|
|
ECLI:NL:RBDHA:2025:11461 | | | Datum uitspraak | : | 30-06-2025 | Datum gepubliceerd | : | 02-07-2025 | Instantie | : | Rechtbank Den Haag | Zaaknummers | : | NL24.36746 | Rechtsgebied | : | Vreemdelingenrecht | Indicatie | : | MVV, Pakistan, ongegrond. | Trefwoorden | : | gewassen | | | perceel | | | uitkering | | | vee | | Uitspraak | RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.36746
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juni 2025 in de zaak tussen
[eiseres], v-nummer: [nummer 1], eiseres
[eiser]
, v-nummer [nummer 2], eiser
Samen: eisers
(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en
de minister van Asiel en Migratie,
(gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).
Samenvatting
1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eisers. De dochter van eisers (referent) is van Pakistaanse nationaliteit en heeft een verblijfsrecht in Nederland. Eisers wonen in Pakistan en willen op bezoek bij hun dochter en hebben een aanvraag gedaan voor een visum kort verblijf in Nederland. De minister heeft hun aanvraag afgewezen omdat onduidelijk is hoe eisers precies in hun onderhoud voorzien in Pakistan en of zij wel voldoende middelen tot hun beschikking hebben om zichzelf gedurende hun verblijf in Nederland te kunnen onderhouden. Referent en haar man verdienen daarvoor volgens de minister niet genoeg. Ook is het volgens de minister niet op voorhand voldoende duidelijk dat eisers na aankomst in Nederland ook weer zullen willen terugkeren naar Pakistan. Eisers zijn het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep ongegrond is omdat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij een voldoende economische en sociale band hebben met Pakistan. Daardoor heeft de minister mogen twijfelen aan het voornemen van eisers om na verloop van het visum weer naar Pakistan terug te keren. Eisers krijgen dus geen gelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Procesverloop
2. Eisers hebben een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 22 augustus 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 22 augustus 2024 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 3 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de minister.
Beoordeling door de rechtbank
Het bestreden besluit
3. De minister legt aan het bestreden besluit ten grondslag dat eisers het doel en de omstandigheden van hun voorgenomen verblijf niet hebben aangetoond en dat zij niet hebben aangetoond over voldoende middelen van bestaan de beschikken. Verder twijfelt de minister aan het voornemen van eisers om het Schengengebied te verlaten voor het verstrijken van het visum.
Had de minister eisers moeten horen?
4. Eisers betogen dat de minister hun bezwaar ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard en dat de minister hen, alvorens de aanvraag af te wijzen, had moeten horen. Zij wijzen op rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) waaruit dit volgt. Als de minister zich op het standpunt stelt dat zaken onvoldoende duidelijk zijn, hadden zij eisers daarover moeten horen. De hoorzitting zou volgens eisers een uitgelezen kans zijn om uitleg te geven en om informatie aan te dragen, mede gezien het feit dat het besluit tot afwijzing van de aanvraag slechts is gemotiveerd door middel van een formulier en standaardformuleringen. Eisers vinden het daarom onzorgvuldig dat de minister van een hoorzitting heeft afgezien.
4.1.
Van belang is allereerst dat de minister naar aanleiding van het bezwaar aan eisers een zogenaamde ‘vragenlijst visumzaken’ aan eisers ter beschikking heeft gesteld. Met dat formulier konden eisers de achtergronden van de visumaanvraag en hun persoonlijke omstandigheden nader toelichten. De gegevens in de vragenlijst zijn volgens de minister essentieel voor de behandeling van de aanvraag. Eisers betogen dat zij het formulier hebben ingevuld en met bijbehorende stukken hebben opgestuurd. De minister geeft aan het formulier en bijbehorende stukken nooit te hebben ontvangen en mede daarom eisers niet te hebben gehoord in de bezwaarfase.
4.2.
