengt op zichzelf en ook in combinatie met elkaar niet
mee dat sprake is van een ondeugdelijke taxatie. Er zijn geen feiten of omstandigheden
waaruit volgt dat verweerder, door DRZ in te schakelen, onzorgvuldig heeft gehandeld.

12. Eiser heeft verder aangevoerd dat binnen de lease-branche beleid is ontwikkeld over
het onderscheid tussen normale gebruikssporen en echte schade en dat een of meer van de
volgens dat beleid geldende schade zich voordoet bij de auto. Verweerder noch DRZ is
echter gebonden aan beleid dat binnen de branche zou zijn ontwikkeld. In de verwijzing
naar dat beleid ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor de conclusie dat DRZ te
weinig schade in aanmerking heeft genomen. Verweerder heeft terecht niet meer dan
€ 1.110 in aanmerking genomen als waardevermindering wegens schade.

13. Bij de berekening van de verschuldigde Bpm dient niet te worden uitgegaan van de
CO2-uitstoot (en dus de bruto Bpm) van referentieauto’s, maar van de CO2-uitstoot (en dus
de bruto Bpm) van de auto zelf. [2] Vaststaat dat de CO2-uitstoot van de auto volgens de
aangifte 262 gram per kilometer bedraagt en dat ook de RDW van die uitstoot is uitgegaan.
De daarbij behorende bruto Bpm en historische nieuwprijs bedragen € 55.193
respectievelijk € 102.073. Verweerder is bij het doen van uitspraak op bezwaar dan ook
uitgegaan van een te lage historische nieuwprijs. De rechtbank zal de naheffingsaanslag
verminderen tot een bedrag van € 6.668.

14. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep gegrond te worden verklaard.

Proceskosten
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten en
stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een
derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op in totaal € 2.266 (1 punt voor het
indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een
waarde per punt van € 296, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor
het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1).

[1] ECLI:NL:HR:2020:63, r.o. 2.3.3. en ECLI:NL:HR:2020:318, r.o. 3.3.2.
[2] ECLI:NL:GHDHA:2021:2568”



Omschrijving geschil in hoger beroep en incidenteel hoger beroep en conclusies van partijen



4.1.
In geschil is (i) of de Inspecteur van de juiste CO2-uitstoot is uitgegaan, (ii) of de Inspecteur de juiste waardevermindering in verband met schade in aanmerking heeft genomen, en (iii) of de handelsinkoopwaarde verder dient te worden verminderd. In het incidentele hoger beroep van de Inspecteur is de historische nieuwprijs in geschil.



4.2.
Belanghebbende concludeert tot partiële vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar.


Primair verzoekt belanghebbende de naheffingsaanslag te vernietigen.


Subsidiair verzoekt belanghebbende de inkoopwaarde vast te stellen op € 15.409 (DRZ minus € 7.800 (USA-specificaties), de bruto bpm vast te stellen op € 55.193, de nieuwprijs vast te stellen op € 102.073, de verschuldigde bpm op € 6.336 en de naheffingsaanslag te verminderen tot € 3.461.


Voorts verzoekt belanghebbende de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten.



4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar.





Beoordeling van het principale hoger beroep en het incidentele hoger beroep


CO2-uitstoot



5.1.1.
De auto is in de heffing van de bpm betrokken op basis van een CO2-uitstootwaarde van 262 gr/km, berekend op basis van de Scandinavische rekenmethode. Vaststaat dat de auto in België is gebouwd naar Amerikaanse maatstaven voor de Amerikaanse markt. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de bpm moet worden geheven op basis van een CO2-uitstootwaarde van 157 gr/km. Er rijden in Nederland ten minste twee referentieauto’s rond met een CO2-uitstootwaarde van 157 gr/km. Uit artikel 110 VWEU vloeit voort dat op de auto geen hogere bpm mag komen te rusten.



5.1.2.
Het Hof stelt voorop dat belanghebbende, op wie de bewijslast rust, niet aannemelijk heeft gemaakt dat met de auto in een andere lidstaat van de weg gebruik is gemaakt. Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof verklaard dat hij de auto direct heeft geïmporteerd in Nederland en hier heeft laten keuren door een Duitse keurmeester. Om deze reden faalt het beroep artikel 110 VWEU.



5.1.3.
Belanghebbende heeft ter zitting een beroep gedaan op artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM, dat luidt:

“1 The enjoyment of any right set forth by law shall be secured without discrimination on any ground such as sex, race, colour, language, religion, political or other opinion, national or social origin, association with a national minority, property, birth or other status.
2 No one shall be discriminated against by any public authority on any ground such as those mentioned in paragraph 1.”



