Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBDHA:2025:18482 
 
Datum uitspraak:09-10-2025
Datum gepubliceerd:23-10-2025
Instantie:Rechtbank Den Haag
Zaaknummers:24/9201
Rechtsgebied:Omgevingsrecht
Indicatie:beroep ongegrond. glastuinbouwbedrijf mag in afwijking van het bestemmingsplan aanpassingen aan bedrijfspand maken om daar producten te verwerken.
Trefwoorden:agrarisch
bestemmingsplan
glastuinbouw
glastuinbouwbedrijf
omgevingsvergunning
perceel
wabo
 
Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 24/9201

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiseres] uit [woonplaats] , eiseres(gemachtigde: mr. J. Geelhoed)

en

het college van burgemeester en wethouders van Westland, het college (gemachtigde: mr. J.C. Meijer).



Procesverloop

1. Op 12 oktober 2023 heeft Triple Group Logistics bv namens [bedrijfsnaam] bv (vergunninghoudster) een omgevingsvergunning aangevraagd voor het oprichten van een bedrijfshal, het aanpassen van een kasgevel, het plaatsen van een reclame-uiting en het realiseren van een in-/uitrit op het perceel [adres] te [plaats] . Vergunninghoudster heeft de vergunning aangevraagd vanuit de wens om de geteelde producten van al haar vestigingen centraal te verwerken in een vernieuwd bedrijfspand. Op 28 februari 2024 heeft het college een omgevingsvergunning verleend.


1.1.
Op 9 april 2024 heeft eiseres bezwaar gemaakt. Het bezwaar werd op 10 oktober 2024 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft eiseres op 20 november 2024 beroep ingesteld en heeft het college op 6 februari 2025 gereageerd met een verweerschrift.



1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 9 september 2025 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college deelgenomen.




Toetsingskader

2. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 12 oktober 2023. In dit geval blijft de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van toepassing.


2.1.
Op het perceel is het bestemmingsplan ‘Glastuinbouwgebied Westland’ van toepassing. Op grond daarvan heeft het perceel de bestemmingen ‘Agrarisch - Glastuinbouw’, ‘Verkeer’ en ‘Waarde – Archeologie’. Ook geldt de gebiedsaanduiding ‘geluidzone industrie’. Op het perceel is daarnaast de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening van toepassing.

Beoordeling door de rechtbank


3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het college een juiste beslissing heeft genomen. Eiseres krijgt dus ongelijk en het beroep is ongegrond. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.


Is het bouwplan in strijd met de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening?

4. De beroepsgrond dat het bestreden bouwplan in strijd is met artikel 7.54 van de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening is ter zitting ingetrokken.


Gaat het in dit geval om een volwaardig glastuinbouwbedrijf?

5. Eiseres stelt dat het college onvoldoende is nagegaan of het bedrijf een volwaardig glastuinbouwbedrijf is in de zin van bijlage 1 bij het bestemmingsplan. Volgens eiseres is niet getoetst aan de aspecten 'arbeidsbehoefte' en 'duurzaamheid'.



5.1.
Volgens bijlage 1 bij het bestemmingsplan wordt de volwaardigheid van een glastuinbouwbedrijf bepaald door drie aspecten: ‘arbeidsbehoefte’, ‘duurzaamheid’ en ‘bedrijfsgrootte’. Bij de toetsing aan het aspect ‘arbeidsbehoefte’ dient volgens bijlage 1 sprake te zijn van ten minste één volwaardige arbeidskracht. Dat betekent dat het bedrijf aan tenminste één persoon, gedurende het hele jaar, een volledige dagtaak, hoofdberoep, hoofdinkomen en hoofdbestaan dient te bieden. Om te voldoen aan het aspect ‘duurzaamheid’ moet het bedrijf toekomstmogelijkheden hebben om langere tijd te kunnen blijven bestaan en moet sprake zijn van een juridische en emotionele binding met het bedrijf.



