Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met Oudshoorn & Schoe
0348-418816
ECLI:NL:RBLIM:2024:1844 
 
Datum uitspraak:10-04-2024
Datum gepubliceerd:19-04-2024
Instantie:Rechtbank Limburg
Zaaknummers:C/03/319489 / HA ZA 23-28 C/03/319489 / HA ZA 23-28
Rechtsgebied:Civiel recht
Indicatie:Burengeschil, mandelige muur, onjuiste grondslag, aanvulling rechtsgronden, leibomen kwalificeren als heester en staan op voldoende afstand van erfgrens, camera niet onrechtmatig, lekkages dakgoot onvoldoende gesteld, volgt afwijzing.
Trefwoorden:burgerlijk wetboek
perceel
wettelijke rente
 
Uitspraak
RECHTBANK Limburg

Civiel recht

Zittingsplaats Maastricht

Zaaknummer: C/03/319489 / HA ZA 23-280


Vonnis van 10 april 2024 (bij vervoeging)


in de zaak van




1 [eiser sub 1] ,
2. [eiseres sub 2],
beiden te [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna (ook) samen te noemen: [eisers]
advocaat: mr. N.P.H. Vissers,

tegen




1 [gedaagde sub 1] ,
2. [gedaagde sub 2],
beiden te [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
hierna (ook) samen te noemen: [gedaagden] ,
advocaat: mr. C.S.B.E. Reinders.





1De procedure


1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:


de dagvaarding met producties 1 tot en met 8


de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 14


het vonnis van deze rechtbank van 11 oktober 2023 waarbij plaatsopneming is bevolen


de akte indiening stukken van [eisers] met producties 9 tot en met 20


het formulier B8 (inzenden stukken) van [gedaagden] met producties 15 en 16


het proces-verbaal van descente en aansluitende mondelinge behandeling van 4 maart 2024.





1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.





2De feiten


2.1.

[eisers] is sinds 2005 eigenaar van het perceel met woning aan de [adres 1] te [woonplaats] , kadastraal bekend als [kadasternummer 1] (hierna: [adres 1] ).



2.2.

[gedaagden] is sinds 2015 eigenaar van het perceel met woning aan de

[adres 2] te [woonplaats] , kadastraal bekend als [kadasternummer 2]
(hierna: [adres 2] ).



2.3.
In 2016 heeft [gedaagden] werkzaamheden laten verrichten door [naam bedrijf 1] Klussenbedrijf aan de mandelige muur, in die zin dat deze over de gehele lengte in plaats van 1.60 meter werd verhoogd naar 2.00 meter.



2.4.
In het voorjaar van 2018 heeft [gedaagden] op, zoals tijdens de descente is gemeten, een afstand van 57 centimeter van de erfgrens vier laurieren in zijn tuin laten plaatsen.



2.5.
Op niet nader geduid moment heeft [gedaagden] in het midden van de voorgevel van zijn woning een camera laten plaatsen.



2.6.
In opdracht van [eisers] heeft [naam bedrijf 2] (hierna: [naam bedrijf 2] ) onderzoek gedaan naar de (stabiliteit van de) mandelige muur. Op 13 februari 2021 heeft [naam bedrijf 2] gerapporteerd (achter de brief van 10 mei 2021, productie 2 dagvaarding). In het rapport staat - voor zover thans van belang - het volgende.


2.6.1.

[naam bedrijf 2] is op 17 december 2020 ter plekke bij [eisers] geweest. Op instructie van de rechtsbijstandverzekering van [eisers] (p. 6) is [gedaagden] niet van de inspectie in kennis gesteld. Het perceel van [gedaagden] is niet betreden.



2.6.2.
Bij de beoordeling (p. 10-11) staat het volgende:

“Ten aanzien van de stabiliteit van de hier aangetroffen constructie kan gesteld worden dat deze niet voldoet (zie kader voor de globale rekenkundige benadering). Dit was overigens al zo voor de ophoging; ook wanneer met de oorspronkelijke hoogte gerekend wordt, voldoet de muur niet. (...)
Dergelijke constructies vormen aldus een risico bij (maximale) windbelasting en door de ophoging is dat risico alleen nog maar verder toegenomen.
Het spreekt vanzelf dat de reeds bestaande scheur in een van de penanten en de matige kwaliteit van het bestaande metselwerk in absolute zin afbreuk doen aan het vermogen van de gehele constructie om weerstand te bieden aan de optredende belastingen. (...).”



