Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBROT:2024:2515 
 
Datum uitspraak:29-03-2024
Datum gepubliceerd:16-04-2024
Instantie:Rechtbank Rotterdam
Zaaknummers:ROT 23/729
Rechtsgebied:Bestuursstrafrecht
Indicatie:Wet dieren. Condens niet voorkomen, levensmiddelen niet in alle stadia beschermd tegen verontreiniging. Eigen analyserapport eiseres kan niet afdoen aan rapport van bevindingen. Standaard boetebedrag van € 2.500,- verhoogd met € 10.000,- in verband met recidive. Geen reden voor matiging.
Trefwoorden:landbouw
landbouw, natuur en voedselkwaliteit
 
Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/729

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 maart 2024 in de zaak tussen



[eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres
(gemachtigde: mr. M.J.J.E. Stassen),

en



de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de minister
(gemachtigde: mr. R.R. Berkhout).




Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de door de minister aan haar opgelegde bestuurlijke boete van € 12.500,- vanwege overtreding van bij of krachtens de Wet dieren gestelde voorschriften. Hiertoe heeft de minister op 14 oktober 2022 besloten.


1.1.
Met het bestreden besluit van 22 december 2022 op het bezwaar van eiseres is de minister bij dat besluit gebleven.



1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.



1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 4 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: bestuurder [naam 1] en kwaliteitsmanager [naam 2] namens eiseres, de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van de minister en [naam 3] en [naam 4], werkzaam als toezichthouders bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).




Totstandkoming van het besluit

2. De minister heeft zijn besluit gebaseerd op het rapport van bevindingen (IBD-nummer: 2022/172027/137604) dat op 7 april 2022 is opgemaakt door twee toezichthouders van de NVWA.


2.1.
De toezichthouders schrijven in het rapport onder meer het volgende:

“(…) Datum en tijdstip van de bevinding: 25 maart 2022 omstreeks 10:15 uur en 12:00 uur. (…) Tijdens een inspectie bevonden wij ons in de uitbenerij van [eiseres] Toen wij de transportgang, richting de uitbenerij, binnen liepen (zie foto 1 in de fotobijlage) zag toezichthouder [nummer 1] een druppel op de grond vallen. Toen wij naar boven keken zagen wij condensdruppels onder de transportbaan hangen (foto 2 in de fotobijlage). Vervolgens liepen wij de uitbenerij in en zagen op meerdere plekken condens hangen onder de transportbanen binnen in de uitbenerij (zie foto 3 t/m 7 in de fotobijlage). Aan deze transportbanen werd op dat moment kalfsvlees, welke bestemd was voor humane consumptie, vervoerd. Toezichthouder [nummer 2] zag een druppel condens op een daaronder hangend naakt, voor humane consumptie goedgekeurd, vleesdeel van een kalverkarkas vallen. Toezichthouder [nummer 2] heeft geconstateerd dat deze condens niet was opgemerkt door het bedrijf. Wij hebben de door ons geconstateerde condens gemeld bij de voorman van [eiseres] en deze opgedragen om in te grijpen. De voorman heeft de productie om 10:25 uur stil gezet. Medewerkers van [eiseres] zijn de transportbanen droog gaan maken. Na een hercontrole is weer begonnen met de productie. (…) Om 12:00 uur zijn collega toezichthouder en ik naar de uitbenerij gegaan om een hercontrole te doen. Wij zagen weer druppels condens op de transportbanen, waar vlees bestemd voor humane consumptie onder door werd getransporteerd (zie video). (…)”



2.2.
Op 23 september 2022 heeft de minister zijn voornemen kenbaar gemaakt om aan eiseres een bestuurlijke boete op te leggen. Eiseres heeft geen zienswijze op dit voornemen ingediend.



