Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:GHSHE:2020:239 
 
Datum uitspraak:24-01-2020
Datum gepubliceerd:20-02-2020
Instantie:Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers:19/00238 tot en met 19/00
Rechtsgebied:Belastingrecht
Indicatie:In 2013 is bij belanghebbende een XTC-laboratorium aangetroffen. Bij doorzoeking van zijn woning zijn verschillende financiële documenten gevonden met betrekking tot onder meer 2010. Tijdens politieverhoren heeft belanghebbende verklaringen afgelegd over zijn inkomsten in 2008 en 2009. De Inspecteur heeft navorderingsaanslagen IB 2008 en 2009 opgelegd met boete en een navorderingsaanslag IB 2010 zonder boete. In geschil is de hoogte van de navorderingsaanslagen en de boete.
Trefwoorden:belastbaar inkomen uit werk en woning
belastingrecht
heffingsrente
huurovereenkomst
inkomstenbelasting
levensonderhoud
paarden
uitkering
 
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerken: 19/00238 tot en met 19/00242


Uitspraak op het hoger beroep van




[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 2 april 2019, nummers BRE 17/5021 tot en met 17/5025, in het geding tussen


belanghebbende,


en


de inspecteur van de Belastingdienst,


hierna: de Inspecteur,

met betrekking tot de na te noemen navorderingsaanslagen en beschikkingen.




1Ontstaan en loop van het geding


1.1.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende navorderingsaanslagen en bij gelijktijdige beschikkingen vergrijpboeten opgelegd en heffingsrente berekend:
- aanslagnummer [aanslagnummer] .H.87 over het jaar 2008 in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV), naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 49.200, een boete van € 7.238 en een bedrag aan heffingsrente van € 2.158;
- aanslagnummer [aanslagnummer] .W.87 over het jaar 2008 in de Inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (hierna: Zvw), naar een bijdrage inkomen van € 31.231 en een bedrag aan heffingsrente van € 237;
- aanslagnummer [aanslagnummer] .H.97 over het jaar 2009 in de IB/PVV, naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 49.200, een boete van € 7.828 en een bedrag aan heffingsrente van € 1.590;
- aanslagnummer [aanslagnummer] .W.97 over het jaar 2009 in de Zvw, naar een bijdrage inkomen van € 32.369 en een bedrag aan heffingsrente van € 157;
-aanslagnummer [aanslagnummer] .H.07 over het jaar 2010 in de IB/PVV, naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 4.393.888 en een bedrag aan heffingsrente van € 190.386.



1.2.
De navorderingsaanslagen, beschikkingen heffingsrente en de boetebeschikkingen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.



1.3.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.



1.4.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 128. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.



1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 5 december 2019 te ‘s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen en gehoord belanghebbende en zijn gemachtigde [gemachtigde] , alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] , [inspecteur 3] en [inspecteur 4] .



1.6.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.



1.7.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.





2Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:


2.1.
Belanghebbende woonde in de jaren 2008 tot en met 2013 aan de [adres 1] in [plaats 1] . Op dat adres bevindt zich een woning, een loods, een aantal paardenstallen en een rijbak.



2.2.
Belanghebbende heeft voor de jaren 2008 en 2009 aangifte IB/PVV gedaan. De aanslagen IB/PVV voor de jaren 2008 en 2009 zijn vastgesteld conform de door belanghebbende ingediende aangiften. Voor het jaar 2010 heeft belanghebbende, na daartoe te zijn uitgenodigd, geen aangifte IB/PVV ingediend. Belanghebbende is niet aangemaand om de aangifte IB/PVV 2010 alsnog in te dienen.



2.3.
De politie heeft, na een melding van rookontwikkeling, op 6 februari 2013 op het adres van belanghebbende een werkend XTC-laboratorium aangetroffen. De politie heeft tijdens het doorzoeken van de woning diverse (financiële) administratieve bescheiden in beslag genomen.