2.6.3.
In antwoord op de vragen uit de opdrachtbrief (p. 12-13) heeft [naam bedrijf 2] het volgende gerapporteerd:

“(...) De erfafscheiding bevindt zich, gelet op de ouderdom daarvan in redelijke staat. Het oorspronkelijke voegwerk is niet meer in goede conditie. De tuinschermen daarentegen zijn gelet op de leeftijd nog in redelijke conditie. (...)
Op zich is de verhoging, los van enkele esthetische opmerkingen, juist uitgevoerd. (...)
De erfafscheidingsconstructie was ook voor de ophoging niet stabiel. Daartoe is het fundament te smal, ontbreekt een koppeling tussen metselwerk en fundament en is de totale hoogte te groot. Na ophogen is de hoogte alleen maar groter geworden en is er bovendien een hoogteverschil aan weerszijden van de muur opgetreden. Dat maakt dat de instabiliteit vergroot is en daarmee het risico op het omvallen van de constructie bij maximale (wind)belasting. (...)
Vanuit het oogpunt van stabiliteit is dat [in reactie op de vraag: is de muur aan vervanging/vernieuwing toe?, toevoeging de rechtbank] het geval. Het is bouwtechnisch wel te realiseren dat de bestaande constructie gestabiliseerd wordt. (...)
Uit oogpunt van bouwtechnische kwaliteit van de materialen behoeft nu nog geen vervanging en/of vernieuwing
toegepast te worden. (...)
Tijdens de inspectie is mij medegedeeld dat er op het naburige perceel bomen op minder dan twee meter van de erfgrens staan. Die maat is niet gecontroleerd. Opgemerkt kan worden dat bij voortschrijdende wortelontwikkeling van deze bomen daarvan in de toekomst een negatieve invloed kan uitgaan op het fundament van c.q. de erfafscheidingsconstructie als geheel. (...)”




2.7.
Bij brief van 17 januari 2022 (productie 7 [eisers] ) heeft [naam bedrijf 3] , die in opdracht van [eisers] de bakgoot heeft vervangen, aan [eisers] het volgende laten weten:

“(...) Op 25 november 2021 hebben wij de beplating van de bakgoot aan de achterzijde van uw woning (...) vervangen ivm aantasting door houtrot.
Gebleken is dat de lekkage waardoor de aantasting van de bakgoot bij u is ontstaan afkomstig is van de buren waarmee u gezamenlijk de zinken bakgoot deelt. Om nieuwe en/of verdere aantasting van de constructie vanuit de zinden bakgoot te voorkomen dient deze lekkage bij uw buren op korte termijn te worden hersteld.”



2.8.
Bij e-mailbericht van 6 januari 2022 (productie 8 [gedaagden] ) heeft dhr. [naam verzekeringsagent] (verzekeringsagent van [eisers] , hierna: [naam verzekeringsagent] ) aan [gedaagden] het volgende laten weten:

“De familie [eisers] hebben bij mij een waterschade gemeld aan het dak. Deze schade is voor zover wij kunnen constateren ontstaan door een lekkage van uw dakgoot.
De gevolgschade valt onder de dekking van de opstalverzekering van familie [eisers] en gaan wij verder afhandelen.
Wel is het noodzaak dat u eerst de dakgoot/lekkage laat repareren, eerder kan de familie [eisers] niet overgaan tot herstel van de schade. (...)”



2.9.
Op 19 januari 2022 heeft [gedaagden] om nadere informatie bij [naam verzekeringsagent] gevraagd (productie 9 [gedaagden] ).