2.3.
Op grond van het rapport van bevindingen heeft de minister vastgesteld dat eiseres de volgende beboetbare feiten heeft gepleegd:
1) de vorming van condens op oppervlakken werd niet voorkomen, en
2) levensmiddelen werden niet in alle stadia van de productie, verwerking en distributie beschermd tegen elke vorm van verontreiniging waardoor het vlees ongeschikt kan worden voor menselijke consumptie, schadelijk kan worden voor de gezondheid, dan wel op een zodanige wijze kan worden verontreinigd dat het redelijkerwijze niet meer in die staat kan worden geconsumeerd.
Volgens de minister heeft eiseres daarmee overtredingen begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren gelezen in samenhang met artikel 2.4, eerste lid, onder c, van de Regeling dierlijke producten en gelezen in samenhang met artikel 4, tweede lid, en Bijlage II, hoofdstuk I, onder 2b respectievelijk hoofdstuk IX, onder 3, van de Verordening (EG) nr. 852/2004 inzake levensmiddelenhygiëne (Vo. 852/2004). De minister heeft eiseres daarvoor in het primaire besluit vanwege de samenhang tussen beide beboetbare feiten één boete opgelegd van € 12.500,-. Dit is een verhoging van het standaardboetebedrag van € 2.500,- omdat volgens de minister sprake is van recidive.



2.4.
Het bestreden besluit berust - samengevat - op de volgende overwegingen. Er is sprake van een schending van Vo. 852/2004. De aard van de druppels maakt niet dat geen sprake is geweest van overtredingen waarvoor de minister aan eiseres een bestuurlijke boete heeft kunnen opleggen. Verder volgt uit het rapport van bevindingen dat om 12:00 uur (opnieuw) sprake was van condensvorming op transportbanen die eerder waren drooggemaakt. Het voorkomen van condens en, indien het ontstaat, het meteen verwijderen daarvan, is een resultaatsverplichting. Ook al zou er sprake zijn geweest van schoonmaakwater, dan nog is er niet voldaan aan de op eiseres rustende verplichting om levensmiddelen in alle stadia van de productie te beschermen tegen elke vorm van verontreiniging en is er dus sprake van overtredingen. De minister hecht geen doorslaggevende betekenis aan de door eiseres overgelegde risicoanalyse die achteraf, dus na de constatering van de overtredingen, is verricht. De minister hoeft niet te onderzoeken of het vlees daadwerkelijk verontreinigd is geraakt en ongeschikt voor consumptie is geworden doordat er een condensdruppel op viel. De overtredingen zijn gepleegd en kunnen eiseres ook worden verweten. Van bijzondere omstandigheden die aanleiding zouden kunnen geven tot een matiging van de opgelegde boete is de minister niet gebleken. De standaardboete bedraagt € 2.500,- en is verhoogd met een bedrag van € 10.000,- vanwege recidive.




Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de bestuurlijke boete terecht aan eiseres is opgelegd en of deze evenredig is. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.

4. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.


4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

5. De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) de bewijslast dat sprake is van een overtreding, gelet op het vermoeden van onschuld, rust op het bestuursorgaan dat de boete heeft opgelegd. In beginsel mag een bestuursorgaan uitgaan van de bevindingen in een rapport van bevindingen, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. Aan de bevindingen van een toezichthouder van de NVWA kan daarom niet lichtvaardig voorbij worden gegaan.


Leidt het analyserapport tot een ander oordeel met betrekking tot de condens?

6. Eiseres betoogt dat uit het door [naam 2] opgestelde rapport “Definitieve risicoanalyse waterdruppels 25 maart 2022” (hierna: analyserapport) in de eerste plaats blijkt dat geen sprake is van condens, maar van achtergebleven spoelwater. Op basis van een aantal waarnemingen is dat met zekerheid vastgesteld. Zo zijn er bijvoorbeeld enkel druppels aangetroffen op productiedagen waar in de nacht voorafgaand een schoonmaakronde heeft plaatsgevonden. Verder blijkt uit niets dat de later die ochtend nogmaals aangetroffen druppels op dezelfde plaats zijn waargenomen als de eerste druppels, of dat het wellicht druppels zijn die tijdens de eerste ronde en de droogactie zijn gemist.



6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet.



6.2.
Zoals de rechtbank al meerdere malen heeft overwogen, gaat het bij het voorkomen van condens om een resultaatsverplichting. De rechtbank begrijpt dat in een slachterij condens niet in alle gevallen geheel te voorkomen is, gelet op de werkzaamheden en temperatuurverschillen tussen ruimten en producten. Dat neemt niet weg dat de minister, gelet op de voorschriften van Vo. 852/2004 en het hoge niveau van bescherming van de consument dat de Europese wetgever nastreeft, wel van een slachterij mag verlangen dat
indien zich condens op een oppervlak bevindt, zij dit direct verwijdert.