2.4.
Belanghebbende is op 6, 13 en 14 februari 2013 en op 12, 13 en 29 maart 2013 als verdachte door de politie verhoord. Van deze verhoren zijn processen-verbaal opgesteld.



2.5.
De Inspecteur heeft op grond van artikel 55 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) gegevens opgevraagd bij de Officier van Justitie. Namens de Inspecteur is met behulp van die gegevens en met gegevens van de Belastingdienst zelf de materiële belastingschuld van belanghebbende over onder meer de jaren 2008 tot en met 2010 berekend. De bevindingen inzake het onderzoek naar de materiële belastingschuld zijn vastgelegd in het rapport van 12 mei 2013.



2.6.
In dit rapport is, voor zover van belang, het volgende vermeld:

“3.1. In beslag genomen goederen en bescheiden
Aangetroffen goederen en bescheiden met betrekking tot [belanghebbende] op het adres [adres 1] :
• Twee Western Union Gold cards nummers [nummer 1] en [nummer 2] ;
• Afschrift Postbank met storting van 200.000, starter en valuta onbekend (kopie);
• Overschrijving GWK van € 50.000 naar Servië (kopie);
• KBC factuur met daarop een te betalen vergoeding voor kluishuur, safenummer:

[safenummer] periode 2010-2012 (kopie);
• KBC overzicht interesten en kosten 2010 (kopie);
• Huurcontract en huurfacturen 2011 en 2012 gericht aan: [A] door [B] BV (kopie);
• Huurovereenkomst tussen [B] BV en [belanghebbende] ,
voor het pand aan de [adres 1] (kopie);
• Driemaal ’Bill of Lading' van [C] naar de haven van Antwerpen. Waarde van de transporten S 46.000, S 44.500 en S 45.100 alle in 2010 (kopieën);
• Blanco CMR / vrachtbrieven van: [D] BV, [adres 2] , [postcode] [plaats 2] (kopie);
• Print contactinformatie [C] waarvan [belanghebbende] blijkbaar de Salesmanager Oost Europa is (kopie);
• (...);
• (…);
• Brief van een veterinaire inspectie in of vanwege Bosnië Herzegovina, uitgevoerd op 14-12-2011 (kopie); Een schrijven van een Medische Dienst uit Bosnië inzake [E] (kopie);
• 'Stortingsbewijzen' of anderszins schrijven van ABS Banka (2x) en UNA Banka (lx)
en Sparkasse (lx) (kopieën);
• GWK Travelex overschrijvingen van [belanghebbende] naar Bosnië, twee originelen en twee vermoedelijk vervalste. Transactienummers zijn gelijk maar de bedragen met de factor
1000 verminderd (kopieën);
• Overschrijving van geld. € 3.000, naar [belanghebbende] van Bosnië via Western Union +
aantekening ' [F] , [plaats 1] Holland' (kopie):
• (...)
• Zeven buitenlandse/ Bosnische facturen en betalingsbewijzen (dat is in ieder geval het vermoeden) van aanzienlijke bedragen (kopieën)
• (...).


3.1.1

Buitenlandse bescheiden

De bescheiden in de buitenlandse taal zijn inmiddels vertaald en in een pdf-bestand raadpleegbaar gemaakt. Daaruit blijkt:
• Contante stortingen in het buitenland door belastingplichtige van in totaal
€ 4.290.000;
• Dat er sprake is van meerdere ondernemingen waar belastingplichtige voor werkt of waarvan hij (mede) eigenaar is;
• Dat er brieven van-veterinaire organisaties die goedkeuring voor vleestransporten geven bij belastingplichtige in bezit zijn die niet aan hem zijn geadresseerd.