Het betoog slaagt niet. Ter zitting is gebleken dat eisers het formulier en de bijbehorende stukken per reguliere post aan de minister hebben verzonden. Omdat eisers de wijze kiezen waarop zij hun stukken indienen, is de rechtbank van oordeel dat het ook eisers zijn die het risico dragen dat niet komt vast te staan dat de vragenlijst en de bijbehorende stukken door de minister zijn ontvangen. De rechtbank volgt niet het betoog van eisers dat de minister had moeten rappelleren. Het dossier bevat namelijk geen aanwijzingen dat het de minister duidelijk had moeten zijn dat eisers de vragenlijst zouden hebben opgestuurd of daartoe voornemens zouden zijn geweest.
4.3.
De minister heeft er ter zitting terecht op gewezen dat hij op het moment van het besluit op bezwaar essentiële gegevens miste en bovendien mocht aannemen dat wegens het ontbreken van een geretourneerde vragenlijst met bijbehorende stukken door eisers niet de nodige inspanningen waren verricht om deze gegevens alsnog aan te leveren. Het voorgaande in aanmerking genomen en omdat op grond van de wél door eisers aangeleverde gegevens kennelijk geen sprake was van een voldoende sociale en financiële binding met Pakistan heeft de minister in dit geval van het horen mogen afzien. De minister heeft in dit verband terecht gewezen op de uitzonderingsomstandigheden als genoemd in de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022. De redenen voor de visumweigering zijn tot slot kenbaar gemaakt door middel van het standaardformulier van bijlage VI van de Visumcode en voldoende gemotiveerd.
Hebben eisers aannemelijk gemaakt dat zij een band hebben met Pakistan en dat zij weer naar Pakistan zullen terugkeren?
5. Eisers betogen dat zij voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij economische en sociale banden hebben met Pakistan en dat zij voor het verlopen van hun visum weer zullen terugkeren. Eisers hebben in Pakistan een boerderij met dieren en gewassen. Eisers wijzen erop dat hun opbrengsten contant zijn, waardoor zij geen duidelijke papieren geldstromen kunnen laten zien. Zij benadrukken daarbij dat zij zelfvoorzienend zijn en dat zij niet alleen geld verdienen maar ook leven van hun eigen producten. In aanvulling hierop hebben referent en haar partner zich garant gesteld. De minister heeft volgens eisers onvoldoende gemotiveerd waarom zij niet door middel van de overgelegde stukken over hun inkomsten en bezit van de boerderij aannemelijk hebben gemaakt dat zij een zwaarwegende economische binding met Pakistan hebben. Verder heeft de minister volgens eisers ook onvoldoende gemotiveerd waarom geen sprake is van een voldoende zware sociale binding met Pakistan. Eisers wijzen erop dat zij op leeftijd zijn en dat de zorg voor hun boerderij en de omstandigheid dat zij hun hele leven in Pakistan hebben gewoond maken dat zij een sterke sociale binding hebben. Het is volgens eisers onwaarschijnlijk dat zij op hun leeftijd zouden willen vertrekken naar een land waarvan zij de gebruiken en cultuur niet kennen en waarschijnlijk de taal nooit zullen leren. Naast hun boerderij laten zij ook hun familieleden en zoon achter, die aan een universiteit studeert. De minister heeft volgens hen niet voldoende gemotiveerd waarom de door eisers overgelegde bewijsstukken onvoldoende zijn.
5.1.
Bij de aanvraag hebben eisers enkele stukken overgelegd. Het gaat om identiteitsgegevens, bankafschriften, bewijs van eigenaarschap van een perceel, en vluchtgegevens. Eisers hebben in aanvulling hierop een week voor de zitting nadere stukken ingediend. Het betreft volgens eisers de stukken die eerder zijn meegezonden met de hiervoor benoemde ‘vragenlijst visumzaken’. Het betreft meer bankafschriften waaruit volgens eisers blijkt dat er meer vermogen beschikbaar is en dat eisers vee hebben gekocht. Ook hebben eisers een bewijs overgelegd van de [naam universiteit] waaruit blijkt dat hun zoon daar studeert. Verder is een stamboom van de familie overgelegd en enkele foto’s van eisers op een boerderij. Verder blijkt uit de stukken dat referent een restaurant is begonnen in [plaats] en is informatie overgelegd over de kleinkinderen van eisers. De minister heeft aangegeven dat deze in aanvullende stukken bij de procedure mogen worden betrokken. De rechtbank zal de stukken daarom bij haar oordeel betrekken.
