Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBZWB:2020:1508 
 
Datum uitspraak:27-03-2020
Datum gepubliceerd:03-04-2020
Instantie:Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Zaaknummers:AWB - 19 _ 4612
Rechtsgebied:Bestuursrecht
Indicatie:PW
Trefwoorden:bijstandsuitkering
uitkering
 
Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 19/4612 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 maart 2020 in de zaak tussen



[naam eiser] (eiser) en [naam eiseres] (eiseres), te [plaatsnaam] , eisers
gemachtigde: mr. M.J.E.M. Edelmann,

en


Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout, verweerder.




Procesverloop

Bij besluit van 21 mei 2019 (primair besluit) is de bijstandsuitkering van eisers met ingang van 19 november 2018 ingetrokken, primair wegens het niet (tijdig) verstrekken van de gevraagde gegevens na opschorting en subsidiair vanwege een onduidelijke inkomens- en vermogenspositie.

In het besluit van 1 augustus 2019 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit, onder verwijzing naar het advies van de bezwaaradviescommissie ongegrond verklaard.

Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 10 januari 2020. Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde en namens het college [naam vertegenwoordiger] .


Overwegingen
1. Eisers ontvingen sinds 5 november 2004, met onderbrekingen, een bijstandsuitkering
naar de norm van gehuwden. Laatstelijk is aan hen per 22 juni 2016 bijstand op grond van de Participatiewet toegekend.

Naar aanleiding van een melding vanuit de afdeling veiligheid en van Thuisvester over onder meer een verbouwing aan het huurhuis van eisers en het in huis hebben van veel contant geld, is het college in januari 2019 een heronderzoek gestart naar de rechtmatigheid van hun uitkering. In dat kader zijn eisers bij brief van 23 januari 2019 verzocht om:
- de bankafschriften van alle bij verweerder bekende bankrekeningen op naam van eisers (of waarvan zij gebruik van kunnen maken) over te leggen vanaf 5 augustus 2018;
- de bankafschriften van alle bankrekeningen die niet bij verweerder bekend zijn over te leggen over de periode vanaf drie maanden voorafgaand aan de bijstandverlening;
- mochten er stortingen op eigen rekening blijken dan wel overschrijvingen door derden, dan dient daarvan controleerbaar en verifieerbaar bewijs overgelegd te worden over de herkomst van de gelden en het doel van de bestedingen;
- controleerbaar bewijs omtrent bronnen van inkomsten.

In reactie hebben eisers een deel van de verzochte gegevens (bankafschriften) overgelegd.

Omdat eisers niet alle verzochte gegevens hebben overgelegd, is het recht op uitkering bij besluit van 27 maart 2019 opgeschort. Eisers zijn in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen door de ontbrekende gegevens alsnog, uiterlijk 3 april 2019, in te leveren. Indien zij hieraan geen gehoor geven, zal het recht op uitkering per de opschortingsdatum (27 maart 2019) worden ingetrokken.

Vervolgens hebben eisers opnieuw bankafschriften ingeleverd. Daarnaast heeft het college informatie opgevraagd bij en verkregen van een tweetal vakantieparken over het verblijf van het gezin van eisers aldaar.

Op 3 mei 2019 zijn eisers gehoord door handhavingsspecialisten bij de afdeling Werk en Inkomen van de gemeente Oosterhout. Van dit gesprek is een verslag opgesteld dat mede door eisers is ondertekend.