5.2.
Het college heeft de verlening van de vergunning gemotiveerd. Daarbij werd ook ingegaan op de hoedanigheid en omvang van het bedrijf, dat sinds 2015 glastuinbouw bedrijft, onder meer op de bouwplanlocatie. Bij de verlening van de vergunning en bij het bestreden besluit heeft het college betrokken dat vergunninghoudster een grootschalig bedrijf met negen vestigingen is, dat radijzen teelt en verwerkt. Uit het bovenstaande mocht het college opmaken dat het glastuinbouwbedrijf voldoet aan de aspecten 'arbeidsbehoefte' en 'duurzaamheid'. Eiseres heeft daartegenover niet nader onderbouwd waarom vergunninghoudster niet zou hebben voldaan aan deze aspecten.



5.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet.


Wordt voldaan aan de zes voorwaarden van artikel 3.5, onder e, van het bestemmingsplan?

6. Volgens eiseres had het college geen gebruik mogen maken van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid uit artikel 3.5, onder e, van het bestemmingsplan, omdat niet wordt voldaan aan de zes voorwaarden uit deze bepaling.



6.1.
In artikel 3.4.1, onder f, van het bestemmingsplan is bepaald dat het gebruik voor het centraal verwerken en verpakken van producten tot een strijdig gebruik van de gronden en bouwwerken met bestemming ‘Agrarisch – Glastuinbouw’ wordt gerekend. Volgens artikel 3.5, onder e, van het bestemmingsplan kan het college, waar het gaat om het centraal verwerken en verpakken van producten die elders geteeld zijn, afwijken van artikel 3.4 van het bestemmingsplan mits:



de geteelde producten die verwerkt en verpakt zijn afkomstig zijn van eenzelfde onderneming;


dit noodzakelijk is in bedrijfsmatig opzicht;


niet meer producten verwerkt worden dan afkomstig van maximaal 3x de op het perceel aanwezige hoeveelheid kassen;


het bedrijfsgebouw een natuurlijk onderdeel van en een eenheid met het glastuinbouwbedrijf blijft uitmaken, dit ter beoordeling van de glastuinbouwdeskundige;


de parkeersituatie en verkeersafwikkeling op, naar en vanaf het glastuinbouwbedrijf akkoord is bevonden door de verkeerskundige; en


de ontsluiting en het aantal benodigde parkeerplaatsen niet op bezwaren stuit, dit ter beoordeling van de verkeerskundige.





6.2.
Eiseres stelt voor wat betreft de tweede voorwaarde dat de aanwezigheid van een deel van het bedrijf van vergunninghoudster op een bedrijventerrein elders een belangrijke aanwijzing is voor de afwezigheid van de noodzaak om het bedrijf op de bouwplanlocatie te vestigen. Volgens eiseres zou het bedrijventerrein waar vergunninghoudster op dit moment gevestigd is geschikter zijn voor het beoogde gebruik. Eiseres stelt verder dat aan de derde voorwaarde niet kan worden voldaan, gelet op de oppervlakte van de kassen op het perceel afgezet tegen de oppervlakte van kassen die door het bedrijf wordt geëxploiteerd. Volgens eiseres had het college bij de vierde voorwaarde duidelijker moeten motiveren dat het bedrijfsgebouw een natuurlijk onderdeel van en een eenheid met het glastuinbouwbedrijf blijft uitmaken. Voor wat betreft de vijfde voorwaarde stelt eiseres dat onderzoek naar de parkeersituatie ter plaatse door een verkeerskundige niet lijkt te zijn gebeurd. Ten slotte is volgens eiseres bij de zesde voorwaarde onvoldoende meegewogen dat de verkeerssituatie ter plekke zeer gevaarlijk is en er in de afgelopen jaren veel ongelukken zijn gebeurd.



6.3.
Volgens het college heeft een inhoudelijke toets plaatsgevonden aan de hand van de zes voorwaarden uit artikel 3.5, aanhef en onder e van het bestemmingsplan. Het college verwijst naar zijn besluit op bezwaar, waarin wordt verwezen naar het positieve advies van de adviescommissie glastuinbouw.