2.10.
Bij e-mailbericht van 27 januari 2022 (productie 10 [gedaagden] ) heeft [naam verzekeringsagent] het volgende aan [gedaagden] laten weten:

“(...) Zoals eerder aangegeven stellen wij u niet aansprakelijk voor de gevolgschade maar vragen wij wel de veroorzaker van de lekkage op te lossen om erger te voorkomen.
De veroorzaker van de lekkage zit volgens [naam bedrijf 3] in de verbinding van de zinken dakgoot aan uw zijde. De zinken stukken zijn ongeveer 2,5 meter lang, daar waar deze vertrekt bij [onleesbaar] een ander stuk op uw dak, deze verbinding is gescheurd en veroorzaakt de lekkage. Op onderstaande foto’s ziet u de schade bij de fam [eisers] (lossen ze zelf op) maar u ziet ook dat op uw muur en op de kap van het rolluik net onder de lekkage sporen zijn van drupp[onleesbaar]
Hetgeen wij vragen aan/van u is het oplossen van deze lekkage op korte termijn zodat erger voorkomen wordt. (...)”

Als bijlage zijn vier foto’s meegestuurd.



2.11.
Op 29 maart 2022 heeft [gedaagden] [naam bedrijf 1] Klussenbedrijf een inspectie aan het boeiboord laten uitvoeren. Er zijn foto’s (productie 11 [gedaagden] ) genomen. [naam bedrijf 1] Klussenbedrijf heeft bij brief van diezelfde datum zijn bevindingen meegedeeld (productie 12 [gedaagden] ):

“(...) Ik heb geen lekkage kunnen vaststellen. Ik heb foto’s gemaakt van het boeiboord waarop onder andere te zien is dat er mos ligt. De zwarte strepen op de gevel onder het boeiboord worden veroorzaakt door dit mos. Dit zijn zogenoemde condens strepen. Ik zag wel dat er recent werkzaamheden waren uitgevoerd aan het boeiboord
aan de kant van de buren.
Ik ben ook aan de binnenzijde van de woning gaan kijken of er ergens vochtplekken waren, maar die waren er
niet.
Uit voorzorg heb ik betume loodstrip aangebracht op de lasnaad van het verbindingsstuk. (...)”



2.12.
Partijen hebben een burenrechtelijk geschil over de mandelige muur/afscheiding, vier leibomen op het perceel van [gedaagden] , een camera aan de voorzijde van de woning van [gedaagden] en een lekkage aan de dakgoot (correspondentie over en weer vanaf 30 maart 2016 tot en met 15 juni 2022 is als productie 2 bij dagvaarding overgelegd).





3Het geschil


3.1.

[eisers] vordert dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij
voorraad:

I.

Primair:


[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te veroordelen, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag voor iedere dag dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hiermee in gebreke blijven tot het binnen 4 weken na het in dezen te wijzen vonnis althans binnen een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, alle noodzakelijke medewerking te verlenen aan een overeenkomstig artikel 5:49 BW op te richten scheidsmuur op de erfgrens aan de achterzijde van de woningen van partijen, daaronder ook te verstaan het verwijderen en afvoeren van de thans bestaande scheidsmuur/schutting, en te bepalen dat die op te richten scheidsmuur de in de bij productie 4 bij de dagvaarding overgelegde offerte vermelde schutting van [naam bedrijf 4] zal zijn, althans dat de in de bij productie 4 bij de dagvaarding overgelegde offerte vermelde schutting van [naam bedrijf 5] zal zijn, althans dat dit een door de rechtbank in goede justitie te bepalen schutting zal zijn, en dat de kosten ter zake het oprichten van deze scheidsmuur, daaronder ook de kosten van het verwijderen van de thans aanwezige scheidsmuur, door beide partijen in gelijke gedeelten worden gedragen, met veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot betaling van de helft van die kosten aan [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] ,


Subsidiair:


[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te veroordelen, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag voor iedere dag dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hiermee in gebreke blijven tot het binnen
4 weken na het in dezen te wijzen vonnis althans binnen een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, tot het terugbrengen van de huidige erfafscheiding aan de achterzijde van de woningen van partijen in de toestand van die erfafscheiding vóór de werkzaamheden van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aan die erfafscheiding in 2016, hetgeen in ieder geval inhoudt dat de gemetselde ophoging ongedaan wordt gemaakt, dat de verf die [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aan hun zijde van de muur en penanten hebben aangebracht blijvend verwijderd wordt, alsmede dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de schermen die zij aan hun zijde tegen de mandelige erfafscheiding hebben geplaatst blijvend zal verwijderen,

II.

