Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBDHA:2024:4056 
 
Datum uitspraak:14-03-2024
Datum gepubliceerd:28-03-2024
Instantie:Rechtbank Den Haag
Zaaknummers:SGR 22/3263
Rechtsgebied:Omgevingsrecht
Indicatie:Aanvraag om een omgevingsvergunning voor het dempen en graven van watergangen en het aanleggen van duikers. De aanvraag is in strijd met een goede ruimtelijke ordening. De aanvraag moet in samenhang worden bezien met het eerder ingediende principeverzoek dat betrekking had op de realisatie van een grondbank, waterberging, en een zonnepark op het perceel. Verweerder heeft zich daarom op het standpunt kunnen stellen dat het beoogde gebruik anders is dan in overeenstemming met de bestemmingsomschrijving van de planregels. Verweerder heeft in het licht van de landschappelijke waarde van het gebied in redelijkheid kunnen besluiten niet af te wijken, aangezien het gebied een slagenlandschap betreft en de kenmerkende strokenverkaveling door de aangevraagde werkzaamheden zou worden doorbroken. Tegenover deze landschappelijke waarde staat geen reëel belang, aangezien het principeverzoek reeds is geweigerd.
Trefwoorden:agrarisch
bestemmingsplan
hoogheemraadschap
omgevingsvergunning
perceel
wabo
 
Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/3263

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 maart 2024 in de zaak tussen


JVV Hoenkoop Holding B.V., uit Oudewater, eiseres
(gemachtigde: ing. J.C. van Leersum),

en



het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Krimpenerwaard
(gemachtigden: mr. A.D. Bouwman & K. Brandwijk).




Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een omgevingsvergunning voor het dempen en graven van watergangen en het aanleggen van duikers.


1.1.
Verweerder heeft de aangevraagde omgevingsvergunning met het besluit van 11 april 2022 (het bestreden besluit) geweigerd.



1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 1 februari 2024 op zitting behandeld. Eiseres is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.




Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Eiseres is eigenares van het perceel aan de [adres] te [plaats]. Zij heeft op 14 juni 2021 een aanvraag gedaan om een omgevingsvergunning voor het dempen en graven van watergangen en het aanleggen van duikers op het perceel.


2.1.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat de aanvraag van eiseres in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)’ (het bestemmingsplan) en verweerder geen gebruik wil maken van de afwijkingsbevoegdheid. Volgens verweerder is de aangevraagde activiteit namelijk in strijd met een goede ruimtelijke ordening.




Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag heeft mogen afwijzen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.





Niet verschijnen van eiseres


4. Omdat eiseres niet te kennen heeft gegeven dat zij niet op de zitting zou verschijnen, is de rechtbank nagegaan of eiseres juist is opgeroepen. Daartoe heeft de rechtbank gecontroleerd of het adres waaraan de uitnodiging voor de zitting per aangetekende post is verzonden, juist is. Uit een controle via Track & Trace, het informatiesysteem van PostNL waarmee de verzending van een poststuk kan worden gevolgd, blijkt dat de uitnodiging voor de zitting op 4 januari 2024 op het adres van de gemachtigde van eiseres is ontvangen. De handtekening bevestigt dit. Nu eiseres juist is opgeroepen, is de rechtbank buiten aanwezigheid van eiseres overgegaan tot de inhoudelijke behandeling van de zaak.


Overgangsrecht Omgevingswet


5. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).


5.1.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 14 juni 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo van toepassing blijft.


Is de aanvraag onlosmakelijk verbonden met het principeverzoek?


6. Eiseres betoogt in de eerste plaats dat haar aanvraag ten onrechte is afgewezen omdat deze in strijd met het bestemmingsplan zou zijn. Volgens eiseres is geen uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten aangevraagd, maar ziet de aanvraag uitsluitend op het efficiënter uitvoeren van de bewerkingen op de agrarische gronden.

7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aanvraag niet voldoet aan de artikelen 3.1.1, 3.6.1, onder a en 31.4.1, onder d, van de planregels. Hoofdzakelijk is sprake van strijd met artikel 3.1.1 van de planregels, omdat het dempen en graven van de watergangen onlosmakelijk verbonden zijn met de plannen van eiseres om de bedrijfsvoering uit te breiden met een grondbank, waterberging en een zonnepark. Dit blijkt volgens verweerder uit het principeverzoek daartoe van 23 juli 2021, dat is ondersteund door het onderzoek van Promad, de tijdstippen van de beide aanvragen en de tekeningen waaruit blijkt dat de watergangen dicht bij het bouwwerk worden gedempt en verderop worden gegraven. Daarbij is op dit perceel volgens verweerder geen agrarisch bedrijf gevestigd. De aangevraagde werkzaamheden zijn dus niet ten dienste van een agrarisch bedrijf, terwijl werkzaamheden op deze percelen enkel ten dienste van agrarische bedrijfsvoering zijn toegestaan. Verweerder wijst op vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), waaruit blijkt dat bij toetsing van een ontwikkeling aan een bestemmingsplan niet slechts dient te worden bezien of de ontwikkeling overeenkomstig de bestemming kan worden gebruikt, maar ook moet worden beoordeeld of de ontwikkeling ook met het oog op zodanig gebruik wordt opgericht. Dit houdt in dat een ontwikkeling in strijd met de bestemming moet worden geoordeeld indien redelijkerwijs valt aan te nemen dat de ontwikkeling uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet. Verweerder voert aan dat de activiteit geen doel meer dient aangezien de uitbreiding van de bedrijfsvoering is geweigerd, terwijl het dempen en graven van watergraven een grote impact zou hebben op de landschappelijke waarde van het gebied.