6.3.
Het analyserapport is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van het rapport van bevindingen. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking.


6.3.1.
In de eerste plaats is het analyserapport opgesteld door een werknemer van eiseres en niet door een onafhankelijke deskundige. Ook is van belang dat de conclusies in het rapport niet zijn onderbouwd door middel van objectieve testresultaten en dat het rapport alleen beschrijvend van aard is.



6.3.2.
Verder heeft de minister er terecht op gewezen dat het analyserapport zelf niet uitsluit dat sprake was van condens:

“Op basis van de resultaten lijkt het zeer aannemelijk dat de waterdruppels afkomstig zijn van achtergebleven schoonmaakwater (spoelwater).”

Daarnaast acht de rechtbank van belang dat de toezichthouders na het droogmaken van de transportbaan in de uitbenerij, daar opnieuw druppels hebben geconstateerd. Daardoor is het volgens de rechtbank aannemelijk dat het gaat om condensdruppels, al dan niet (mede) veroorzaakt door spoelwater.



6.3.3.
De minister verwijst terecht naar de uitspraak van het CBb, waarin is geoordeeld dat ook als schoonmaakwater de oorzaak vormt van of bijgedragen heeft aan de condensvorming dat aan de feitenvaststelling en de kwalificatie niet afdoet. Uit het analyserapport lijkt te volgen dat het schoonmaakwater mogelijk bijdroeg aan of mogelijk de oorzaak vormde van de condensvorming:

“In de loop van een productie dag ontstaan op sommige locaties opnieuw waterdruppels. Deze waterdruppels bevatten ook een enkele keer een spoor van schoonmaakmiddel (ver beneden de MRL!). Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat in de uitbenerij op allerlei oppervlakten nog relatief veel vocht aanwezig is (gerelateerd aan het schoonmaken) wat zich op bepaalde locaties verzamel[t] en tot druppelvorming leidt (o.a. de zwaartekracht/trillen).”



6.3.4.
Nu het analyserapport enerzijds niet uitsluit dat sprake was van condens en er anderzijds op lijkt te duiden dat het schoonmaakwater daarvan de oorzaak vormde of hieraan bijdroeg, kan de inhoud van het analyserapport niet leiden tot een ander oordeel.




6.4.
Gelet op het voorgaande heeft de minister terecht vastgesteld dat eiseres de overtreding heeft begaan.


Leidt het analyserapport tot een ander oordeel met betrekking tot de verontreiniging?

7. Eiseres betoogt dat een andere belangrijke conclusie uit het analyserapport is dat er geen verontreinigingen zijn aangetroffen, dan wel dat eventuele aangetroffen stoffen onder de limiet bleven. De norm is dat levensmiddelen beschermd dienen te worden tegen elke vorm van verontreiniging waardoor de levensmiddelen ongeschikt kunnen worden voor menselijke consumptie, schadelijk worden voor de gezondheid dan wel op een zodanige wijze kunnen worden verontreinigd dat zij redelijkerwijze niet meer in die staat kunnen worden geconsumeerd. Met andere woorden: er moet sprake zijn van een serieuze potentiële verontreiniging. Er is echter helemaal niets van vuil in de transportgangen geconstateerd. Uit onderzoek van het spoelwater in een laboratorium blijkt dat in geen van de onderzochte monsters microbiologische contaminanten en/of chemische contaminanten boven de kritische limieten zijn aangetoond. Het vlees kon door deze druppels niet verontreinigd worden en dan is de gestelde norm niet overtreden. Er dient minstens enige motivering gegeven te worden waarom aangenomen moet worden dat er een mogelijkheid is dat het vlees dermate verontreinigd wordt dat er zelfs gevaar voor de volksgezondheid is. Een enkele, kale aanname dat er bacteriën in de druppels kunnen zitten volstaat absoluut niet als er een duidelijk analyserapport ligt dat het tegendeel onderbouwt.



7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet.


7.1.1.
Zoals hiervoor al overwogen, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het rapport van bevindingen. De rechtbank acht daarbij mede van belang dat het analyserapport is opgesteld door een werknemer van eiseres en niet door een onafhankelijke deskundige, dat de conclusies in het rapport niet zijn onderbouwd door middel van objectieve testresultaten en dat het rapport alleen beschrijvend van aard is. Daarnaast heeft de minister ter zitting onweersproken gesteld dat de door eiseres onderzochte druppels pas enkele dagen na de inspectie zijn verzameld. Het analyserapport biedt daarom onvoldoende aanleiding tot twijfel aan de juistheid van het rapport van bevindingen. Daarin staat dat één van de toezichthouders een druppel condens op een daaronder hangend naakt, voor humane consumptie goedgekeurd, vleesdeel van een kalverkarkas zag vallen.



