Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met Oudshoorn & Schoe
0348-418816
ECLI:NL:RBNNE:2017:5118 
 
Datum uitspraak:21-04-2017
Datum gepubliceerd:18-01-2018
Instantie:Rechtbank Noord-Nederland
Zaaknummers:
Rechtsgebied:Civiel recht
Indicatie:Wraking wegens ter zitting genomen regiebeslissingen. Verzoek is afgewezen
Trefwoorden:burgerlijk wetboek
erfgenamen
 
Uitspraak
beslissing
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Meervoudige kamer
Locatie Leeuwarden

zaaknummer / rekestnummer: C/17/154470 / KG RK 17-128



Beslissing van 21 april 2017 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken


op het verzoek ex artikel 36 Wetboek van rechtsvordering (Rv) van



[naam]
,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster tot wraking,
hierna te noemen: [verzoekster] ,

van mr. J.E. Biesma (hierna te noemen: mr. Biesma), rechter in deze rechtbank (locatie Leeuwarden, afdeling privaatrecht).





1De procedure

1.1

[verzoekster] is erfgenaam in de nalatenschap van haar op
15 oktober 2015 overleden zwager [A] . Bij de rechtbank is aanhangig een verzoek ex artikel 4:204 BW tot benoeming van een vereffenaar van de nalatenschap van [A] voornoemd (met zaak-/rekestnummer: C/17/153009 / HA RK 17-9). Dit verzoek is ingediend door twee andere erfgenamen, te weten [B] en diens echtgenote [C] , een broer respectievelijk schoonzus van [A] . Ten aanzien van dit verzoek zijn [verzoekster] en een andere erfgenaam, te weten [D] , een zwager van [A] , als belanghebbenden aangemerkt.



1.2
De mondelinge behandeling van het onder 1.1. bedoelde verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting op 10 april 2017, door mr. Biesma. Daarbij waren aanwezig

[verzoekster] , bijgestaan door haar dochter [E] , en [B] voornoemd en [C] voornoemd, bijgestaan door mr. J. Sinnema. De behandeling is gesloten en beschikking is bepaald op 25 april 2017.



1.3
Bij brief van 13 april 2017 heeft [verzoekster] mr. Biesma gewraakt. Bij brief van 18 april 2017 heeft mr. Biesma de wrakingskamer laten weten dat hij niet berust in de wraking. Hierop is een wrakingskamer geformeerd, bestaande uit mr. R. Giltay,
mr. M. Brinksma en mr. M. Sanna.



1.4
Bij afzonderlijke brieven van 14 april 2017 zijn [verzoekster] en
mr. Biesma, alsmede [B] en [C] (via mr. J. Sinnema) en [D] voornoemd uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op
20 april 2017.



1.5
Op 19 april 2017 omstreeks 08:30 uur heeft [E] voornoemd telefonisch contact opgenomen met de griffie van de rechtbank en verzocht om uitstel van de zitting. Daarbij heeft de griffie met [E] afgesproken dat zij tussen 11:00 en 12:00 uur telefonisch, op het door [E] opgegeven telefoonnummer, door de griffie zal worden geïnformeerd over de beslissing op het uitstelverzoek. In de loop van de ochtend heeft de rechtbank het uitstelverzoek afgewezen. Tussen 11:00 en 12:00 uur heeft de griffie talloze malen gebeld naar het door [E] opgegeven telefoonnummer om haar op de hoogte te stellen van de afwijzing van het uitstelverzoek. Er werd echter telkens niet opgenomen.



1.6
Overeenkomstig de uitnodigingsbrieven van 14 april 2017, is het wrakingsverzoek op 20 april 2017 ter zitting behandeld door de wrakingskamer. Daarbij is niemand verschenen.





2Het wrakingsverzoek

2.1
Ter onderbouwing van het wrakingsverzoek heeft [E] namens haar moeder [verzoekster] het volgende - samengevat en zakelijk weergegeven - aangevoerd. Tijdens de zitting op 10 april 2017 heeft mr. Biesma [verzoekster] niet de gelegenheid geboden om in de Friese taal het woord te voeren, terwijl hier wel voorafgaand aan de zitting, namelijk op 23 maart 2017, om was verzocht. Verder heeft tijdens de zitting op 10 april 2017 geen hoor en wederhoor plaatsgevonden.