6. Het betoog slaagt niet. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat ook na kennisneming van de aanvullende stukken niet is gebleken dat eisers in Nederland kunnen voorzien in de kosten van verblijf en onderdak. Deze kosten bedragen op grond van de Visumcode voor Nederland € 55,- per dag. Eisers hebben gegevens van twee bankrekeningen overgelegd. De minister heeft er terecht op gewezen dat niet duidelijk blijkt hoe de tegoeden op deze rekening zijn verkregen en of eisers bij aankomst in Nederland ook vrij over deze gelden kunnen beschikken. Uit de bankafschriften volgt bijvoorbeeld niet dat deze uit inkomsten uit arbeid voorvloeien. De minister heeft er verder op gewezen dat de bankafschriften, ook in combinatie met de door eisers overgelegde foto’s nog steeds de mogelijkheid openhouden dat zij in het geheel geen boerderij (meer) hebben of bijvoorbeeld voor een ander werken. Eisers hebben deze mogelijkheid ook met zich onder de aanvullende stukken bevindende “translation of landownership” niet voldoende weten uit te sluiten. Daar komt bij dat referent en haar man ten minste € 2133,60 per maand moeten verdienen om voor een garantstelling in aanmerking te komen. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat referent en haar man geen formulier garantstelling hebben overgelegd en hoe dan ook niet hebben aangetoond dat zij voldoende verdienen voor een garantstelling. Referent genoot ten tijde van de aanvraag een uitkering die naar zijn aard niet meetelt bij het inkomen en haar man verdient ongeveer tussen de € 270 en € 612 per maand. Bovendien werkt de man van eiseres op basis van een contract voor bepaalde tijd, waardoor zijn inkomsten ook niet voldoende duurzaam zijn. Dat referent nu aangeeft dat zij een restaurant heeft in [plaats] maakt dit niet anders nu eisers daarover geen inkomensgegevens hebben overgelegd.
6.1.
De minister stelt zich verder terecht op het standpunt dat ook niet voldoende is gebleken van een sociale binding met Pakistan. Eisers hebben aangegeven dat zij naast hun boerderij in Pakistan ook zorg dragen voor een 20-jarige studerende zoon en dat zij in Nederland nog een zoon hebben. Eisers echter niet aannemelijk gemaakt dat zij daadwerkelijk zorg dragen voor hun studerende zoon. De minister heeft er bovendien terecht op gewezen dat de zoon blijkens de verklaring van de [naam universiteit] kennelijk in India studeert. Het hebben van een boerderij en andere eigendommen in Pakistan maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. De minister wijst er terecht op dat deze bezittingen ook vanuit Nederland kunnen worden verhuurd of verkocht. Verder is niet gebleken dat eisers zorg dragen voor andere naasten of familieleden. De stelling dat de echtgenoot van eiseres ervoor heeft gekozen om in Pakistan achter te blijven heeft de minister niet tot een ander oordeel hoeven brengen omdat eiser hij zijn bezwaar heeft gehandhaafd.
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen en dat hun aanvraag door de minister had mogen worden afgewezen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. R.C. Lubbers, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.
Deze vereisten volgen uit artikel 32, lid a onder ii en iii van de Visumcode.
Dit vereiste volgt uit artikel32, onder b van de Visumcode.
Zie de uitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.
ECLI:NL:RVS:2022:1918, rechtsoverweging (r.o.) 5.2.
Zie artikel artikel 32, tweede lid van de Visumcode.
De minister verwijst naar artikel 21, vijfde lid van de Visumcode en bijlage 18 bij het Praktisch
Handboek Visumcode.
Het betreft een “account maintenance certificate” van 24 maart 2025 van Bank [naam bank], op naam van eiseres, en een account statement van [bedrijf] op naam van eiser. | Link naar deze uitspraak
|
| |
|
|