Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RVS:2024:1274 
 
Datum uitspraak:27-03-2024
Datum gepubliceerd:27-03-2024
Instantie:Raad van State
Zaaknummers:202206747/1/R1
Rechtsgebied:Bestuursrecht
Indicatie:Bij besluit van 11 januari 2021 heeft het college van burgemeester en wethouders van Texel naar aanleiding van een handhavingsverzoek aan [appellant] 9 lasten onder dwangsom opgelegd. Bij besluit van 24 augustus 2021 heeft het college van burgemeester en wethouders van Texel het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Verder heeft het college in dat besluit de lasten 3,5,7 en 8 gewijzigd. Bij besluit van 29 september 2022 heeft het college van burgemeester en wethouders van Texel bepaald dat wordt overgegaan tot invordering van de volgens het college verbeurde dwangsommen voor de lasten 3, 5 en 8. [appellant] is eigenaar van en woont aan het perceel aan [locatie] in Den Hoorn. Op dit perceel exploiteert hij ook recreatiewoningen. Dit perceel is kadastraal bekend als [perceel 1] en heeft op basis van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Den Hoorn 2014" de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatieve gebouwen".
Trefwoorden:agrarisch
bestemmingsplan
perceel
 
Uitspraak
202206747/1/R1.
Datum uitspraak: 27 maart 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Den Hoorn, gemeente Texel,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­-Holland van 14 oktober 2022 in zaak nr. 21/4510 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Texel.
Procesverloop
Bij besluit van 11 januari 2021 heeft het college naar aanleiding van een handhavingsverzoek aan [appellant] 9 lasten onder dwangsom opgelegd.
Bij besluit van 24 augustus 2021 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Verder heeft het college in dat besluit de lasten 3,5,7 en 8 gewijzigd.
Bij besluit van 29 september 2022 heeft het college bepaald dat wordt overgegaan tot invordering van de volgens het college verbeurde dwangsommen voor de lasten 3, 5 en 8.
Bij uitspraak van 14 oktober 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 24 augustus 2021 vernietigd voor zover dat ziet op last 7, en op last 4 voor zover [appellant] is gelast de palen te verwijderen en verwijderd te houden.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 19 juli 2023 heeft het college de lasten 3 en 5, zoals opgelegd in het besluit van 24 augustus 2021 gewijzigd en het besluit van 29 september 2022 herroepen voor de lasten 3, 5 en 8.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 februari 2024, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door, mr. I.A.A. van Hooff en M.H. van der Linden, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting de omwonenden [partij A], [partij B], [partij C] en [partij D], als derde belanghebbenden gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet een overtreding heeft plaatsgevonden, is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en vóór dat tijdstip een last onder dwangsom is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, blijft op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet op die opgelegde last onder dwangsom het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet van toepassing tot het tijdstip waarop de last volledig is uitgevoerd, de dwangsom volledig is verbeurd en betaald, of de last is opgeheven.
Bij besluit van 11 januari 2021 heeft het college aan [appellant] de lasten onder dwangsom opgelegd. Dat betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       [appellant] is eigenaar van en woont aan het perceel aan [locatie] in Den Hoorn. Op dit perceel exploiteert hij ook recreatiewoningen. Dit perceel is kadastraal bekend als [perceel 1] en heeft op basis van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Den Hoorn 2014" de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatieve gebouwen".
Verder is hij ook eigenaar van de aangrenzende kadastrale percelen [perceel 2], [perceel 3] en [perceel 4]. De percelen [perceel 2] en [perceel 4] hebben gedeeltelijk de bestemming "Tuin" en gedeeltelijk de bestemming "Agrarisch met waarden". Het perceel [perceel 3] heeft alleen de bestemming "Agrarisch met waarden". Het college heeft bij besluit van 14 oktober 2022 aan [appellant] 9 lasten onder dwangsom opgelegd die zien op deze drie aangrenzende percelen. In het besluit op bezwaar heeft het college de lasten 3,5,7 en 8 gewijzigd.
3.       De rechtbank oordeelde over de wijzigingen van de lasten 3 en 5 in het besluit op bezwaar dat de lasten zodanig zijn verzwaard, dat de wijzigingen als een primair besluit moeten worden aangemerkt. De rechtbank heeft dat gedeelte van het beroep als bezwaar aangemerkt en met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) doorgezonden naar het college.