3.2

Inhoud afgelegde verklaringen

(…)


[belanghebbende]


heeft verklaard dat:
• Hij het pand nu huurt van [B] maar voordien via [A] uit [plaats 3] ;
• Hij een im- exportbed[r]ijf in vlees runt genaamd [bedrijf 1] , samen met

[G] die vanuit Bosnië werkt. Hij heeft dit bedrijf al sinds 1995;
• De onderneming is gevestigd in [plaats 4] , Bosnië;
• Hij hiermee € 2.000 of € 2.200 bruto per maand verdient;
• Hij niet precies weet hoe dit bedrag uitbetaald wordt;
• Hij 6 of 7.000 euro op zijn ING rekening heeft staan:
• Hij € 2.000 huur en € 800 GWL maand betaalt;
• Hij met de paardenhandel tussen de € 1.500 en € 2.500 per maand verdient;
• Hij 6 of 7 jaar op dit adres woont;
• Hij tussen de 600 a 1.000 per maand netto overhoudt om van te leven;
• Hij geen vermogen in binnen – of buitenland heeft;
• Hij loodsen verhuurt aan ene [H] voor 250 per bank per maand en 500 contant per week:
(...)
(Bron PVPL204M2013026934-11)


Tweede verhoor:


[belanghebbende] heeft verklaard dat:
• Hij paardenspullen opkoopt, opknapt en weer verkoopt;
• Hij soms € 100.000 of € 200.000 per maand verdiend als hij weer iemand heeft opgelicht met zijn handel in vlees;
• Hij al anderhalf jaar geleden met het Bosnische vleesbedrijf is opgehouden destijds verdiende hij € 0,75 per kilo. Er werd gehandeld tussen de 10 en 40 ton (frequentie
onbekend);
• Van dat bedrijf werd geen administratie bijgehouden;
• (…)
(Bron PVPL204M2013026934-97)
Belastingplichtige heeft ook verklaard dat hij geld in de grond verborgen zou hebben.
(Bron: PVPL204M 2013026934-99)


Derde verhoor:

[belanghebbende] heeft verklaard dat:
(...)
• De eerder genoemde 100 a 200.000 euro niet per maand is maar eens in de zoveel tijd,
verdiend werd met de BMK oplichting en dat het geld alweer op is;
(...)


4 Berekening genoten inkomen 2008-2012

(...)




[belanghebbende] heeft verklaard dat hij gemiddeld € 2.100 per maand verdiend heeft bij de buitenlandse onderneming [bedrijf 1] . Het is niet bekend of er in Bosnië over deze verdiensten reeds belasting is betaald, maar gezien de verklaring van [belanghebbende] dat er bij dat bedrijf geen administratie wordt gevoerd, is dat te betwijfelen. Ook de hoogte van de verdiensten is dus per definitie de minimale positie.

Daarnaast verdiende [belanghebbende] met de handel in paarden gemiddeld zo'n € 2.000 per maand. Dat geeft een totaal inkomen per maand van € 4.100. Per jaar dus € 49.200.
Als daar de kosten van huur (€ 2.000 per maand) en kosten onderhoud paarden (geschat op € 175 per maand per paard x 6 paarden) € 12.600 in totaal dus € 36.600 van af gaan houden we een netto besteedbaar bedrag over van € 12.600. Rekening houdend met kosten van levensonderhoud er dergelijke komen we met deze berekening dicht in de buurt van de door belastingplichtige aangegeven netto te besteden bedrag van tussen de € 600 en € 1.000 per maand.




Inkomsten vleeshandel

Er is een drietal Vrachtbrieven aangetroffen op het woonadres van belastingplichtige met
gegevens van geïmporteerde vleesproducten ter waarde van: S 46.000, S 44.500 en S 45.100 = S 135.600 = €100.888.
(...)
Het is onbekend wat er met deze vleesproducten is gebeurd maar aangezien de transporten afkomstig zijn van [C] uit Paraguay (een zoekactie op internet naar bovengenoemde onderneming in Paraguay geen resultaat heeft opgeleverd) en aangezien [belanghebbende] Salesmanager is van deze onderneming, getuige een afgedrukte contactpagina van [C] , nemen wij het standpunt in dat [belanghebbende] het vlees heeft geïmporteerd voor verder vervoer naar Bosnië Herzegovina zoals de vrachtbrieven aangeven. De verdiensten van deze transacties liggen op minimaal de inkoopprijs, berekend op € 100.888.