De bevindingen van het rechtmatigheidsonderzoek zijn neergelegd in een rapportage van 21 mei 2019. Gebleken is dat eisers niet alle verzochte bankgegevens hebben verstrekt. Zo hebben zij niet alle informatie ingeleverd van de bankrekeningen van neef [naam neef] waarover zij wel de beschikking hadden. Uit de wel overgelegde gegevens blijkt dat eisers over de periode van 5 augustus 2018 tot en met 1 april 2019 niet verifieerbare en controleerbare bijschrijvingen door derden hebben ontvangen. Ook is gebleken dat eisers zonder dit te melden in een vakantiepark hebben verbleven in verband met een ingrijpende verbouwing aan het huurhuis. Het verblijf van € 2.059,50 is contant betaald. Over de periode van 1 april 2017 tot 23 maart 2018 is met 228m3 (tegenover 184m3) sprake van een hoog waterverbruik. Tegelijkertijd wordt er voor een relatief laag bedrag aan boodschappen gedaan voor een groot gezin (over de periode van 1 mei 2018 met en met 5 augustus 2019). Uit de overgelegde bankafschriften blijkt dat er sprake is van diverse stortingen die niet zijn verklaard of toegelicht. In totaal is er een bedrag van € 5.865,42 door derden bijgeschreven. De verbouwing aan het huis, het verblijf op het vakantiepark, de boodschappen en soms kleding worden volgens eisers gefinancierd (in de vorm van giften) door familie. Eisers hebben hiervan geen administratie bijgehouden.

De onderzoeksbevindingen zijn aanleiding geweest voor het nemen van het primaire besluit. Daarbij is het recht op uitkering ingetrokken vanaf 19 november 2018, primair in verband met het feit dat eisers niet alle verzochte gegevens binnen de hersteltermijn na opschorting hebben verstrekt, en subsidiair wegens een onduidelijke inkomens- en vermogenspositie waardoor het recht niet is vast te stellen per 19 november 2018 (datum aanvang verblijf in vakantiepark De Katjeskelder). Eisers zullen nog apart bericht ontvangen over de terugvordering.


Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eisers, onder verwijzing naar het advies van de bezwaaradviescommissie, ongegrond verklaard. Het recht op uitkering is terecht ingetrokken vanaf 19 november 2018. Wel dient de periode opgesplitst te worden in twee deelbesluiten:


de intrekking van de bijstand na opschorting per 27 maart 2019 (op grond van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet);


de intrekking van de bijstand over de periode van 19 november 2018 tot en met 26 maart 2019 (op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet).


Het recht op bijstand is terecht per 27 maart 2019 ingetrokken omdat ook na de geboden hersteltermijn in onvoldoende mate gehoor is gegeven aan het verstrekken van de informatie die nodig was voor het vaststellen van het recht op bijstand. Over de periode daarvoor is de uitkering ook terecht ingetrokken omdat er sprake was van een onduidelijke inkomens- en vermogenspositie. Zo was er sprake van niet verifieerbare en controleerbare bijschrijvingen op rekening; er is geen boekhouding bijgehouden; er zijn geen verifieerbare stukken overgelegd van diverse bijschrijvingen op rekening; het is onduidelijk gebleven waarom gebruik wordt gemaakt van een rekening van neef [naam neef] ; er is sprake van giften door familieleden voor het bekostigen van boodschappen, verbouwing, huur, wegenbelasting en het verblijf op een recreatiepark. De geconstateerde onduidelijkheden zijn ook na een gesprek op 3 mei 2019 niet opgehelderd.

2. In geschil is 1) de intrekking na opschorting (vanaf 27 maart 2019) op grond van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet en 2) de intrekking over de periode van 19 november 2018 tot en met 26 maart 2019 op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet.