[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te veroordelen, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,-- per
dag voor iedere dag dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hiermee in gebreke blijven tot het binnen
4 weken na het in dezen te wijzen vonnis althans binnen een door de rechtbank in goede
justitie te bepalen termijn, verwijderen en verwijderd houden van de op hun perceel nabij de perceelsgrens (aan de achterzijde van de woningen van partijen) van de percelen van partijen aanwezige leibomen,

III.

[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te veroordelen, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag voor iedere dag dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hiermee in gebreke blijven tot het binnen
4 weken na het in dezen te wijzen vonnis althans binnen een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, verwijderd en verwijderd houden van de aan de voorzijde van hun woning aangebrachte camera, althans voor zover dat niet mocht worden toegewezen, tot het op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag voor iedere dag dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hiermee in gebreke blijven, treffen van een zodanige fysieke voorziening dat de betreffende camera voor [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] kenbaar geen zicht kan hebben op het perceel van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] ,

IV.

[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te veroordelen, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag voor iedere dag dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hiermee in gebreke blijven tot het binnen
4 weken na het in dezen te wijzen vonnis althans binnen een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, wegnemen van de lekkages aam hun goot aan de achterzijde van hun woning,

V.

[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] van een bedrag van € 1.137,40 vanwege kosten deskundige, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening,

VI.

[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] van een bedrag ad € 904,-- vanwege buitengerechtelijke kosten,

VII.

[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure,
daaronder de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf een week na datum betekenen van het in dezen te wijzen vonnis.



3.2.

[gedaagden] voert verweer.



3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.





4De beoordeling


Erfafscheiding - mandelige muur



4.1.
De rechtbank stelt voorop dat, zoals overigens ook niet tussen partijen in geschil is, er al een mandelige muur staat. Gelet daarop is de grondslag waarop [eisers] zijn primaire vordering heeft gebaseerd niet juist, aangezien art. 5:49 BW ervan uitgaat dat er nog een scheidsmuur moet worden opgericht. Reeds hierom dient het bij petitum primair sub I gevorderde te worden afgewezen.



4.2.
Subsidiair (sub 19 dagvaarding) heeft [eisers] - kort gezegd - gevorderd dat [gedaagden] wordt veroordeeld om de muur terug te brengen in de toestand van vóór de werkzaamheden van [gedaagden] daaraan in 2016. [eisers] heeft hierbij verwezen naar het rapport van [naam bedrijf 2] (p. 10). Ook zou [gedaagden] dan de schermen die hij aan zijn zijde tegen de mandelige erfafscheiding heeft geplaatst moeten verwijderen, aldus [eisers] . Het is de rechtbank – met [gedaagden] – echter in het geheel niet duidelijk op welke grond [eisers] dit deel van zijn vordering baseert. Om deze reden en bij gebreke van een nadere toelichting hierop bij gelegenheid van de mondelinge behandeling zal ook dit deel van het gevorderde worden afgewezen.



4.3.
Omdat het de taak van de rechtbank is om rechtsgronden aan te vullen, merkt de rechtbank op dat, gelet op de door [eisers] gestelde feiten, hij mogelijk heeft beoogd een beroep te doen op art. 5:65 BW juncto 3:170 BW, te weten dat de mandelige muur op kosten van [eisers] en [gedaagden] moet worden onderhouden, gereinigd en, indien nodig, vernieuwd, waarbij [eisers] van mening is dat de muur in zijn geheel moet worden vernieuwd, hetgeen [gedaagden] betwist. Echter, omdat [eisers] dienaangaande niets bij petitum heeft gevorderd, komt de rechtbank niet toe aan een eventuele beoordeling hiervan.



4.4.
Nu de vorderingen van [eisers] worden afgewezen, zal bijgevolg ook aan de door [eisers] gemaakte aanspraak op vergoeding van de kosten van [naam bedrijf 2] worden voorbijgegaan.


Leibomen / Leilaurier / Laurieren / Laurierhaag op stam (zijnde door partijen gehanteerde verschillende benamingen voor hetzelfde groen)




4.5.