Inkomsten transportbedrijf [bedrijf 2] :

Uit een brief aangetroffen in de woning van belastingplichtige blijkt dat belastingplichtige een transportonderneming drijft genaamd [bedrijf 2] Transport, er 35 werknemers werkzaam zijn. De jaarwinst 3.5 miljoen euro bedraagt, er 20 vrachtwagens in de onderneming aanwezig zijn. 24 uur per dag is geopend en zich bezighoudt met vrije uitvoer.
In 2010 wordt er in totaal € 3.500.000 contant gestort. Een kopie stortingsbewijs is aanwezig.


Onderneming [bedrijf 3]

Uit een brief aangetroffen in de woning van belastingplichtige blijkt dat [belanghebbende] voor 50% eigenaar is van de onderneming ' [bedrijf 3] '. De andere helft van de onderneming is in handen van [E] . Aan deze onderneming wordt op 1 juli 2010 contant € 50.000 gestort door [belanghebbende] . Een kopie stortingsbewijs is ook aanwezig.


Bankrekening Raiffeisen Bank Sarajevo

Uit een brief aangetroffen in de woning van belastingplichtige blijkt dat [belanghebbende] een rekening heeft bij deze bank en dat daar op 5 juli 2010 een bedrag van € 500.000 op heeft gestort, omschrijving 'partner microkrediet'. Een kopie van dit stortingsbewijs is ook aanwezig. Waarbij opvalt dat de gestempelde datum 1 juli is en later handmatig is veranderd in 5 juli.


Douane Bosnië en Herzegovina

Uit een brief aangetroffen in de woning van belastingplichtige blijkt dat de Douane van Bosnië Herzegovina een bedrag van € 200.000 in beslag heeft genomen. Dit bedrag is afkomstig van [belanghebbende] . Men vermoedt dat het geld van misdaad afkomstig is en mogelijk zou toebehoren aan de Rabobank [plaats 5] dan wel een 'fabriek van medische middelen' in Polen. Opvallend is dat ook deze brief op 1 juli 2010 is gedateerd.


Stortingsbewijs Raiffeisen Bank

Uit een stortingsbewijs en brief aangetroffen in de woning van belastingplichtige blijkt dat [belanghebbende] een bedrag van € 20.000 contant heeft gestort met de omschrijving ' [omschrijving] '. In de brief wordt melding gemaakt dat dit bedrag moet worden betaald voor de levering van niet nader genoemde 'witgoederen' door ene heer [K] .


Onderneming [bedrijf 4]

In een verklaring die is aangetroffen in de woning van belastingplichtige blijkt dat [belanghebbende] manager is van de onderneming ' [bedrijf 4] '. Hij is vertegenwoordiger voor deze firma voor 'verwerking en distributie van vlees in Zuid Amerika'. Verklaring is gedateerd 1 juli 2010. Ook is een stortingsbewijs van € 20.000 door belastingplichtige namens deze onderneming in verband met betaling van 'een termijn in Amerika'. Ook .het stortingsbewijs is gedateerd op 1 juli 2010. (…)”

In dit rapport is aangekondigd dat voor de jaren 2008 en 2009 navorderingsaanslagen met een vergrijpboete zullen worden opgelegd en dat voor het jaar 2010 een voorlopige aanslag zonder een vergrijpboete zal worden opgelegd.



2.7.
De navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2008 en 2009 zijn met dagtekening 22 mei 2013 aan belanghebbende opgelegd. Voor beide jaren is het belastbare inkomen uit werk en woning op € 49.200 vastgesteld.



2.8.
De Inspecteur heeft voor het jaar 2010 een voorlopige aanslag IB/PVV aan belanghebbende opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 4.393.888. Bij het opleggen van de definitieve aanslag IB/PVV over 2010 is het belastbare inkomen uit werk en woning op nihil vastgesteld. De Inspecteur heeft daarna schriftelijk aan belanghebbende te kennen gegeven dat de vermindering van de definitieve aanslag op een kennelijke vergissing berust en dat daarom een navorderingsaanslag zal worden opgelegd. De navorderingsaanslag IB/PVV 2010 is met dagtekening 25 januari 2014 aan belanghebbende opgelegd en gelijktijdig is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht.





3Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen


3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vragen:
I Heeft de Inspecteur de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZvW voor de jaren 2008 en 2009 en IB/PVV voor 2010 naar de juiste bedragen opgelegd?
II Heeft de Inspecteur terecht de boeten opgelegd en zijn de boeten passend en geboden?

Belanghebbende is van mening dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.



3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.



3.3.
Belanghebbende concludeert tot vermindering van de navorderingsaanslagen over 2008 en 2009 tot aanslagen naar een belastbaar inkomen van € 12.600 en tot vernietiging van de navorderingsaanslag over 2010. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.





4Gronden


Ten aanzien van het geschil



Vraag I: 2008 en 2009



4.1.
Het Hof zal eerst beoordelen of de bewijslast voor 2008 en 2009 moet worden omgekeerd en verzwaard. Op grond van artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) in verbinding met artikel 27h van de AWR wordt het hoger beroep ongegrond verklaard, indien belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. Voor de inkomstenbelasting geldt dat bij inhoudelijke gebreken in een aangifte slechts dan kan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien de op basis van de gedane aangifte verschuldigde belasting, zowel relatief als absoluut, aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Of dat het geval is, moet worden beoordeeld aan de hand van de normale regels van de stelplicht en bewijslast. De bewijslast dat de aangifte onjuist is, rust op de Inspecteur. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan belasting niet zou worden geheven (Hoge Raad 30 oktober 2009, nr. 07/10513, ECLI:NL:HR:2009:BH1083 en Hoge Raad 1 oktober 2010, nr. 09/02151, ECLI:NL:HR:2010:BN8731). Het Hof zal daarom eerst beoordelen of de Inspecteur is geslaagd in het bewijs dat de vereiste aangifte niet is gedaan.



4.2.
De Inspecteur heeft voor de jaren 2008 en 2009 het inkomen van belanghebbende gebaseerd op de verklaringen die belanghebbende heeft gedaan tijdens de verhoren in februari en maart 2013. Tijdens die verhoren heeft belanghebbende verklaard dat hij inkomsten verdiende bij de onderneming [bedrijf 1] in Bosnië van gemiddeld € 2.100 per maand en dat hij gemiddeld € 2.000 per maand aan inkomsten verdiende uit paardenhandel. Belanghebbende heeft voor 2008 aangifte IB/PVV gedaan over een bedrag van € 11.000 aan inkomsten van [bedrijf 1] en voor 2009 over een bedrag van nihil. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende inkomsten van de omvang heeft genoten waarover hij heeft verklaard en die hij ofwel gedeeltelijk niet (2008) ofwel niet (2009) in zijn aangiften IB/PVV over 2008 en 2009 heeft verantwoord. Hierdoor is de op basis van de gedane aangifte verschuldigde belasting, zowel relatief als absoluut, aanzienlijk lager dan de werkelijk verschuldigde belasting. Het Hof acht aannemelijk dat belanghebbende zich ervan bewust was dat hij over 2008 en 2009 een te lage aangifte heeft gedaan. Belanghebbende heeft namelijk zelf tijdens de politieverhoren verklaard welke inkomsten hij over 2008 en 2009 heeft gehad, maar heeft die inkomsten niet in zijn aangifte IB/PVV over die jaren verantwoord. De Inspecteur heeft daarmee aannemelijk gemaakt dat belanghebbende over 2008 en 2009 de vereiste aangifte niet heeft gedaan.