3.1
Over de intrekking over de periode van 19 november 2018 tot en met 26 maart
2019 voeren eisers aan dat zij, anders dan het colleges stelt, wel degelijk alle benodigde informatie hebben verstrekt. Zij hebben bij het college meerdere keren uitleg verstrekt. Zij hebben toegelicht dat het voor hen onmogelijk was de verzochte bankpapieren over te leggen omdat hiervoor betaald moest worden. Eisers hebben aangeboden via de app van de ING het saldo te laten zien, maar dit werd onvoldoende geacht. Ten aanzien van de bijschrijvingen hebben eisers gemotiveerd uitgelegd wat de situatie was met hun neef [naam neef] en hebben ter onderbouwing ook een machtiging van [naam neef] en zijn ouders overgelegd. Méér dan dit kon niet worden verklaard. De bedragen die zijn overgeschreven en vervolgens zijn opgenomen, zijn mondeling toegelicht en volledig verklaard. Over het verblijf op het park De Katjeskelder is uitgelegd dat er een lekkage in de woning was. Het had op de weg van het college gelegen om bij Fivoor navraag te doen over de verzochte bankafschriften. Het kan eisers niet worden verweten dat er onduidelijkheden zijn blijven bestaan over hun inkomens- en vermogenspositie. Voor zover het college van mening blijft dat de situatie van eisers niet deugdelijk administratief is bijgehouden, is de omstandigheid dat zij bijstand hebben van Fivoor en daarvan volledig afhankelijk zijn, een reden om de hardheidsclausule toe te passen. Over de intrekking na opschorting per 27 maart 2019 hebben eisers aangevoerd dat de verstrekte informatie wel voldoende en deugdelijk is. Dezelfde informatie is ingeleverd voor de nieuwe aanvraag per 26 mei 2019 en is toen wel voldoende geacht.



3.2
Het college stelt zich in verweer op het standpunt dat het aan eisers is de verzochte informatie te verstrekken die nodig is voor het recht op bijstand. Het is volgens vaste jurisprudentie niet aan verweerder om deze informatie via derden (i.c. Fivoor) op te vragen, dan wel deze derden te wijzen op de informatieplicht van eisers. Eisers hebben, anders dat zij hebben aangevoerd, niet alle verzochte informatie binnen de hersteltermijn ingeleverd. Dat de nieuwe aanvraag om bijstand van 26 mei 2019 wél is toegekend, komt omdat er een nieuwe beoordeling heeft plaatsgevonden waarin niet (meer) is gebleken van stortingen op bankrekeningen. Er is geen aanleiding de hardheidsclausule toe te passen, onder meer omdat alleen eiser werd begeleid door Fivoor en van medische of psychische beperkingen bij eiseres niet is gebleken. Dat de (juridische) vertegenwoordiging van eisers meermalen te wensen overlaat acht verweerder voor rekening en risico van eisers zelf.

4. Wetgeving die van toepassing is

In artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.

Artikel 54, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken kan opschorten:
a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of
b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.
In het derde lid is, voor zover hier van belang, bepaald dat het college een besluit tot toekenning van bijstand herziet, dan wel een besluit tot toekenning van bijstand intrekt, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
In het vierde lid is bepaald dat als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.

5. Beoordeling door de rechtbank




5.1

De intrekking na opschorting (artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet)


De rechtbank constateert allereerst dat eisers tegen de opschorting van het recht op bijstand geen rechtsmiddel hebben aangewend, zodat uitsluitend ter beoordeling voorligt of de intrekking van de bijstand per 27 maart 2019 op grond van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet stand kan houden.

Op grond van vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 30 augustus 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3353) moet bij de beantwoording van de vraag of het bijstandverlenend orgaan bevoegd was de uitkering in te trekken, worden beoordeeld of de betrokkene de bij het opschortingsbesluit gevraagde stukken binnen de hersteltermijn heeft ingeleverd. Als dit niet zo is, moet vervolgens worden beoordeeld of dit de betrokkene kan worden verweten. De verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover de betrokkene niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.


De rechtbank stelt vast dat eisers niet alle bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens binnen de daartoe gestelde hersteltermijn hebben verstrekt. Zo hebben zij in het geheel geen gegevens overgelegd van de Oranjespaarrekening eindigend op *209 van hun neef [naam neef] (waarover zij onbetwist de beschikking hadden). Dat eisers hebben aangeboden om het saldo te laten zien op de telefoonapp van de ING is niet voldoende. Op grond van vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 6 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2001) mag verweerder eisen stellen aan de vorm waarin de gevraagde gegevens moeten worden verstrekt. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen bepalen dat eisers schriftelijke stukken moesten aanleveren betreffende het verloop op de rekening en dat het tonen van een app niet voldoende was. Ook hebben eisers niet, zoals verzocht, van alle bijschrijvingen door derden op de ING-rekeningen van eiser eindigend op *940 en *932, op de ING-rekening van eiseres eindigend op *977 en op de ING-rekening van hun neef eindigend op *449, controleerbaar en verifieerbewijs bewijs verstrekt over de herkomst van bijschrijvingen/stortingen en het doel van de besteding ervan. Met name zijn er veel bijschrijvingen te zien (met bedragen variërend van € 40,- tot € 300,-) van de neef aan eiser. De rechtbank acht de verklaring die eiser ter zitting in dit kader heeft afgelegd, namelijk dat hij geld van de rekening van zijn neef op zijn eigen rekening stortte, het geld er vervolgens afhaalde en dan contant aan zijn neef gaf, onvoldoende onderbouwd en onvoldoende geloofwaardig. Het verklaart bijvoorbeeld niet waarom eiser het geld niet rechtstreeks van de rekening van zijn neef haalde om contant aan hem te geven.