[eisers] heeft - kort gezegd - gesteld dat [gedaagden] in voorjaar 2018 op 61 cm afstand tot de erfgrens vier leibomen heeft geplaatst. Deze leibomen zijn momenteel circa 4 meter hoog. De bomen bevinden zich binnen de ex art. 5:40 BW verboden afstand. De bomen veroorzaken volgens [eisers] onrechtmatige hinder, omdat ze licht wegnemen uit de achtertuin van [eisers] . Aldus wordt een inbreuk op het eigendomsrecht van hen gemaakt althans handelt de wederpartij in strijd met de maatschappelijke betamelijkheid, zodat sprake is van een onrechtmatige daad ex art. 6:162 BW. [naam bedrijf 2] heeft in zijn rapport nog opgemerkt dat de voortschrijdende wortelontwikkeling van deze bomen in de toekomst een negatieve invloed kan hebben op het fundament van dan wel de erfafscheidingsconstructie als geheel. Ondanks daartoe te zijn gesommeerd, heeft [gedaagden] de leibomen niet verwijderd, aldus [eisers] .



4.6.

[gedaagden] heeft erkend in het voorjaar van 2018 vier laurieren te hebben laten plaatsen. Deze laurieren zijn thans 3 meter hoog en de stamdikte bedraagt thans (gemiddeld) 7 centimeter. Door de laurieren minimaal 2 maal per jaar tot een maximale hoogte van 3 meter te snoeien, blijft de stamdikte altijd minder dan 15 centimeter zijn. Zowel toename in hoogte als uitbreiding van het wortelnetwerk wordt daarmee voorkomen. [gedaagden] heeft destijds zowel bij de bomenkweker als bij de gemeente Maastricht navraag gedaan over het veilig plaatsen van de laurieren op de beoogde plek. Volgens art. 1 lid 1 sub a van de Bomenverordening van de gemeente Maastricht wordt pas over een boom gesproken als de dwarsdoorsnede ervan op 1.30 meter hoogte gemeten dikker is dan 15 centimeter. De gemeente heeft als regel dat een leiboom (zoals de laurier in kwestie) een haag op stam is en geen boom, en als zodanig 50 centimeter uit de erfgrens mag worden geplaatst (zie ook productie 4). [gedaagden] betwist dat de laurieren daglicht wegnemen uit de tuin van [eisers] . Als dit al het geval is, komt het door de 3 meter hoge uitbouw die [eisers] zelf in zijn tuin heeft geplaatst en/of de 4.20 meter diepe overkapping die hij zelf in 2018 aan zijn woning heeft geplaatst. De door [eisers] aangehaalde jurisprudentie mist toepassing, nu de laurieren volgens de gemeentelijke Boomverordening niet als bomen zijn aan te merken. Er is geen ongeoorloofde situatie of strijdigheid met de wet wat betreft de laurieren, aldus [gedaagden] . [eisers] heeft bovendien op geen enkele wijze aangetoond dat hij hinder ondervindt van de laurieren, terwijl [gedaagden] veel hinder ondervindt als hij de laurieren moet verwijderen gelet op de bedrijfsvoering (fietsenmakerij) van [eisers] , ook in diens achtertuin, en de vermindering van de privacy voor [gedaagden] , aldus [gedaagden] .



4.7.
De rechtbank overweegt als volgt. Art. 5:42 BW luidt - voor zover thans van belang
- als volgt:

“1. Het is niet geoorloofd binnen de in lid 2 bepaalde afstand van de grenslijn van eens anders erf bomen, heesters of heggen te hebben, tenzij de eigenaar daartoe toestemming heeft gegeven of dat erf een openbare weg of een openbaar water is.
2. De in lid 1 bedoelde afstand bedraagt voor bomen twee meter te rekenen vanaf het midden van de voet van de
boom en voor de heesters en heggen een halve meter, tenzij ingevolge een verordening of een plaatselijke
gewoonte een kleinere afstand is toegelaten.”

