Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBGEL:2023:1734 
 
Datum uitspraak:29-03-2023
Datum gepubliceerd:30-03-2023
Instantie:Rechtbank Gelderland
Zaaknummers:AWB _ 22 - 3610
Rechtsgebied:Omgevingsrecht
Indicatie:Omgevingsvergunning voor de bouw van een appartementencomplex. Definitie bouwperceel. Omgevingsvergunning gelet op de ruimtelijke impact niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening.
Trefwoorden:agrarisch
bestemmingsplan
omgevingsvergunning
perceel
wabo
 
Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 22/3610 en 22/3480

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 maart 2023

in de zaken tussen



[Eiser A] en [Eiseres B] , uit [plaats E] ,
(gemachtigde: mr. M.B. de Jong)


[Eiser C] en [Eiseres D], uit [plaats E] , eisers
(gemachtigde: mr. C.A. Adema)
(hierna gezamenlijk te noemen: eisers)

en


het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Culemborg, het college
(gemachtigde: V. Vaessen).

Als derde-partij neemt aan de zaken deel: Stichting [F] uit [plaats G] , vergunninghouder
(gemachtigde: mr. C. van Deutekom).




Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de beslissing op bezwaar van 14 juni 2022 waarin de op 19 november 2021 verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een appartementengebouw in [plaats E] met een aanvullende motivering in stand is gelaten.

De rechtbank heeft de beroepen op 24 januari 2023 op zitting behandeld.

[Eiseres B] is met gemachtigde verschenen. [Eiser C] is met mr. S.N. van den Heykant verschenen, kantoorgenoot van gemachtigde. Namens het college is gemachtigde verschenen. Namens de vergunninghouder zijn [H] en [I] en gemachtigde verschenen.




Totstandkoming van de besluiten

1. Vergunninghouder heeft op 23 juli 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een appartementengebouw op de locatie [J] (nabij [adres K] ) in [plaats E] (het perceel).

2. Het perceel ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan ‘Culemborg-West’ (het bestemmingsplan) en heeft de bestemming ‘Gemengd -1’.

3. Het college heeft, met het besluit van 19 november 2021, een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’. Volgens het college past het bouwplan binnen het geldende bestemmingsplan.

4. In de beslissing op bezwaar heeft het college besloten om het besluit van 19 november 2021, met aanvulling van de motivering en een wijziging in stand te laten. Het college heeft voor de overschrijding van de maximale goothoogte en voor de overschrijding van de maximale bouwhoogte, alsnog een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit “het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan”.




Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt het beroep tegen de beslissing op bezwaar aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden. De voor de beoordeling van het beroep van belang zijnde wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.


Participatie omtrent de besluitvorming

5. Eisers voeren aan dat zij zich weinig betrokken gevoeld hebben bij de totstandkoming van het project.


5.1.
De rechtbank stelt vast dat het college de juiste wettelijke voorbereidingsprocedure heeft gevolgd. Het college heeft ter voorbereiding van het besluit de zogenoemde ‘reguliere voorbereidingsprocedure’ toegepast. Bij deze procedure bestaat geen verplichting, in tegenstelling tot de ‘uniforme openbare voorbereidingsprocedure’, om het ontwerpbesluit ter inzage te leggen waartegen vervolgens zienswijzen kunnen worden ingediend. Bij de reguliere voorbereidingsprocedure is het mogelijk voor belanghebbenden om nadat het besluit is genomen bezwaar in te dienen en dat hebben eisers ook gedaan. De rechtbank kan zich voorstellen dat eisers in een eerder stadium over een ontwikkeling in hun leefomgeving meer betrokken hadden willen zijn, maar hiervoor bestaat voor het college geen formele verplichting.


Is sprake van strijd met de planvoorschriften ten aanzien van de bouwperceelgrenzen?

6. [Eiser A] en [Eiseres B] voeren aan dat het bouwplan strijdig is met artikel 6.2.1, aanhef, onder a en onder 2, van de planregels waarin staat dat de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrenzen niet minder dan 3 meter mag bedragen. Volgens eisers heeft de planwetgever beoogd dat iedere woning een eigen bouwperceel heeft met daarop enkel vrijstaande woningen. Gelet hierop voeren eisers aan dat het bouwplan niet zonder verdere afwijking van het bestemmingsplan kon worden vergund.



6.1.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of het bouwplan strijdig is met het voorschrift uit het bestemmingsplan waarin staat dat de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrenzen niet minder dan 3 meter mag bedragen. Gelet hierop ziet de rechtbank zich allereerst voor de vraag gesteld wat zij als ‘bouwperceel’ aanmerkt.



