Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met Oudshoorn & Schoe
0348-418816
ECLI:NL:RBDHA:2024:3895 
 
Datum uitspraak:21-03-2024
Datum gepubliceerd:19-04-2024
Instantie:Rechtbank Den Haag
Zaaknummers:21/5930
Rechtsgebied:Socialezekerheidsrecht
Indicatie:8:57 Awb uitspraak. PKV toegewezen. Geschil over intrekking na schikking over pkv.
Trefwoorden:aangifte inkomstenbelasting
inkomstenbelasting
omzetbelasting
 
Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/5930

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 april 2024 in de zaak tussen



[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker
(gemachtigde: mr. E.S. Träger),

en



het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk, het college
(gemachtigde: M. Drazenovic).




Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van verzoeker om een veroordeling van het college in de proceskosten. Verzoeker heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van zijn beroep tegen het besluit van het college van 23 juli 2021. Hij heeft het beroep ingetrokken omdat partijen een schikking zijn overeengekomen.


1.1.
De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten. Het college heeft de rechtbank bij brief van 7 december 2023 meegedeeld dat hij zich verzet tegen een veroordeling in de proceskosten. Verzoeker heeft bij brief van 9 januari 2024 gereageerd. Het college heeft daarop gereageerd bij brief van 22 januari 2024.



1.2.
Omdat geen van de partijen, nadat zij waren gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten. De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.




Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.


Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?

3. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten.


Is het college aan verzoeker tegemoetgekomen?

4. De rechtbank moet dus beoordelen of het college geheel of gedeeltelijk aan verzoeker is tegemoetgekomen.


4.1.
Bij het bestreden besluit heeft het college de primaire besluiten inhoudende de intrekking van de Tozo 1 en 2 vanaf 1 maart 2020, de terugvordering van de Tozo 1 en 2 tot een bedrag van € 9.265,86 bruto en de afwijzing van de aanvraag om Tozo 3 gehandhaafd. Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij brief van 3 november 2023 heeft het college de rechtbank meegedeeld dat overeenstemming is bereikt om de zaak in der minne te schikken. Afgesproken is dat de terugvordering wordt verminderd met een bedrag van € 1.336,37 waarna het beroep door verzoeker zal worden ingetrokken. Als bijlage heeft het college de correspondentie met verzoeker en het nieuwe besluit van 27 oktober 2023, waarin de afspraken zijn vastgelegd, meegestuurd. Door het terugvorderingsbedrag te verlagen is het college deels tegemoetgekomen aan het beroep van verzoeker. Hiermee is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb. Dit betekent in beginsel dat er een proceskostenveroordeling moet worden uitgesproken.



4.2.
Dit is slechts anders indien er sprake is van bijzondere omstandigheden. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als de noodzaak om beroep in te stellen uitsluitend is te wijten aan de handelwijze van de betrokkene zelf. In dit geval is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die maken dat van een proceskostenveroordeling moet worden afgezien. De omstandigheid dat -zoals het college primair stelt- een vergoeding voor de proceskosten geen onderdeel was van de schikking, is niet aan te merken als een bijzondere omstandigheid.



4.3.
Daarnaast wordt het college niet gevolgd in zijn subsidiaire stelling dat voor een proceskostenveroordeling geen plaats is omdat geen sprake is van een onrechtmatig besluit en de reden voor het treffen van een schikking is dat in beroep alsnog ontbrekende gegevens zijn overgelegd. In dat verband is van belang dat uit de stukken blijkt dat de gemachtigde van verzoeker eind mei 2021 het college heeft gevraagd of het noodzakelijk was de aangifte inkomstenbelasting 2020 in te dienen, het college vervolgens twee maal heeft geantwoord dat op die vraag nog wordt teruggekomen, maar vervolgens de vraag niet inhoudelijk heeft beantwoord. In het bestreden besluit heeft het college vervolgens het inkomen uit onderneming berekend op basis van de aangifte omzetbelasting, zonder daarbij rekening te houden met de kosten van de onderneming. Pas in beroep heeft het college eind augustus 2023 de aangifte en aanslag inkomstenbelasting 2020 bij verzoeker opgevraagd, die verzoeker op 7 september 2023 aan het college heeft gestuurd. Op basis van die stukken heeft het college vervolgens berekend dat verzoeker een aanvullend recht op Tozo had, wat vervolgens heeft geleid tot het treffen van de schikking. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet gezegd kan worden dat de noodzaak tot het instellen van beroep uitsluitend is te wijten aan de handelwijze van verzoeker zelf.


Welk bedrag aan proceskosten moet het college aan verzoeker vergoeden?

5. De rechtbank wijst het verzoek toe. Verzoeker krijgt een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt met ingang van 1 januari 2024 € 875,- omdat de gemachtigde van verzoeker een beroepschrift heeft ingediend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.


Krijgt verzoeker een vergoeding van het griffierecht?

6. De rechtbank wijst erop dat het college verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden.Verzoeker moet zich hiervoor dan ook tot het college wenden.





Beslissing

De rechtbank veroordeelt het college tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan verzoeker.



Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Verspuij-Fung, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 april 2024.













griffier


rechter







Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:




Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.



Dit volgt uit artikel 8:75a van de Awb en is nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).


Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:397.


Dit volgt uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.
Link naar deze uitspraak