Art. 1 sub a van de Boomverordening van de gemeente Maastricht definieert een boom als volgt:

“boom: een houtachtig, overblijvend gewas met een dwarsdoorsnede van de stam van 15 centimeter of groter op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam. In het kader van een herplant of instandhoudingsplicht kunnen voorschriften gesteld en maatregelen genomen worden voor bomen groter dan 15cm dwarsdoorsnede op 1,3 meter boven maaiveld;”

Art. 11. van de Boomverordening van de gemeente Maastricht volgt de afstand als bedoeld in art. 5:42 BW:

“De afstand als bedoeld in artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld op 2,0 meter voor bomen en op 0,5 voor heggen en heesters.”



4.8.
De rechtbank heeft ter plekke waargenomen dat de dikste laurierstam een omtrek heeft van 26 cm, hetgeen neerkomt op een dwarsdoorsnede/diameter van 8.28 dbh. De rechtbank heeft verder ter plekke waargenomen dat de laurieren op 57 cm van de erfgrens staan, zodat dit vaststaat.



4.9.
Gelet op art. 5:42 lid 2 BW, bezien in samenhang met de Boomverordening van de gemeente Maastricht, en op het feit dat de diameter van de dikste boom 8.28 dbh is, komt de rechtbank tot het oordeel dat de laurieren niet als boom, maar als heester moeten worden aangemerkt. Nu vaststaat dat de laurieren op 57 cm van de erfgrens staan, is er geen sprake van een overtreding van art. 5:42 BW. Het door [eisers] bij petitum sub II gevorderde zal
om die reden worden afgewezen.


Camera




4.10.

[eisers] heeft - kort gezegd - gesteld dat [gedaagden] in het midden van de voorgevel van zijn woning een camera heeft aangebracht, die regelmatig richting het perceel van [eisers] wordt gedraaid (zie productie 5). Daarmee wordt een inbreuk gemaakt op zijn persoonlijke levenssfeer. Ondanks daartoe te zijn gesommeerd, heeft [gedaagden] de camera niet verwijderd, aldus [eisers] .



4.11.

[gedaagden] betwist dat zijn camera zicht heeft op het perceel van [eisers] . Dit is niet te zien op de door [eisers] overgelegde foto’s. Wel is het zo dat als er stroomuitval is geweest, de camera zich naar beneden of op de muur kan richten, maar nooit op het perceel van [eisers] , aldus [gedaagden] .



4.12.
De rechtbank stelt voorop dat het [gedaagden] in beginsel is toegestaan om ter beveiliging van zijn woning camera’s te plaatsen. Dit recht is echter niet onbegrensd. Onder omstandigheden kan het plaatsen van camera’s onrechtmatig zijn jegens [eisers] . Daarvan kan sprake zijn als door de positie van (de) camera(’s) op ontoelaatbare wijze inbreuk wordt gemaakt op de privacy van [eisers] . In het algemeen geldt als norm dat iedereen recht heeft op privacy en het recht heeft om “onbespied” te zijn in eigen woning en tuin. Een inbreuk op dat recht is in beginsel een onrechtmatige daad. Een rechtvaardigingsgrond kan aan het onrechtmatige karakter wel wegnemen. Of zich in deze een rechtvaardigingsgrond voordoet wordt beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval en onder afweging van de ernst van de inbreuk enerzijds en de belangen die met de inbreukmakende handelingen redelijkerwijs kunnen worden gediend anderzijds. Het gaat dus om de vraag of [gedaagden] met het gebruik van de camera inbreuk maakt op het recht van [eisers] op bescherming van zijn privacy en daarmee onrechtmatig handelt jegens hem. Daarbij dienen tevens de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit in aanmerking te worden genomen.



4.13.
Ter plekke heeft de rechtbank waargenomen dat de camera géén zicht gaf op het perceel van [eisers] , hetgeen derhalve vaststaat. Gelet daarop kan niet worden geoordeeld dat de camera, in de stand waarin hij zich tijdens de descente bevond, een inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van [eisers] . Anders dan [eisers] heeft gesteld, kan de rechtbank op de door hem overgelegde foto ter onderbouwing van zijn stelling dat de camera op zijn perceel gericht stond, dit niet waarnemen, reden waarom de rechtbank daaraan voorbijgaat. Uit hetgeen [gedaagden] heeft verklaard begrijpt de rechtbank dat [gedaagden] de camera in de stand zal houden waarin deze zich tijdens de descente bevond.