Over last 3 oordeelde de rechtbank verder dat er wat betreft de terreinafscheiding een overtreding is en het college daartegen handhavend mocht optreden.
De rechtbank heeft het besluit vernietigd voor zover dat ziet op last 7 en op last 4, voor zover [appellant] is gelast de palen te verwijderen en verwijderd te houden.
Het besluit van 19 juli 2023
4.       Bij besluit van 19 juli 2023 heeft het college opnieuw beslist op het bezwaar van [appellant] als aangevuld op 20 oktober 2022 en 10 mei 2023. Het college heeft daarin de lasten 3 en 5 herroepen, omdat daarvoor geen begunstigingstermijn was gesteld. Het college heeft deze termijn alsnog gesteld. Verder heeft het college in dit besluit het invorderingsbesluit van 29 september 2022 voor de lasten 3, 5 en 8 herroepen. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.
Ingetrokken beroepsgrond
5.       Tijdens de zitting heeft [appellant] de beroepsgrond over last 8 ingetrokken.
Hoger beroep
6.       De Afdeling stelt vast dat [appellant] geen gronden heeft aangevoerd die zich richten tegen de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor vernietiging van die uitspraak. Het hoger beroep is daarom ongegrond.
Het beroep tegen het besluit van 19 juli 2023
7.       [appellant] heeft in beroep over de lasten 3 en 5 gesteld dat het college daarover een nieuw besluit moet nemen. Verder heeft [appellant] gesteld dat het ter plaatse geldende bestemmingsplan met de bestemming "Tuin" voor hem grote consequenties heeft en hij beperkt wordt in het gebruik van deze gronden. Ook heeft [appellant] erop gewezen dat, doordat de erfafscheiding slechts een hoogte van 1 m mag hebben, er in zijn privétuin gekeken kan worden.
8.       Last 3 in het besluit van 11 januari 2021 gaat over het verwijderen van de erfafscheiding tussen de erfgrens met [locatie 1], het bouwwerk en de beplanting voor zover hoger dan 1 m. Deze last is in het besluit op bezwaar van 24 augustus 2021 gewijzigd, in die zin dat ook de haag tussen de percelen [locatie 2] en [locatie 1] verwijderd dient te worden, voor zover die hoger is dan 1 m.
Last 5 in het besluit van 11 januari 2021 gaat over het verwijderen van de terrasafscheiding/muur, voor zover aanwezig op perceel [perceel 4]. Deze last is in het besluit op bezwaar van 24 augustus 2021 gewijzigd, in die zin dat de muur ook voor zover die op perceel [perceel 2] staat, verwijderd moet worden.
9.       De Afdeling stelt vast dat het college bij besluit van 19 juli 2023 een nieuw besluit heeft genomen over de lasten 3 en 5. Deze lasten zijn gebaseerd op, en in overeenstemming met, het geldende bestemmingsplan. [appellant] heeft dat ook niet betwist. De Afdeling overweegt verder dat het bestemmingsplan, inclusief de daarin opgenomen bestemmingsaanduidingen en planregels, onherroepelijk is. In deze procedure die gaat over de handhaving wordt derhalve van de rechtmatigheid daarvan uitgegaan, en wordt het bestemmingsplan niet opnieuw beoordeeld. Tijdens de zitting is overigens vanuit het college toegelicht dat de erfafscheiding niet hoger dan 1 m mag zijn, omdat het gebied is aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Voor behoud van het open karakter en de doorzichten is daarom een hogere erfafscheiding niet toegestaan. Dat [appellant] als gevolg van de handhaving van de planregels onaanvaardbaar in het gebruik van zijn gronden zou worden beperkt en/of een onaanvaardbare privacy inbreuk zou moeten dulden is bovendien niet aannemelijk geworden.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
10.     Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Het beroep van rechtswege van [appellant] tegen het besluit van 19 juli 2023 is eveneens ongegrond.
11.     Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       verklaart het beroep van rechtswege van [appellant] dat is gericht tegen het besluit van 19 juli 2023 van het college van burgemeester en wethouders van Texel ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Kuijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Sparreboom
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2024
195-1036
Link naar deze uitspraak