Het college heeft gelet op het voorgaande terecht geconcludeerd dat eisers in verzuim waren. Niet is gebleken dat dit eisers niet te verwijten zou zijn. Anders dan eisers hebben betoogd, lag het niet op de weg van het college om Fivoor op de hoogte te stellen van de opschorting van de bijstand. Dat was aan eisers zelf. Dat zij niet tijdig de hulp van Fivoor (of van anderen) hebben ingeschakeld, komt voor hun rekening en risico. Dit betekent dat het college terecht is overgaan tot intrekking van de uitkering per 27 maart 2019.

Dat het bestreden besluit onzorgvuldig zou zijn omdat op grond van dezelfde informatie bij een nieuwe aanvraag wel bijstand is verleend, volgt de rechtbank niet. Het college heeft toegelicht dat de nieuwe aanvraag om bijstand (van 26 mei 2019) is toegekend, omdat er een nieuwe beoordeling heeft plaatsgevonden waarin niet (meer) is gebleken van stortingen op bankrekeningen. Dit betekent dat niet op grond van dezelfde stukken tot een andere conclusie is gekomen.


5.2

De intrekking over de periode van 19 november 2018 tot en met 26 maart 2019 op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet

Vervolgens ligt de intrekking over de periode van 19 november 2018 tot en met 26 maart 2019 aan de rechtbank voor.
Herziening en intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor deze herziening en intrekking is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen (zie de uitspraak van de CRvB van 11 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1863).

Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college aan die bewijslast voldaan. Zoals hiervoor reeds overwogen hebben eisers ten eerste niet alle bankgegevens ingeleverd en hebben zij van verschillende bijschrijvingen door derden geen controleerbaar en verifieerbewijs bewijs verstrekt over de herkomst en het doel van de besteding ervan. Voorts hebben zij in het gesprek van 3 mei 2019 verklaard dat familieleden wel eens huur, boodschappen en wegenbelasting betalen en dat de broer van eiser zelfs het verblijf op recreatiepark De Katjeskelder en de verbouwing aan het huurhuis heeft betaald.

Eisers hebben geen melding gemaakt van de stortingen/bijschrijvingen of van het feit dat zij (veelvuldig) giften ontvingen van familieleden. De rechtbank is van oordeel dat het voor eisers redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat dit gegevens zijn die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van het recht op bijstand en daarvan dus melding hadden moeten maken. De rechtbank is van oordeel dat eisers de op hen rustende wettelijke inlichtingenplicht hebben geschonden. Eisers hebben van de giften geen enkel overzicht of administratie bijgehouden. Het college heeft over de te beoordelen periode dan ook terecht geconcludeerd dat er te veel onduidelijkheden resteren over de inkomens- en vermogenspositie van eisers om het recht op bijstand vast te stellen.

Het college was daardoor gelet op artikel 54, derde lid, eerste volzin, van de Participatiewet verplicht tot intrekking van het recht op bijstand.

6. Op grond van het voorgaande zal het beroep ongegrond worden verklaard. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.





Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier, op 27 maart 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is verhinderd om deze uitspraak te ondertekenen.




griffier rechter


Afschrift verzonden aan partijen op:




Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Link naar deze uitspraak