5.1.4.
Het Hof verwerpt het beroep op het onder 5.1.3 vermelde artikel. Dit artikel komt neer op een verbod op onderscheid naar kenmerken die verband houden met de levensovertuiging, natuurlijke kenmerken en status van mensen. Belanghebbende doelt waarschijnlijk op het woord ‘property’, maar dat heeft naar het oordeel van het Hof betrekking op onderscheid naar bezit, in die zin dat mensen niet verschillend mogen worden behandeld louter op basis van wat zij bezitten. Uit dit artikel vloeit niet voort dat bezitters van voertuigen allen gelijk moeten worden behandeld onder alle omstandigheden. Hierbij komt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem aangedragen referentievoertuigen vergelijkbaar zijn, zodat een beroep op het gelijkheidsbeginsel eveneens vergeefs zou zijn. Van de voertuigen, eveneens zonder typegoedkeuring, is niets bekend behalve het merk en een paar technische gegevens. Dit is volstrekt onvoldoende. Belanghebbende erkent de onvergelijkbaarheid van de auto in wezen ook met zijn standpunt dat rekening moet worden gehouden met de USA-specificaties. Ook is niet duidelijk of de referentievoertuigen qua gebruik en slijtage voldoende vergelijkbaar zijn met de auto. Tot slot verschillen de catalogusprijzen onderling. Dit betekent dat belanghebbende bpm is verschuldigd naar het tarief dat hoort bij een CO2-uitstootwaarde van 262 gr/km.


Historische nieuwprijs




5.2.
Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1703, dient, conform het oordeel van de Rechtbank, de uit de koerslijst voortvloeiende catalogusprijs te worden vermeerderd met het bedrag aan bpm dat voor het te registreren motorrijtuig verschuldigd zou zijn geweest op het tijdstip waarop het voor het eerst in gebruik werd genomen. Het incidentele hoger beroep van de Inspecteur faalt in zoverre. Het Hof zal, gelet op de standpunten van de Inspecteur, bij de beoordeling van de waardevermindering het incidentele hoger beroep van de Inspecteur aanhouden voor het geval deze beoordeling aanleiding geeft tot verhoging van de naheffingsaanslag ten opzichte van de uitspraak van de Rechtbank.



Waardevermindering in verband met schade en USA-specificaties



5.3.1.
Belanghebbende stelt dat DRZ te weinig schade in aanmerking heeft genomen en verwijst daarbij naar het taxatierapport. De auto heeft rondom schade, zowel aan de carrosserie als aan de koplampen. In dit verband voert belanghebbende aan dat DRZ niet deskundig is en dat de hertaxatie wordt uitgevoerd door personeel dat daartoe niet is opgeleid en niet bevoegd is. De Inspecteur stelt dat het taxatierapport van belanghebbende materiële gebreken heeft. De taxatie is in 30 minuten verricht, waarbij circa 46 foto’s zijn genomen die de gestelde schade niet tonen. Voorts ontbreekt de inkoopfactuur.



5.3.2.
Het Hof bespreekt om te beginnen het ter zitting ingenomen standpunt van belanghebbende dat DRZ niet deskundig zou zijn. Er is geen enkele aanleiding voor de, door belanghebbende ingenomen en overigens geenszins geconcretiseerde, conclusie dat sprake is van – naar het Hof begrijpt uit de verklaring van belanghebbende – ondeskundigheid, vooringenomenheid, schending van het zorgvuldigheidsbeginsel en misbruik van bevoegdheden. Bij aangiften bpm waarin gebruik wordt gemaakt van een individuele taxatie, kunnen de indieners worden uitgenodigd het voertuig op een van de locaties van DRZ (Soesterberg, Hoogeveen of Bleiswijk) te tonen. Op deze locaties kan een schouw onder optimale omstandigheden worden uitgevoerd, door middel van gekwalificeerd personeel van DRZ, goede verlichting en de beschikbaarheid van alle benodigde apparatuur en programmatuur. Niet gebleken is dat de Belastingdienst DRZ beïnvloedt of instrueert over de wijze van taxeren (vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 26 juni 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:5796 en Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 8 juni 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1818). Voorts staat het de Inspecteur vrij een deskundige naar zijn keuze in te schakelen.



5.3.3.
De Rechtbank heeft op goede gronden beslist dat niet meer schade in aanmerking hoeft te worden genomen dan de Inspecteur al heeft gedaan. De in het taxatierapport genoemde schade is niet aangetroffen door DRZ dan wel is, volgens de calculatie van DRZ, met minder ingrijpende en kostbare oplossingen te herstellen. Dat 100% van de schade in aanmerking dient te worden genomen, is evenmin aannemelijk gemaakt. Het gaat om een auto van ruim twee jaar oud met bijna 130.000 km op de teller. Een dergelijke auto behoeft niet naar nieuwstaat te worden teruggebracht, omdat daarmee ook normale gebruikssporen verdwijnen die de referentieauto’s ook hebben.