8. Ter plaatse is het bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)’ van toepassing. Op het perceel geldt de bestemming ‘Agrarisch met waarden’ en de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 3’.



8.1.
Artikel 3.1.1 van de planregels bepaalt:De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:


reële grondgebonden graasdierbedrijven;


bestaande niet-grondgebonden bedrijven als neventak;


agrarisch aanverwant gebruik, zoals het beweiden van dieren, al dan niet in het kader van de agrarische bedrijfsvoering;


water;


kleinschalige landschapselementen;


behoud en herstel van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden, waaronder begrepen ecologische oevers;


extensief recreatief medegebruik;


bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals erven, tuinen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, perceelsontsluitingen, (ontsluitings)wegen en paden.





8.2.
Artikel 3.6.1, aanhef en onder a, van de planregels bepaalt dat het op gronden met de bestemming ‘Agrarisch met waarden’ verboden is om zonder omgevingsvergunning buiten het bouwvlak watergangen te dempen, graven en vergraven.


8.3.
Artikel 31.4.1, aanhef en onder d, van de planregels bepaalt dat het op gronden met de bestemming ‘Waarde – Archeologie 3’ verboden is om zonder omgevingsvergunning waterlopen, vijvers, sloten, greppels en andere watergangen te graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren.

9. Vast staat dat eiseres op 14 juni 2021 een aanvraag heeft gedaan voor een omgevingsvergunning voor het dempen en graven van watergangen en het aanleggen van duikers op het perceel. Verder staat vast dat eiseres op 23 juli 2021 een principeverzoek heeft ingediend voor de realisatie van een grondbank, waterberging en een zonnepark op het perceel. Dit verzoek heeft verweerder op 4 november 2021 afgewezen vanwege strijd het met bestemmingsplan en omdat verweerder niet bereid is daarvan af te wijken, aangezien het plan ruimtelijk niet aanvaardbaar is geacht.

10. Nu de aanvraag om deze omgevingsvergunning is ingediend op 14 juni 2021 en het principeverzoek, dat betrekking heeft op de realisatie van een grondbank, waterberging en een zonnepark op hetzelfde perceel, slechts één maand later, op 23 juli 2021, is ingediend, moeten de aanvragen in samenhang bezien worden. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat op de kaart bij de aanvraag om de omgevingsvergunning ‘grondbank’ staat en dat eiseres ter plaatse geen agrarisch bedrijf heeft. Eiseres heeft gelet op het vorenstaande niet aannemelijk gemaakt dat het dempen en graven van watergangen een agrarisch gebruik dienen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich daarom op het standpunt kunnen stellen dat het beoogde gebruik van de gronden anders is dan in overeenstemming met de bestemmingsomschrijving van artikel 3.1.1 van de planregels. De beroepsgrond slaagt daarom niet.


Heeft verweerder kunnen besluiten niet af te wijken van het bestemmingsplan?


11. Eiseres voert aan dat er redenen zijn om af te wijken van het bestemmingsplan. Volgens eiseres worden de waarden van het landschap op geen enkele wijze negatief beïnvloed. De watergangen die gedempt worden en de diverse te verwijderen dammen worden gecompenseerd met nieuwe watergangen en dammen die dezelfde uitstraling hebben.
11. Verweerder komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.

13. Verweerder heeft ter zitting onweersproken toegelicht dat het dempen en graven van de watergangen impact heeft op de landschappelijke waarde van het gebied, aangezien het een slagenlandschap betreft en de kenmerkende strokenverkaveling door de aangevraagde werkzaamheden zou worden doorbroken. De landschappelijke waarde van het slagenlandschap wordt daardoor geschaad, terwijl er geen reëel belang tegenover staat, aangezien het principeverzoek is geweigerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op basis van deze belangenafweging in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aangevraagde activiteit in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De beroepsgrond slaagt daarom niet.


Watervergunning


14. Voor zover eiseres stelt het niet te kunnen volgen dat wel een watervergunning is verleend door het dagelijks bestuur van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden maar geen omgevingsvergunning is verleend, overweegt de rechtbank dat beide vergunningen een afzonderlijk toetsingskader hebben. Ook deze beroepsgrond slaagt daarom niet.




Conclusie en gevolgen

15. De conclusie van het voorgaande is dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten de omgevingsvergunning te weigeren.

16. Het beroep is ongegrond.

17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.



Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.




Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Klein, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2024.













griffier


rechter







Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:




Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.



Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 21 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1951.
Link naar deze uitspraak