4.3.
Dit betekent dat belanghebbende moet doen blijken – dat wil zeggen: overtuigend moet aantonen - dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. Voor dit geval betekent dit dat hij overtuigend moet aantonen dat en in hoeverre de navorderingsaanslagen IB/PVV over 2008 en 2009 te hoog zijn. Belanghebbende stelt daarover dat hij in 2008 en 2009 kosten heeft gemaakt aan huur en kosten voor de paarden. Voor de onderbouwing daarvan verwijst belanghebbende alleen naar het controlerapport van 12 mei 2013. Met deze enkele verwijzing maakt belanghebbende niet aannemelijk dat deze kosten zijn gemaakt. In het controlerapport heeft de Inspecteur de door hem geschatte bedragen voor huur en kosten voor de paarden alleen gebruikt om te controleren of belanghebbende over die jaren, gelet op zijn vermoedelijke uitgavenpatroon, wel over voldoende inkomen beschikte om van te leven. Op grond daarvan is niet aannemelijk dat die uitgaven ook daadwerkelijk zijn gedaan en dat die uitgaven als aftrekbare kosten in aftrek op het resultaat uit overige werkzaamheden kunnen worden gebracht.



4.4.
Ondanks de omkering en verzwaring van de bewijslast blijft de Inspecteur gehouden bij het vaststellen van de (navorderings)aanslag uit te gaan van een redelijke schatting van het inkomen van belanghebbende. Het vereiste van een redelijke schatting strekt, in de context van de omkering en verzwaring van de bewijslast, ertoe te voorkomen dat een aanslag naar willekeur wordt vastgesteld door een inspecteur (vgl. Hoge Raad 31 mei 2013, nrs. 11/03452 en 11/03456, ECLI:NL:HR:2013:BX7184). De Inspecteur heeft naar het oordeel van het Hof een redelijke schatting gemaakt van de inkomsten over 2008 en 2009 door de inkomsten te baseren op de verklaringen van belanghebbende bij de politie.



4.5.
Dit betekent dat de Inspecteur voor 2008 en 2009 de navorderingsaanslagen IB/PVV niet naar een te hoog bedrag heeft opgelegd.



4.6.
Belanghebbende heeft geen zelfstandige klachten aangevoerd tegen de hoogte van de navorderingsaanslagen Zvw over 2008 en 2009. Het bijdrage inkomen voor 2008 en 2009 is gebaseerd op het belastbaar inkomen over 2008 en 2009. Aangezien het belastbaar inkomen over 2008 en 2009 niet wordt verminderd, blijven ook de navorderingsaanslagen Zvw over 2008 en 2009 in stand.


Vraag I: 2010



4.7.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2010, na daartoe te zijn uitgenodigd, geen aangifte IB/PVV ingediend. Hij is vervolgens echter niet aangemaand om de aangifte IB/PVV 2010 alsnog in te dienen. Daarom geldt voor het jaar 2010 niet de omgekeerde en verzwaarde bewijslast van artikel 27e van de AWR. Dat betekent dat de Inspecteur aannemelijk moet maken dat belanghebbende de door hem gestelde inkomsten heeft genoten.



4.8.
Bij belanghebbende in huis zijn onder meer de volgende, deels buitenlandstalige, documenten aangetroffen: een kopie van een ongedateerd afschrift van de Postbank met een storting van 200.000, kopieën van drie “bills of lading” uit 2010 van [C] naar de haven van Antwerpen met een waarde van $ 46.000, $ 44.500 en $ 45.100, een print met contactinformatie van [C] waarvan belanghebbende blijkbaar de Salesmanager Oost Europa is, kopieën van stortingsbewijzen van ABS Banka (2x) en UNA Banka (lx) en Sparkasse (lx), een brief waaruit blijkt dat de Douane van Bosnië Herzegovina een bedrag van € 200.000 van belanghebbende in beslag heeft genomen, een overschrijvingsbewijs van Western Union van € 3.000 naar belanghebbende en kopieën van buitenlandse/ Bosnische facturen en betalingsbewijzen van contante stortingen door belanghebbende van aanzienlijke bedragen met betrekking tot onder andere Firma [bedrijf 2] , [bedrijf 3] en [bedrijf 4] .
De Inspecteur heeft op basis van deze documenten de volgende inkomsten als resultaat uit overige werkzaamheden aangemerkt:
Invoer vlees (24.300 kg) omgerekend van dollars naar euro's € 31.387,01
Invoer vlees (23.300 kg) omgerekend van dollars naar euro's € 33.405,90
Invoer vlees (46.000 kg) omgerekend van dollars naar euro's € 36.095,42
Contante storting door belanghebbende / Firma [bedrijf 2] € 3.500.000,00
Contante storting door belanghebbende bij [bedrijf 3] € 50.000,00
Inbeslagname contanten van belanghebbende door Douane Bosnië € 200.000,00
Contante storting door belanghebbende bij Raiffeisen Bank Sarajevo € 500.000,00
Contante storting door belanghebbende bij Raiffeisen Bank € 20.000,00
Bewijs van contante storting door belanghebbende inzake ‘ [bedrijf 4] ’ € 20.000,00
Contant geld ontvangen bij Western Union € 3.000,00
Totaal € 4.393.888,33