[verzoekster] heeft van mr. Biesma namelijk geen gelegenheid gekregen om, al dan niet via [E] , haar kant van het verhaal te doen. Tijdens de zitting heeft [verzoekster] diverse stukken, in de vorm van een dossier en voorzien van een puntsgewijze samenvatting op een A4-tje, aangeboden aan mr. Biesma. Deze stukken betreffen voornamelijk correspondentie tussen [verzoekster] enerzijds en

[B] en [C] anderzijds. Daarnaast zien de stukken op voorwaarden waar de vereffening van de nalatenschap van [A] volgens [verzoekster] aan moet voldoen. Mr. Biesma heeft deze stukken echter niet in ontvangst willen nemen. Ook heeft hij niet toegestaan dat de inhoud van deze stukken mondeling werd meegedeeld. Daarnaast heeft mr. Biesma [verzoekster] en [E] de mond gesnoerd door op een gegeven moment te zeggen "hou je mond!". Na de zitting is alsnog getracht om de stukken te overhandigen aan mr. Biesma. Mr. Biesma weigerde echter om de stukken alsnog in ontvangst te nemen en sommeerde [verzoekster] en [E] om de zittingszaal te verlaten, waarbij werd gedreigd met het inschakelen van de beveiliging. Gelet op al deze omstandigheden dient mr. Biesma zich te onttrekken van de zaak en dient een andere rechter te oordelen over de zaak.



2.2
Mr. Biesma heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek. Op dit verweer zal hierna zonodig nader worden ingegaan.





3Beoordeling

3.1
Artikel 36 Rv bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Voor de concrete invulling van de norm voor wraking, zoals weergegeven in artikel 36 Rv, wordt aansluiting gezocht bij de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) ter zake van onpartijdigheid. In deze rechtspraak wordt onderscheid gemaakt tussen subjectieve en objectieve onpartijdigheid. Subjectieve onpartijdigheid ziet op de vraag of de persoonlijke overtuiging van een rechter bevooroordeeld is, terwijl objectieve onpartijdigheid ziet op feiten en omstandigheden die vrees voor een gebrek aan onpartijdigheid van de rechter rechtvaardigen. Uitgangspunt is dat van een rechter wordt vermoed dat hij uit hoofde van zijn aanstelling onpartijdig is, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een partij dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. De vrees voor subjectieve partijdigheid van de rechter moet wel objectief gerechtvaardigd zijn. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom moet onder omstandigheden ook rekening gehouden worden met de uiterlijke schijn.



3.2
De wrakingskamer is van oordeel dat van een zwaarwegende aanwijzing als hiervoor bedoeld niet is gebleken. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de rechter de regie ter terechtzitting bepaalt. De rechter dient er op toe te zien dat iedere partij voldoende gelegenheid krijgt om zijn of haar standpunt naar voren te brengen en om te kunnen reageren op een standpunt van de wederpartij. In dat verband brengt de regierol van de rechter mee dat deze kan bepalen welke vragen en/of uiteenzettingen wel en welke niet relevant zijn voor de beoordeling van de zaak, waarbij de rechter efficiënt omgaat met de tijd en ervoor waakt dat partijen niet vervallen in het herhalen van hun standpunten. Dit kan meebrengen dat de rechter een partij het woord ontneemt of een partij verzoekt zijn of haar mond te houden wanneer de andere partij aan het woord is.



3.3
De wrakingskamer stelt vast dat in de onder 1.1. bedoelde procedure uitsluitend aan de orde is wie door de rechtbank als vereffenaar van de nalatenschap van [A] moet worden benoemd. In het wrakingsverzoek heeft [E] namens haar moeder [verzoekster] het volgende aangegeven: "In deze nalatenschapskwestie die al anderhalf jaar speelt, zijn wij nog nooit door iemand gehoord. Nu wij eindelijk de kans zouden moeten krijgen om ons verhaal te doen, wordt deze kans ons ontnomen". De wrakingskamer begrijpt hieruit dat [verzoekster] en haar dochter de zitting van 10 april 2017 hebben willen aangrijpen om de hele voorgeschiedenis van deze kwestie uit de doeken te doen. Daar was de zitting van 10 april 2017 echter niet voor bedoeld. De zitting was alleen bedoeld om met partijen, waaronder dus [verzoekster] , debat te voeren over de vraag wie als vereffenaar van de nalatenschap van [A] moet worden benoemd. Gelet hierop is begrijpelijk dat mr. Biesma de correspondentie tussen