7.1.2.
De norm van Bijlage II, hoofdstuk IX, punt 3, van Vo. 852/2004 is een ruime norm; het gaat om elke vorm van verontreiniging en op grond van artikel 2, eerste lid, onder f, van Vo. 852/2004 is sprake van verontreiniging bij de aanwezigheid of introductie van een gevaar. Gelet op het woord ‘kunnen’ hoeft niet vast te staan dat de levensmiddelen daadwerkelijk zijn verontreinigd of niet meer geschikt zijn voor menselijke consumptie. De inhoud van het analyserapport kan alleen al om die reden niet leiden tot een ander oordeel.



7.1.3.
De minister hoeft dus ook niet te onderzoeken of het vlees daadwerkelijk verontreinigd is geraakt en ongeschikt voor consumptie is geworden doordat er condensdruppels op vielen. Wel moet voldoende vaststaan dat het vlees niet in alle stadia van de productie tegen elke vorm van verontreiniging is beschermd. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het rapport van bevindingen dat dat het geval is. Waterdruppels kunnen een voedingsbodem vormen voor ziektekiemen, schimmels en bacteriën. Ook kunnen waterdruppels verontreinigd zijn met chemicaliën. Als besmette of verontreinigde condensdruppels op het vlees terechtkomen kan dit een direct gevaar voor de gezondheid van consumenten opleveren. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat goed voorstelbaar is dat niet meer zichtbaar is dat condens eerder op vlees is gevallen en zodoende het vlees verontreinigd is geraakt.



7.1.4.
Gelet op het voorgaande heeft de minister terecht vastgesteld dat eiseres ook deze overtreding heeft begaan.

8. Op grond van het voorgaande is komen vast te staan dat eiseres overtredingen heeft begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 2.4, eerste lid, aanhef en onder c, van de Regeling dierlijke producten, en gelezen in samenhang met artikel 4, tweede lid, en Bijlage II, hoofdstuk I, onder 2b respectievelijk hoofdstuk IX, onder 3, van Vo. 852/2004. De minister was bevoegd voor die overtredingen een (gezamenlijke) boete op te leggen.


Hoogte en evenredigheid van de boete

9. Eiseres betoogt dat de boete niet evenredig is. Het voornemen is het eerste moment waarop eiseres weet dat ze beboet zal worden. Door daar een half jaar mee te wachten wordt eiseres de mogelijkheid ontnomen zich deugdelijk te verweren. Zij kan de feiten niet meer boven water halen en wordt om die reden beperkt in haar verdedigingsbelang. De lange termijn is bovendien in strijd met artikel 5:51 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Deze omstandigheden dienen te leiden tot een matiging van de boete. Verder is geen sprake van recidive, omdat er in dit geval geen sprake is van condens. Eiseres voert alle relevante protocollen nauwgezet en stelselmatig op. Zij doet daarmee veel meer dan van haar verwacht mag worden, en dat blijkt ook uit het feit dat er relatief weinig boetes aan haar worden opgelegd. Ook haar extra inspanningen dienen boetematigend te werken. Het gaat in deze zaak slechts om een aantal druppels. Er is geen sprake van een grote hoeveelheid of van een structureel probleem. Ook die omstandigheid dient te leiden tot een matiging van de boete. De minister heeft onvoldoende aangetoond dat er sprake is van gevaar voor de volksgezondheid. Er is niet gekeken naar alles wat eiseres al doet om de voedselveiligheid te waarborgen. Ook is geen rekening gehouden met de uitslagen van de risicoanalyse. Een boete moet evenredig zijn, en dat er met alle omstandigheden rekening gehouden moet worden. Dat is in deze zaak niet gebeurd, het besluit kan in ieder geval op dat punt niet in stand blijven.




9.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet.