6.2.
In het bestemmingsplan is een ‘bouwperceel’ als volgt gedefinieerd: ‘een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten’. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) dat bij de vaststelling van de omvang van het bouwperceel de actuele situatie bepalend is, waarbij in beginsel dient te worden uitgegaan van het kadastrale perceel waarop het bouwplan is voorzien. Voor de vraag of sprake is van één bouwperceel is tevens van belang of sprake is van bij elkaar behorende bebouwing.



6.3.
De rechtbank stelt op basis van de aangeleverde stukken vast dat het appartementengebouw op twee aparte kadastrale percelen wordt gerealiseerd. De rechtbank is echter van oordeel dat het appartementengebouw op één bouwperceel wordt gerealiseerd, omdat sprake is van ‘bij elkaar behorende bebouwing’. Daartoe neemt de rechtbank in aanmerking dat het gaat om één bouwwerk, het gebouw in één keer wordt gerealiseerd, het in eigendom blijft van de vergunninghouder en het binnen hetzelfde bebouwingsvlak wordt gerealiseerd.



6.4.
Omdat de rechtbank in voorgaande overweging tot de conclusie is gekomen dat het appartementengebouw wordt gerealiseerd op één bouwperceel, dient het enkel in zijn geheel te voldoen aan het voornoemde bouwvoorschrift. De rechtbank stelt vast dat uit de stukken blijkt dat hieraan ruimschoots wordt voldaan. Dit betekent dat het bouwplan niet strijdig is met het betreffende voorschrift en dus past binnen het bestemmingsplan.
Uit de van toepassing zijnde bouwvoorschriften blijkt niet dat de planwetgever enkel de bouw van vrijstaande woningen toelaat bij de bestemming ‘gemengd -1’. De planregels van deze bestemming geven hiervoor geen aanknopingspunt. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de planwetgever bij de bestemming ‘wonen’, in artikel 19.2.1, aanhef en onder a, van de planregels wél uitdrukkelijk heeft voorgeschreven door middel van een aanduiding welk type woningen is toegestaan. Tevens schenkt de planwetgever in zijn toelichting op het bestemmingsplan specifiek aandacht aan de zone ten noorden van [adres K] . Hierbij heeft de planwetgever aangegeven dat het binnen deze bestemming mogelijk is om een volledige woonfunctie te realiseren. Gelet op het voorgaande slaagt de beroepsgrond van eisers niet.


Onterecht afgeweken van bestemmingsplan?

7. [Eiser C] en [Eiseres D] voeren aan dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen afwijken van het bestemmingsplan. Het bouwplan is volgens eisers namelijk in strijd met een goede ruimtelijke ordening en er is onvoldoende rekening gehouden met de belangen van eisers en omwonenden.


Strijdigheid met goede ruimtelijke ordening?




7.1.
Eisers voeren aan dat het te realiseren appartementengebouw niet past in de omgeving. Zij betogen dat de uitstraling van het gebouw de landschapshistorische waarde van de omgeving enorm aantast, evenals het uitzicht op en het aanzicht van [adres K] . Eisers stellen ook dat het college vooraf aan het verlenen van de vergunning inzichtelijk had moeten maken welk aanbod (al dan niet gerealiseerd) al beschikbaar was, zodat de volgens het college bestaande behoefte niet elders, op een meer geschikte locatie, kon worden gerealiseerd. Ter onderbouwing van dit argument verwijzen eisers naar ‘Structuurvisie Culemborg 2030’ waarin staat vermeld dat juist behoefte bestaat aan woningen uit het duurdere segment. Gelet daarop komen eisers tot de conclusie dat het maatschappelijk belang juist is gebaat bij duurdere, vrijstaande woningen. Ook stellen eisers dat hun belangen en die van andere omwonenden onevenredig worden geschaad door het verlenen van de omgevingsvergunning. Het college is volgens eisers niet ingegaan op de in bezwaar ingebrachte bezwaren van eisers inzake de aantasting woon- en leefklimaat van eisers en omwonenden, de aantasting van het uit- en aanzicht en de grote toename van de verkeersintensiteit met de nadelige gevolgen voor het milieu, veiligheid en geluid.


7.1.1.
De beslissing om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef, onder a, onder 1°, dan wel onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) een omgevingsvergunning te verlenen voor een project dat in strijd is met een bestemmingsplan, is een bevoegdheid van het college. Gelet op de aanhef van artikel 2.12, van de Wabo mag het project niet in strijd zijn met ‘een goede ruimtelijke ordening’. Verder geldt dat het college beleidsruimte heeft bij de beslissing of hij gebruik maakt van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan. De bestuursrechter toetst of het college bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.