5.4.
Belanghebbende voert aan dat de auto USA-specificaties heeft, zoals andere koplampen, GPS, radio/DVD en een mijlenteller. Deze onderdelen zijn in de EU niet toegestaan of werken hier niet en moeten worden vervangen. Dit leidt tot een extra aftrek van € 7.800, aldus belanghebbende. De Inspecteur bestrijdt dat standpunt. Op het dashboard wordt ook het aantal km aangegeven, naast het aantal mijlen. Voorts beschikt de auto over koplampen die in de Europese Unie zijn toegestaan. Of een koper de oranje reflectoren acceptabel vindt, is een kwestie van smaak, aldus de Inspecteur. Het Hof overweegt hierover het volgende. Dat de auto USA-specificaties heeft, betekent op zich niet dat de handelsinkoopwaarde benedenwaarts moet worden bijgesteld. Op belanghebbende rust de last om aannemelijk te maken dat de specificaties een negatieve invloed hebben op de handelsinkoopwaarde van de auto. Voor een voertuig met een netto catalogusprijs van € 33.826 en een bedrag aan opties van € 5.950 (gegevens ontleend aan AutotelexPro) is een afslag van € 7.800 voor afwijkende specificaties op voorhand niet aannemelijk. Zoals de Inspecteur heeft aangevoerd, zijn oranje reflectoren in de koplampen een kwestie van smaak. Met deze reflectoren komt de auto door de keuring en deze hoeven ook niet te worden vervangen. Dat hiervan een negatieve invloed op de handelsinkoopwaarde uitgaat, heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt. Dat een mijlenteller een onoverkomelijk beletsel is, acht het Hof overdreven. Zoveel standaard snelheidsbegrenzingen heeft Nederland niet. Het is voor de gemiddelde volwassene voldoende om de belangrijkste snelheidsbegrenzingen omgerekend in mijlen uit het hoofd te leren. Anders kan het aantal mijlen worden vermenigvuldigd met 1,6; zo ingewikkeld is dat niet. De Inspecteur heeft voorts onweersproken gesteld dat het aantal km ook op het dashboard zichtbaar is. Over GPS en radio is op internet informatie te vinden die suggereert dat het mogelijk is om een Amerikaanse auto te laten functioneren zonder dure ingrepen, maar met bepaalde software. Indien er al aanpassingen nodig zijn, heeft belanghebbende niet voldoende aannemelijk gemaakt wat precies de omvang is en wat het effect op de handelsinkoopwaarde is. Er ontbreken ook facturen van de inkoop van eventueel vervangen onderdelen. De verklaring van belanghebbende is niet voldoende om de (omvang van de) waardevermindering te onderbouwen. Dat de genoemde onderdelen moeten worden vervangen, is dus niet aannemelijk gemaakt.



5.5.
Belanghebbende had aan de hand van de inkoopfactuur, de facturen voor de vervangen onderdelen en de verkoopfactuur en gegevens van Europese Volvo’s aannemelijk kunnen maken dat en welke invloed van de afwijkende specificaties uitgaat. Met enkel een op geen enkel concreet gegeven gebaseerde verklaring heeft belanghebbende onvoldoende ingebracht tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur. Belanghebbende is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat de handelsinkoopwaarde verder dient te worden verminderd. Evenmin is aannemelijk geworden dat er aanleiding is om de handelsinkoopwaarde te verhogen. Beide hoger beroepen falen.


Conclusie naheffingsaanslag




5.6.
Het Hof ziet geen aanleiding om de naheffingsaanslag verder te verminderen.


Slotsom




5.7.
Het hoger beroep is ongegrond. Het incidentele hoger beroep van de Inspecteur is eveneens ongegrond.





Proceskosten


6.1.
Belanghebbende heeft geen gronden ingediend tegen de beslissing van de Rechtbank over de proceskosten. Het Hof laat deze beslissing in stand.



6.2.
Op grond van artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage worden de kosten wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor hoger beroep berekend op € 2.625 (1 punt voor de reactie op de zienswijze op het incidentele hoger beroep, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 875, wegingsfactor 1,5 wegens samenhang). Het Hof beschouwt deze en de tijdens dezelfde zitting behandelde zaken BK-SGR 23/399, BK-SGR 23/400 en BK-SGR 23/412 als samenhangende zaken, aangezien het incidentele hoger beroep van de Inspecteur over hetzelfde onderwerp gaat, namelijk de historische nieuwprijs. Gelet op de gewisselde stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, zou toekenning van de volle proceskostenvergoeding per zaak geen recht doen aan de zwaarte van de individuele zaak. Het Hof kent in iedere zaak daarom een proceskostenvergoeding toe van € 656,25.





Beslissing

Het Gerechtshof:
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 656,25.


Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, in tegenwoordigheid van de griffier T.S.K.L. Tjon. De beslissing is op 11 juli 2024 in het openbaar uitgesproken.







Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:








Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.


Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.


Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).



Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;


b. - de dagtekening;


c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;


d. - de gronden van het beroep in cassatie.



Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Link naar deze uitspraak