9.1.1.
De overschrijding van de termijn van dertien weken genoemd in artikel 5:51 van de Awb leidt niet tot het oordeel dat de boete onevenredig is. Deze termijn is een termijn van orde. Uit vaste rechtspraak volgt dat een overschrijding ervan niet leidt tot het vervallen van de bevoegdheid om een boete op te leggen. Ook voor een eventuele matiging van de boete ziet de rechtbank geen reden, nu niet is gebleken dat eisers door deze termijnoverschrijding in haar belangen of bewijspositie is geschaad. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat, zoals de minister in het bestreden besluit heeft overwogen, de toezichthouder op de dag van de inspectie met de afdelingsmanager van eiseres een gesprek heeft gevoerd en op diezelfde dag aan hem een rapport van bevindingen heeft aangezegd, wat daarna nog per e-mail is bevestigd. Verder is eiseres op 23 september 2022 op de hoogte gebracht van het voornemen om haar een bestuurlijke boete op te leggen en is aan haar een kopie van het rapport van bevindingen verstrekt. Van de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen heeft zij geen gebruik gemaakt. Tot slot heeft de minister in het bestreden besluit overwogen dat het rapport van bevindingen een uitgebreide beschrijving bevat van de constateringen en dat die zijn geïllustreerd met foto- en videomateriaal.



9.1.2.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres zich op het standpunt gesteld dat als de boete voor één van de beboetbare feiten (de condensvorming) komt te vervallen, dit zou moeten leiden tot matiging van de boete. Uit het voorgaande volgt echter dat de minister naar het oordeel van de rechtbank voor beide feiten een boete heeft kunnen opleggen. Voor matiging om die reden is dus geen aanleiding.



9.1.3.
In de Bijlage bij de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 2.2 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren is voor deze overtredingen een standaardboete van € 2.500,- vastgesteld. De wetgever heeft dus reeds een afweging gemaakt welke boete bij deze overtredingen evenredig moet worden geacht. Het met Vo. 852/2004 gediende doel - bescherming van de volksgezondheid - staat voorop. Dat het slechts gaat om een aantal druppels, zoals eiseres stelt, doet daar niet aan af. De rechtbank vindt dit standaardboetebedrag als zodanig niet onredelijk.



9.1.4.
Verder heeft de wetgever er nadrukkelijk voor gekozen om herhaling van een overtreding zwaarder te bestraffen door het standaard boetebedrag van € 2.500,- te verhogen. Het doel van de boete is immers ook het afdoende voorkomen van herhaling in het specifieke geval. Niet in geschil is dat aan eiseres eerder boetes zijn opgelegd van € 5.000,- en € 10.000,- en die boetes hebben er niet toe geleid dat herhaling is voorkomen. Het ging in beide situaties ook (mede) om een overtreding van de (hygiëne)norm van punt 3 van Hoofdstuk IX, van Bijlage II van Vo. 852/2004. De minister heeft in overeenstemming met de recidiveregeling van artikel 2.5, eerste lid, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren de boete verhoogd. De verhoging vindt de rechtbank in dit geval niet onredelijk of onevenredig. De rechtbank verwijst daarbij naar de uitspraak van haar meervoudige kamer waarin is geoordeeld dat een verhoging van zeven maal het standaard boetebedrag nog evenredig is (in dit geval sprake is van een verhoging tot vijf keer het standaardbedrag) en de gehanteerde termijn van vijf jaar niet onredelijk wordt geacht. De wetgever heeft met deze termijn aangesloten bij de recidivetermijn die hiervoor in het strafrecht geldt. De rechtbank is bovendien niet gebleken dat het voor eiseres onmogelijk zou zijn om overtreding van de norm van punt 3 te voorkomen en daarmee een verhoging van een boete voor een herhaalde overtreding te voorkomen. De enkele stelling van eiseres dat er niet is gekeken naar alles wat eiseres al doet om de voedselveiligheid te waarborgen, leidt niet tot een ander oordeel.



9.1.5.
Verder heeft eiseres geen bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 5:46, derde lid, van de Awb aangevoerd op grond waarvan de minister de boete had moeten matigen.





Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aan eiseres opgelegde bestuurlijke boete in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.




Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.


Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Goossens, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M.J. Bos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2024.













griffier


rechter







Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:




Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.



Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving


Algemene wet bestuursrecht


Artikel 5:46, eerste en derde lid

1. De wet bepaalt de bestuurlijke boete die wegens een bepaalde overtreding ten hoogste kan worden opgelegd.
3. Indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, legt het bestuursorgaan niettemin een lagere bestuurlijke boete op indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.