4.14.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet meer wordt toegekomen aan de beoordeling van de vraag of er een rechtvaardigingsgrond is en de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit in aanmerking zijn genomen; de camera hoeft mitsdien niet te worden verwijderd, mits deze gericht is en blijft op het perceel van [gedaagden] . Het door [eisers] bij petitum sub III gevorderde zal dan ook worden afgewezen.


Lekkages dakgoot




4.15.

[eisers] heeft - kort gezegd - gesteld dat de dakgoot van [gedaagden] lekt, waardoor [eisers] schade lijdt. Hij verwijst naar productie 6. De goot bestaat uit meerdere stukken die zijn gekoppeld met een soldeerverbinding. Ter hoogte van dit verbindingsstuk zijn zwarte strepen op de muur van de woning van [gedaagden] zichtbaar. Ook is het hout onder de dakgoot verzadigd en is vocht te zien boven het raam en op het rolluik. Nadat een schilder hem had geattendeerd op vocht in de planken van zijn boeiboord en dat de bevestiging roestsporen vertoonde, heeft [eisers] [naam bedrijf 3] opdracht gegeven de boeiboord deels te vervangen en een dakinspectie uit te voeren. [naam bedrijf 3] rapporteerde (productie 7) dat er een lekkage afkomstig van de buren was, waardoor bij [eisers] aantasting van de bakgoot is ontstaan. [eisers] heeft daarop de boeiboord laten vervangen, maar deze kan (nog) niet geschilderd worden, omdat de schilder heeft aangegeven dat het hout nat is. De oorzaak van de schade, te weten de lekkage bij [gedaagden] , is dus nog aanwezig. Er is sprake van een gebrekkige opstal ex art. 6:174 BW. Ondanks daartoe te zijn gesommeerd, heeft [gedaagden] de lekkage niet verholpen, aldus [eisers] .



4.16.

[gedaagden] betwist allereerst de feitelijke gang van zaken met betrekking tot de lekkage zoals door [eisers] geschetst. Op 25 november 2021 (7:37 uur) ontving [gedaagden] een Whatsappbericht van [eisers] dat er ‘straks’ in verband met werkzaamheden een steiger op de overkapping komt te staan (productie 7). Daarop heeft [gedaagden] gezien dat werknemers van [naam bedrijf 3] werkzaamheden uitvoerden aan het boeiboord van de woning van [eisers] : het houtwerk over de gehele lengte van de achtergevel en een gedeelte van de zijgevel was vervangen. Op 20 december 2021 ontving [gedaagden] een voor hem onbegrijpelijk
Whatsappbericht van [eisers] (productie 7) waarin stond dat tijdens de werkzaamheden op 25 november 2021 was geconstateerd dat er een lekkage bij de boeiboord van [gedaagden] was, waardoor [eisers] gevolgschade ondervond. [gedaagden] heeft daarop laten weten het niet goed te begrijpen en er in een gesprek over te willen spreken. Hierop heeft [gedaagden] niets meer van [eisers] vernomen. Op 6 januari 2022 ontving [gedaagden] van de verzekeringsagent van [eisers] (dhr. [naam verzekeringsagent] ) een e-mailbericht (productie 8) met het verzoek de lekkage te verhelpen zodat de gevolgschade beperkt zou blijven. Daarop heeft [gedaagden] zijn contactpersoon (dhr. [naam] ) bij assurantiekantoor [naam assurantiekantoor] benaderd. Via [naam] kreeg

