|
|
ECLI:NL:RVS:2024:4198 | | | Datum uitspraak | : | 18-10-2024 | Datum gepubliceerd | : | 23-10-2024 | Instantie | : | Raad van State | Zaaknummers | : | 202404458/2/R3 | Rechtsgebied | : | Bestuursrecht | Indicatie | : | Bij besluit van 28 mei 2024 heeft de raad van de gemeente Hof van Twente het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente, Veegplan 2023" vastgesteld. Het plan voorziet onder meer in een mogelijkheid voor verblijfsrecreatie op het perceel [locatie 1] in Markelo, in de vorm van een kleinschalige camping voor ten hoogste 25 kampeermiddelen en zes plattelandsappartementen. Er is op basis van dit plan inmiddels een omgevingsvergunning verleend voor de plattelandsappartementen en voor een gebouw ten behoeve van sanitaire voorzieningen. In het voorheen geldende plan was aan deze gronden een agrarische bestemming toegekend. [verzoeker] woont aan de [locatie 2] in Markelo. Zijn gronden liggen ten oosten en ten noordoosten van [locatie 1] en grenzen aan dat perceel. Hier houdt en fokt hij springpaarden. [verzoeker] kan zich niet verenigen met de ontwikkelingen die mogelijk zijn gemaakt aan de [locatie 1], omdat hij vreest dat dit leidt tot een aantasting van de mogelijkheden van zijn paardenhouderij. | Trefwoorden | : | bestemmingsplan | | | buitengebied | | | geurhinder | | | omgevingsvergunning | | | paarden | | | perceel | | | veehouderij | | Uitspraak | 202404458/2/R3.
Datum uitspraak: 18 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend in Markelo, gemeente Hof van Twente,
verzoeker,
en
de raad van de gemeente Hof van Twente,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 mei 2024 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente, Veegplan 2023" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op een zitting behandeld op 8 oktober 2024, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. M. Stultiens, advocaat te Helmond, en de raad, vertegenwoordigd door V.P.H. Achtereekte en E. Beernink, zijn verschenen. Voorts zijn op de zitting [partij A] en [partij B], als partij gehoord.
Overwegingen
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 21 december 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
3. Het plan voorziet onder meer in een mogelijkheid voor verblijfsrecreatie op het perceel [locatie 1] in Markelo, in de vorm van een kleinschalige camping voor ten hoogste 25 kampeermiddelen en zes plattelandsappartementen. Er is op basis van dit plan inmiddels een omgevingsvergunning verleend voor de plattelandsappartementen en voor een gebouw ten behoeve van sanitaire voorzieningen. In het voorheen geldende plan was aan deze gronden een agrarische bestemming toegekend.
[verzoeker] woont aan de [locatie 2] in Markelo. Zijn gronden liggen ten oosten en ten noordoosten van [locatie 1] en grenzen aan dat perceel. Hier houdt en fokt hij springpaarden. [verzoeker] kan zich niet verenigen met de ontwikkelingen die mogelijk zijn gemaakt aan de [locatie 1], omdat hij vreest dat dit leidt tot een aantasting van de mogelijkheden van zijn paardenhouderij. In dat verband acht hij van belang dat met het plan aan de [locatie 1] geurgevoelige objecten worden mogelijk gemaakt. Daarnaast zijn paarden volgens hem gevoelige, schrikachtige dieren, die hinder en stress zullen ondervinden van activiteiten die gepaard gaan met verblijfsrecreatie.
4. [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter na afloop van de beroepstermijn verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat het bestemmingsplan, voor zover het gaat om de mogelijk gemaakte ontwikkelingen aan de [locatie 1], wordt geschorst, totdat de Afdeling op het beroep heeft beslist.
5. Het verzoek wordt afgewezen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is namelijk aannemelijk dat het bestemmingsplan, voor zover het gaat om de ontwikkelingen aan de [locatie 1], in stand zal blijven. De voorzieningenrechter licht dat hieronder toe, waarbij alleen wordt ingegaan op de belangrijkste beroepsgronden die schorsing van het bestemmingsplan mogelijk kunnen rechtvaardigen.
5.1. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van de bedrijfsbelangen van [verzoeker].
Over het aspect geur overweegt de voorzieningenrechter in dit verband dat paarden een diercategorie zijn waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld. Daarom zijn de afstandsnormen van artikel 4, eerste lid, van de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: Wgv) van toepassing, zodat in dit geval een afstand van 50 m geldt. Als tussen de grens van het bouwvlak van de veehouderij en een geurgevoelig object die afstand wordt aangehouden, mag in beginsel worden aangenomen dat bij het geurgevoelige object een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. De plattelandsappartementen waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, zijn op grond van het plan uitsluitend toegestaan binnen de aanduiding "specifieke vorm van wonen - vab - verblijfsrecreatie 3". Partijen zijn het er niet over eens of vanaf de uiterste hoek van het bouwvlak tot aan grens van de aanduiding waarbinnen plattelandsappartementen zijn toegestaan wordt voldaan aan een afstand van 50 m. De voorzieningenrechter stelt evenwel vast dat nagenoeg het gehele bouwvlak op een afstand ligt van meer dan 50 m vanaf de gronden met die aanduiding, zodat in zoverre van een aantasting van de bedrijfsbelangen geen sprake is. Dat de afstand tot aan de weilanden korter is dan 50 m, zoals [verzoeker] stelt, leidt niet tot een ander oordeel. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 31 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY1718, onder 2.2, kan een weiland in de regel niet worden gerekend tot het dierenverblijf als bedoeld in de Wgv. De voorzieningenrechter ziet geen aanknopingspunten om daarover in dit geval anders te oordelen. Verder kunnen een gebouw ten behoeve van sanitaire voorzieningen en campers, die mogelijk zijn op kortere afstand dan 50 m tot het bouwvlak van [verzoeker], naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet worden aangemerkt als geurgevoelige objecten als bedoeld in de Wgv. De voorzieningenrechter verwijst in dat verband naar wat is overwogen onder 3.8 en 3.9 in de uitspraak van 13 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ1290.
Daarnaast overweegt de voorzieningenrechter over de gestelde hinder en stress die bij de paarden kan optreden, als volgt. De voorzieningenrechter sluit niet uit dat door de mogelijk gemaakte verblijfsrecreatie activiteiten zullen plaatsvinden waarvan de gevolgen waarneembaar zijn op de gronden van [verzoeker]. De voorzieningenrechter ziet in de stelling van [verzoeker] dat paarden gevoelige, schrikachtige dieren zijn, echter op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat de raad om die reden verblijfsrecreatie aan de [locatie 1] redelijkerwijs niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening heeft kunnen achten.
6. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. N.H. van den Biggelaar, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Buskermolen, griffier.
w.g. Van den Biggelaar
voorzieningenrechter
w.g. Buskermolen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2024
896 | Link naar deze uitspraak
|
| |
|
|