Verordening (EG) nr. 852/2004


Artikel 4, tweede lid

Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die zich bezighouden met enigerlei stadium van de productie, verwerking en distributie van levensmiddelen dat volgt op de stadia waarop lid 1 van toepassing is, houden zich aan de algemene hygiënevoorschriften van bijlage II, alsmede aan alle specifieke voorschriften van Verordening (EG) nr. 853/2004.


Bijlage II, hoofdstuk I, onder punt 2b

2. De indeling, het ontwerp, de constructie, de ligging en de afmetingen van ruimtes voor levensmiddelen moeten zodanig zijn dat:
b) de ophoping van vuil, het contact met toxische materialen, het terechtkomen van deeltjes in levensmiddelen en de vorming van condens of ongewenste schimmel op oppervlakken worden voorkomen.


Bijlage II, hoofdstuk IX, onder punt 3

In alle stadia van de productie, verwerking en distributie moeten levensmiddelen worden beschermd tegen elke vorm van verontreiniging waardoor de levensmiddelen ongeschikt kunnen worden voor menselijke consumptie, schadelijk worden voor de gezondheid, dan wel op een zodanige wijze kunnen worden verontreinigd dat zij redelijkerwijze niet meer in die staat kunnen worden geconsumeerd.


Wet dieren


Artikel 6.2, eerste lid

Het is verboden in strijd te handelen met bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen betreffende onderwerpen waarop deze wet van toepassing is.


Artikel 8.7

Onze Minister kan een overtreder een bestuurlijke boete opleggen.


Artikel 8.8, eerste lid

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete die voor een overtreding of voor categorieën van overtredingen kan worden opgelegd.


Regeling dierlijke producten


Artikel 2.4, eerste lid, onder c

1. Voorschriften van EU-verordeningen als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de wet zijn:
c. de artikelen (…) 4, (…), tweede (…) lid, (…), van verordening (EG) nr. 852/2004.


Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren


Artikel 2.2, eerste lid, onder c en derde lid

1. De hoogte van de bestuurlijke boete die Onze Minister aan een overtreder voor een overtreding kan opleggen wordt overeenkomstig de volgende boetecategorieën vastgesteld:
c. categorie 3: € 2500;
3. Bij ministeriële regeling worden de bepalingen waarvoor in geval van overtreding een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, ingedeeld overeenkomstig de daarbij aangewezen boetecategorie.


Artikel 2.3

Indien de risico’s of de gevolgen van een overtreding voor de volksgezondheid, diergezondheid, dierenwelzijn of milieu:
a. gering zijn of ontbreken, wordt het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, gehalveerd;
b. ernstig zijn, wordt het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, verdubbeld.


Artikel 2.5, eerste lid

Indien ten tijde van het begaan van een overtreding nog geen vijf jaren zijn verstreken sinds een eerder aan de overtreder opgelegde bestuurlijke boete voor eenzelfde overtreding onherroepelijk is geworden, is de bestuurlijke boete gelijk aan de som van de op grond van de artikelen 2.2, 2.3 en 2.4 voor de overtreding op te leggen bestuurlijke boete en de voor die eerdere overtreding opgelegde bestuurlijke boete.


Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren


Artikel 1.2

De hoogte van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van het besluit, wordt vastgesteld overeenkomstig de bedragen die horen bij de boetecategorieën die in de bijlage bij deze regeling voor desbetreffende overtredingen zijn vastgelegd.


Bijlage als bedoeld in artikel 1.2 van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren


Regeling dierlijke producten categorie

Artikel 2.4, eerste lid, onderdeel c, voor zover dat onderdeel betrekking heeft 3
op de artikelen (…) 4, eerste tot en met derde lid (…) van verordening (EG)
nr. 852/2004.


Als bedoeld in artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.


Onder andere de uitspraak van 12 april 2022, ECLI:NL:CBB:2022:168.


Bijvoorbeeld in de uitspraak van 25 februari 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:1286.


Uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 november 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:10027.


Uitspraak van het CBb van 29 maart 2022, ECLI:NL:CBB:2022:145 op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 december 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:12015.


Vergelijk de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 juni 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:4831.


Uitspraak van 13 juni 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:4949.
Link naar deze uitspraak