[gedaagden] een reactie van [naam bedrijf 3] (productie 7 dagvaarding). [gedaagden] twijfelt echter aan de onpartijdigheid en juistheid van de bevindingen van [naam bedrijf 3] , omdat deze onderneming van de zus en schoonbroer van [eiseres sub 2] is. Daarop heeft [gedaagden] op 19 januari 2022 dhr. [naam verzekeringsagent] verzocht om foto’s van de lekkage en schade te sturen (productie 9). Op 23 februari 2022 heeft [gedaagden] gezien dat aan de zijde van [eisers] aan de binnenzijde van het boeiboord nog werkzaamheden zijn uitgevoerd door firma [naam bedrijf 6] . Op 27 januari 2022 ontving [gedaagden] van dhr. [naam verzekeringsagent] een e-mailbericht met 4 foto’s (productie 10). Uit deze foto’s is naar mening van [gedaagden] echter niet op te maken of en zo ja waar een (beweerdelijke) lekkage zou zijn. Op 29 maart 2022 heeft [gedaagden] [naam bedrijf 1] Klussenbedrijf het boeiboord laten inspecteren. [naam bedrijf 1] Klussenbedrijf heeft toen vastgesteld dat er geen lekkage aan het boeiboord van [gedaagden] was. De zwarte strepen (productie 11) zijn zogenoemde condens-strepen als gevolg van mosvorming in het boeiboord, die normaal zijn en overigens niet zitten ter hoogte van het verbindingsstuk waar volgens [naam bedrijf 3] de lekkage zou zitten. Ook bleek dat er geen houtrot in de boeiboord van [gedaagden] zat en is geen sprake van vochtschade aan de binnenzijde van de woning. [naam bedrijf 1] Klussenbedrijf heeft (preventief) aan de zijde van [gedaagden] de naad van het boeiboord verstevigd (productie 12). Anders dan [eisers] heeft gesteld, heeft [eisers] in mei 2023 zijn boeiboord laten schilderen. [gedaagden] betwist dat er een lekkage aan zijn dakgoot is en hij betwist te zijn gehouden tot enig herstel, laat staan tot het betalen van een schadevergoeding aan [eisers] .



4.17.
De rechtbank stelt vast dat [eisers] niet het door [gedaagden] aangevoerde verloop heeft weersproken, zodat de rechtbank dit als vaststaand aanneemt. Daartoe het volgende.



4.18.
Anders dan [eisers] (in de spreekaantekeningen) meent, ligt in de enkele bereidheid van [gedaagden] om tot een oplossing te willen komen geen erkenning.



4.19.
De rechtbank is voorts van oordeel dat [eisers] , bezien in het licht van het gemotiveerde verweer van [gedaagden] , onvoldoende heeft gesteld, hetgeen naar aanleiding van dat verweer wel op zijn weg had gelegen. Zo heeft [naam bedrijf 3] (zie rov. 2.7.) niet geconcretiseerd waarom de lekkage van [eisers] afkomstig is van [gedaagden] , terwijl [naam bedrijf 1] Klussenbedrijf (zie rov 2.11.) geen lekkage heeft kunnen vaststellen, de zwarte strepen heeft verklaard (mos), aan de binnenzijde van de woning geen vocht te zien was en preventief een loodstrip op de lasnaad van het verbindingsstuk heeft geplaatst. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat zij ter plekke niets heeft kunnen zien op de witte muur van

[gedaagden] en dat [eisers] geen duidelijk antwoord heeft gegeven op de vraag van de rechtbank hoe de stand van zaken wat betreft de lekkage nu is. Gelet op het gemotiveerde verweer van [gedaagden] lag het op de weg van [eisers] zijn stelling nader te verfeitelijken, hetgeen hij niet heeft gedaan. De rechtbank zal dit deel van het gevorderde als onvoldoende gesteld afwijzen.


Buitengerechtelijke kosten




4.20.
Nu de vorderingen van [eisers] zullen worden afgewezen, wordt ook zijn aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke kosten afgewezen.


Proceskosten




4.21.

[eisers] zal als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in betaling van de proceskosten (inclusief nakosten). De proceskosten van [gedaagden] zijn tot op heden begroot op:
- griffierecht € 1.301,00
- salaris advocaat € 1.794,00 (3 punten van tariefgroep II)
- nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in
de beslissing)
Totaal € 3.273,00.





5De beslissing

De rechtbank


5.1.
wijst de vorderingen af,



5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten van € 3.273,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eisers] niet tijdig aan deze veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,



5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.


Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.J.M. Provaas en in het openbaar uitgesproken op
10 april 2024.

JC
Link naar deze uitspraak