Vervolgens heeft de inspecteur het belastbare inkomen uit werk en woning voor het jaar 2010 op € 4.393.888 vastgesteld. Belanghebbende betwist dat hij deze inkomsten heeft genoten en betoogt dat de bij hem in huis aangetroffen documenten vals zijn. Hij zou deze stukken hebben gebruikt om mensen op te lichten.



4.9.
Naar het oordeel van het Hof is op grond van de bij belanghebbende aangetroffen documenten aannemelijk dat belanghebbende heeft kunnen beschikken over de bedragen die hij zoals volgt uit de betalingsbewijzen kennelijk in contanten heeft gestort op Bosnische bankrekeningen. Verder kan uit de bij belanghebbende aangetroffen bills of lading worden opgemaakt dat belanghebbende in 2010 kennelijk aanzienlijke hoeveelheden vlees heeft ingevoerd. Hij moet dan naar het oordeel van het Hof ten minste hebben beschikt over de inkoopbedragen zodat hij deze invoer kon betalen. Tot slot acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende de beschikking heeft gehad over het bedrag van € 200.000 dat de Douane van Bosnië Herzegovina in beslag heeft genomen. Daarmee heeft de Inspecteur aannemelijk gemaakt dat belanghebbende de over 2010 gecorrigeerde inkomsten als resultaat uit overige werkzaamheden heeft genoten. Belanghebbende betwist de juistheid van de inkomsten met de enkele stelling dat de bij hem thuis aangetroffen stukken vals zijn. Belanghebbende heeft die stelling niet met enige documentatie of anderszins onderbouwd. Hij heeft evenmin, ondanks een aanbod daartoe in de bezwaarfase, nader onderzoek gedaan naar de diverse bankrekeningnummers in Bosnië Herzegovina die in de aangetroffen documenten voorkomen. Het had naar het oordeel van het Hof wel op zijn weg gelegen om een dergelijk onderzoek te doen zodat hij daarmee een begin van bewijs had kunnen leveren omtrent de herkomst van de aangetroffen documenten. Hiermee heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de bij hem thuis aangetroffen documenten inderdaad vals zijn.



4.10.
Dit betekent dat ook voor het jaar 2010 de aanslag niet naar te hoog bedrag is opgelegd.



4.11.
Vraag I moet bevestigend worden beantwoord.


Vraag II Boeten



4.12.
De Inspecteur heeft op basis van artikel 67e van de AWR en paragraaf 25 en 27 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (hierna: BBBB) aan belanghebbende voor de jaren 2008 en 2009 vergrijpboeten opgelegd van 50% omdat het aan de (voorwaardelijke) opzet van belanghebbende is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is opgelegd of anderszins te weinig belasting is geheven. Van voorwaardelijk opzet is sprake wanneer een belastingplichtige willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaardt dat te weinig belasting wordt voldaan en dit mogelijke gevolg bewust aanvaardt. De Inspecteur stelt subsidiair dat sprake is van grove schuld. Daarvan is sprake wanneer belanghebbende dermate lichtvaardig heeft gehandeld dat het aan zijn grove schuld is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is opgelegd of anderszins te weinig belasting is geheven. De bewijslast van opzet of grove schuld rust op de Inspecteur.