[verzoekster] enerzijds en [B] en [C] anderzijds niet in ontvangst heeft willen nemen en dus niet heeft willen betrekken bij de beoordeling. In het verlengde hiervan is ook begrijpelijk dat mr. Biesma geen prijs stelde op opmerkingen over en/of verwijzingen naar deze stukken door [verzoekster] en/of [E] .
Mr. Biesma bestrijdt dat hij op een gegeven moment "hou je mond!" heeft gezegd. Hij erkent wel dat hij op een gegeven moment [E] heeft verzocht haar mond te houden wanneer een ander aan het woord is, met dien verstande dat een dergelijk verzoek ook is gedaan aan de wederpartijen van [verzoekster] (voor het geval zij of

[E] aan het woord is).
Naar het oordeel van de wrakingskamer past een dergelijk verzoek (om te zwijgen wanneer een ander spreekt) bij de regierol van de rechter als hiervoor onder 3.2 beschreven. De wrakingskamer oordeelt dat het ook begrijpelijk is dat mr. Biesma geen kennis heeft willen nemen van de voorwaarden die volgens [verzoekster] verbonden moeten worden aan de vereffening van de nalatenschap van [A] . De vraag of en zo ja, welke voorwaarden moeten worden verbonden aan de vereffening (of, zo begrijpt de wrakingskamer de stellingen van [verzoekster] , aan de benoeming van de vereffenaar) wordt, zoals mr. Biesma terecht heeft opgemerkt, bepaald door het wettelijk kader. In dit verband wijst de wrakingskamer op de artikelen 4:202 tot en met 4:226 (Burgerlijk Wetboek boek 4, titel 6, afdeling 3, over de vereffening van de nalatenschap).



3.4
Na de mondelinge behandeling hebben [verzoekster] en [E] alsmede [B] , [C] en mr. Sinnema voornoemd de zittingszaal verlaten, zoals te doen gebruikelijk na de sluiting van het onderzoek ter zitting. Vervolgens is

[E] echter tweemaal teruggekeerd in de zittingszaal, de tweede keer samen met haar moeder [verzoekster] , en is er bij mr. Biesma nogmaals op aangedrongen om de stukken in ontvangst te nemen. De wrakingskamer oordeelt dat mr. Biesma in reactie hierop terecht heeft opgemerkt dat het hem als rechter niet vrij staat om na de zitting nog een partij te woord te staan buiten aanwezigheid van de andere partij. Hij heeft dan ook terecht [verzoekster] en [E] verzocht de zittingszaal te verlaten en
- toen hem bleek dat aan dit verzoek geen gehoor werd gegeven - de bode ingeschakeld. Dit is een gebruikelijke gang van zaken wanneer een partij geen gehoor geeft aan de instructie van de rechter om de zittingszaal te verlaten.



3.5
Wat betreft het gebruik van de Friese taal tijdens de zitting door [E] en/of [verzoekster] laat de wrakingskamer in het midden of voorafgaand aan de zitting door [E] en/of [verzoekster] aan de rechtbank is gevraagd of dit mogelijk is. Mr. Biesma heeft aangegeven dat hij in ieder geval niet bekend was met een verzoek om tijdens de zitting van 10 april 2017 in de Friese taal het woord te voeren. Hoe dan ook, volgens mr. Biesma is door of namens [verzoekster] tijdens de zitting op geen enkel moment en op geen enkele manier te kennen gegeven dat zij Fries wilde spreken. De wrakingskamer ziet geen aanleiding om te twijfelen aan deze uiteenzetting. De wrakingskamer is dan ook van oordeel dat door [verzoekster] niet aannemelijk is gemaakt dat zij en/of haar dochter tijdens de zitting door mr. Biesma zijn belemmerd in het gebruik van de Friese taal.



3.6
Het verzoek tot wraking wordt dan ook afgewezen. Gelet hierop laat de wrakingskamer in het midden of het wrakingsverzoek tijdig is ingediend.





4De beslissing

De wrakingskamer:

- wijst het wrakingsverzoek af;

- bepaalt dat de hoofdzaak (met zaak-/rekestnummer: C/17/153009 / HA RK 17-9) wordt voortgezet in de stand waarin het zich ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek bevond;

- beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan [verzoekster] en
mr. Biesma, alsmede aan [B] , [C] en [D] .

Deze beslissing is gegeven door mr. R. Giltay, voorzitter, en mr. M. Brinksma en mr. M. Sanna als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door de griffier,
mr. J.R. Leegsma, en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2017.







griffier voorzitter






c467
Link naar deze uitspraak