7.1.2.
De rechtbank oordeelt dat het college tot de conclusie heeft kunnen komen dat de belangen van eisers niet onevenredig worden geschaad door de overschrijding van de maximale goot- en bouwhoogte. De overschrijding van de bouwhoogte betreft een overschrijding van 15 centimeter ten opzichte van de al toegestane 9 meter. Gelet op deze geringe overschrijding heeft het college in redelijkheid kunnen oordelen dat de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad in verhouding met wat planologisch is toegestaan. De overschrijding van de goothoogte betreft een overschrijding van 3 meter ten opzichte van 6 meter. Het college heeft in de beslissing op bezwaar en op zitting uiteengezet dat op basis van de toegestane goothoogte van het bestemmingsplan ook een extra bouwlaag kon worden gerealiseerd, maar dan met een zadel (schuin) dak. Met het gekozen ‘setback’ ontwerp heeft het bouwplan nagenoeg dezelfde ruimtelijke impact als wanneer gekozen zou zijn voor wat planologisch is toegestaan.
Gelet hierop heeft het college voldoende onderbouwd waarom, gelet op wat wel toegestaan is in het bestemmingsplan, hij kon besluiten dat deze afwijking niet tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat zal leiden. Het college heeft verder ook in redelijkheid tot de conclusie kunnen komen dat het uit- en aanzicht van eisers niet onevenredig wordt aangetast door de toegestane afwijking. Niet valt in te zien dat de toegestane afwijking zal leiden tot een toename van de verkeersintensiteit ten opzichte van de reeds toegestane planologische situatie. Indien eisers het niet eens waren met de vaststelling van de in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte planologische situatie dan hadden zij daartegen kunnen opkomen bij de vaststelling van het bestemmingsplan. Nu dient van deze mogelijkheden uitgegaan te worden. Gelet op het voorgaande slaagt de beroepsgrond van eisers niet.


Conclusie

8. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en heeft kunnen afwijken van het bestemmingsplan.





Conclusie en gevolgen

De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de beslissing op bezwaar in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.




Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.


Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P.C.M. van Wel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het topenbaar op 29 maart 2023













griffier


rechter







Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:




Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.























Bijlage


Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)




Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet;



Artikel 2.12

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:

a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1° met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2° in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3° in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.


Besluit omgevingsrecht




Artikel 2.7

Als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2˚, van de wet worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.

Bijlage II



Artikel 4

1. Een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,
b. de oppervlakte niet meer dan 150 m2.







Bestemmingsplan ‘ [plaats E] West’




Artikel 1 Begrippen

Onder y: ‘bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.’

Onder z: ‘bouwperceelgrens: de grens van een bouwperceel.’



Artikel 6 Gemengd -1

Artikel 6.1, aanhef en onder d: ‘De voor ‘gemengd – 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor: d. wonen.’

Artikel 6.2 Bouwregels - 6.2.1 Gebouwen:
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat:


de breedte en diepte van woningen niet meer mogen bedragen dan 15 m;


de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrenzen voor woningen niet minder dan 3 m bedraagt;


de goothoogte van gebouwen, anders dan onder a3, mag niet meer bedragen dan is aangegeven;
de bouwhoogte van gebouwen, anders dan onder a3, mag niet meer bedragen dan is aangegeven.



Artikel 29 Algemene Afwijkingsregels.

29.1
Algemene afwijkingsregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken:
a. van de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
De hierboven geregelde afwijkingen bij een omgevingsvergunning kunnen worden verleend indien hierdoor de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en de stedenbouwkundige samenhang niet onevenredig wordt aangetast.
Er zal sprake zijn van een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige samenhang indien:
 de bebouwingskarakteristiek (vrijstaand, twee-aan-een, aaneengebouwd) wordt aangetast;
 de karakteristiek van de open ruimte wordt aangetast;
 historische of stedenbouwkundige betekenis van bebouwing wordt aangetast.





Zie artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).


De afwijking voor de voor de overschrijding van de maximale goothoogte is gebaseerd op artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2˚, van de Wabo in samenhang met artikel 2.7 in samenhang met artikel 4, aanhef en eerste lid, van bijlage II, bij het Besluit omgevingsrecht.
De afwijking voor de overschrijding van de maximale bouwhoogte is gebaseerd op artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1˚, Wabo in samenhang met artikel 29, eerste lid, onder a, van de planregels.


Zie artikel 1, onder y, van de planregels.


Afdeling 21 december 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU8913, r.o. 2.8.2 en Afdeling 11 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2293, r.o. 5.3.


Voor een gedeelte wordt het appartementengebouw gerealiseerd op kadastraal perceel N 1719 en voor een ander gedeelte op N 4397.


Toelichting Bestemmingsplan [plaats E] -West, pagina 45.


Het betreft hier een omgevingsvergunning voor de activiteit het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, aanhef, onder a en onder 1˚, Wabo in samenhang met artikel 29, eerste lid, onder a, van de planregels (‘Binnenplanse afwijking’) en één omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, aanhef, onder a, onder 2˚, Wabo in samenhang met artikel 2.7 in samenhang met artikel 4, eerste lid, bijlage 2, Besluit omgevingsrecht (‘Kruimel’).
Link naar deze uitspraak