4.13.
De Inspecteur heeft aangevoerd dat belanghebbende meer uitgaven heeft gedaan dan hij als inkomsten in de ingediende aangiften IB/PVV over 2008 en 2009 heeft aangegeven, dat de uitgaven van belanghebbende dermate hoog zijn dat deze niet kunnen zijn gedaan van de in de aangiften IB/PVV over 2008 en 2009 verantwoorde inkomensgegevens en dat gelet op de niet aangegeven inkomsten belanghebbende zich ervan bewust moet zijn geweest dat hij door deze inkomsten niet te vermelden in zijn aangiften IB/PVV over 2008 en 2009 hij onjuiste dan wel onvolledige aangiften IB/PVV heeft gedaan.



4.14.
Het Hof acht de Inspecteur in zijn bewijslast geslaagd. Belanghebbende heeft tijdens de verhoren bij de politie verklaard dat hij in 2008 en 2009 de inkomsten heeft genoten waarover de navorderingsaanslagen IB/PVV over 2008 en 2009 zijn opgelegd. Hij heeft die inkomsten niet in zijn aangiften opgenomen. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende daarmee op zijn minst willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aanslag tot een te laag bedrag is opgelegd en dit mogelijke gevolg bewust aanvaard. Een vergrijpboete van 50% is dan naar het oordeel van het Hof op zijn plaats. Het Hof komt daarom niet toe aan het subsidiaire standpunt van de Inspecteur dat sprake is van grove schuld.



4.15.
Het Hof zal vervolgens toetsen of de boeten gelet op alle overige omstandigheden passend en geboden zijn. Daarbij zal het Hof de financiële omstandigheden van belanghebbende op dit moment en ten tijde van het opleggen van de boeten in aanmerking nemen (vlg. HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:685). Belanghebbende heeft daarover gesteld dat de boeten moeten worden vernietigd omdat hij slechts over een uitkering beschikt en niet meer inkomsten heeft. Verder is hij onder doktersbehandeling. Naar het oordeel van het Hof zijn de opgelegde boeten van € 7.238 en € 7.828 voor 2008 en 2009 passend en geboden. Het Hof ziet geen aanleiding tot een vermindering van deze boeten. Belanghebbende heeft niet meer openheid gegeven over zijn inkomsten en over eventueel vermogen dat hij nog in het buitenland aanhoudt, ondanks de omstandigheden die daartoe wel aanleiding geven. Zo heeft belanghebbende in de bezwaarfase aangeboden om de gegevens van zijn (vermeende) bankrekeningen in Bosnië te achterhalen. Tijdens het onderzoek ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat hij dit aanbod niet heeft gerealiseerd. Daarom acht het Hof belanghebbende er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat hij over onvoldoende financiële middelen beschikt om de boeten te kunnen voldoen.



4.16.
De Rechtbank heeft ambtshalve geconstateerd dat de redelijke termijn in de beroepsfase was overschreden en heeft de boeten vanwege die overschrijding terecht met 20% verminderd. In de procedure bij het Hof is geen sprake van een verdere overschrijding van de redelijke termijn. Het Hof ziet daarom geen aanleiding tot een verdere matiging.



4.17.
Vraag II moet daarom ook bevestigend worden beantwoord.


Slotsom




4.18.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.


Ten aanzien van het griffierecht




4.19.
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Inspecteur aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.


Ten aanzien van de proceskosten




4.20.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.





5Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Aldus gedaan op 24 januari 2020 door J.M. van der Vegt, voorzitter, P. Fortuin en J.J. van den Broek, in tegenwoordigheid van K.M.J. van der Vorst, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.


Het aanwenden van een rechtsmiddel:


Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.


Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.


Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:




de naam en het adres van de indiener;


een dagtekening;


een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;


e gronden van het beroep in cassatie.


Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Link naar deze uitspraak