6.4.
De rechtbank overweegt dat het college met verwijzing naar het advies van de adviescommissie glastuinbouw en hetgeen het college op zitting heeft toegelicht voldoende heeft onderbouwd dat rekening werd gehouden met de eerste vier voorwaarden van artikel 3.5 onder e van het bestemmingsplan. Hieronder volgt een toelichting per voorwaarde:



Met betrekking tot de eerste voorwaarde overwoog de commissie dat alle producten van vergunninghoudster zelf centraal verwerkt zullen worden.


Met betrekking tot de tweede voorwaarde heeft het college ter zitting benadrukt dat het grootste gedeelte van de voorraad van vergunninghoudster geteeld wordt op de bouwplanlocatie en dat het centraal verpakken van producten bedrijfsmatig gunstiger is dan een verspreiding over verschillende locaties.


Met betrekking tot de derde voorwaarde overwoog de commissie dat de hoeveelheid producten die op de geplande locatie verwerkt zullen worden, ten opzichte van de op het perceel aanwezige kassen, valt binnen het toegestane maximum. Ter zitting lichtte het college toe dat op het perceel 9,5 hectare aan kassen aanwezig is. Dit aantal is niet weersproken door eiseres. In dit geval mogen de producten afkomstig van 28,5 hectare verwerkt worden op de bouwplanlocatie. Bij de aanvraag is opgegeven dat het totaal elders geteelde producten van 14 hectare afkomstig is. Het totaal van de op de bouwplanlocatie te verwerken producten is dus afkomstig van maximaal 23,5 hectare. Dit valt binnen de grens zoals vastgesteld in de derde voorwaarde van artikel 3.5, onder e, van het bestemmingsplan.


Ten slotte adviseerde de commissie met betrekking tot de vierde voorwaarde positief omdat het nieuwe bedrijfsgebouw een natuurlijk onderdeel van en een eenheid met het glastuinbouwbedrijf vormt. Het college heeft bij de besluitvorming op dit punt mogen betrekken dat de nieuwe bedrijfshal direct naast de al aanwezige kassen wordt geplaatst en dat de te verpakken producten grotendeels uit die kassen afkomstig zijn.





6.5.
Uit het rapport van de Dienst Beheer Infrastructuur van de provincie Zuid-Holland blijkt dat de vergunningsaanvraag is getoetst op technische- en verkeersveiligheidsaspecten door een verkeerskundige. Deze verkeersdeskundige heeft geen bezwaren bij de voorgenomen aanpassingen aan de uitwegen vanaf het bouwperceel. Ter zitting heeft het college toegelicht dat ook de parkeersituatie in het bouwplan is getoetst door een verkeerskundige. Er is dus, gelet op bovenstaande, getoetst aan de vijfde en zesde voorwaarde van artikel 3.5 onder e van het bestemmingsplan.



6.6.
Het college heeft mogen vaststellen dat werd voldaan aan de zes voorwaarden van artikel 3.5, onder e, van het bestemmingsplan. Het college heeft dan ook in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn binnenplanse afwijkingsbevoegdheid.



6.7.
Deze beroepsgrond slaagt niet.


Was het onderzoek op het gebied van parkeren en verkeersveiligheid zorgvuldig?

7. Volgens eiseres voldeed het onderzoek op het gebied van parkeren, de verkeersafwikkeling en de verkeersveiligheid niet aan de daaraan te stellen eisen zoals volgen uit de artikelen 3:2 en 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) met betrekking tot zorgvuldig onderzoek en een zorgvuldige afweging van belangen.



7.1.
Zoals hiervoor overwogen onder overweging 6.5 heeft het college met betrekking tot verkeersafwikkeling, verkeersveiligheid en parkeren advies ingewonnen van een verkeerskundige en heeft de deskundige positief geadviseerd. Ook blijkt uit de bijlage bij de toekenning van de omgevingsvergunning dat het college heeft getoetst aan de Parkeernormering gemeente Westland 2018. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt, bijvoorbeeld met een tegenadvies van een verkeerskundige, dat de adviezen zodanige gebreken vertoonden dat het college zich daar niet op mocht baseren.



7.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet.




Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de vergunning in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.




Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.




Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E. van Essen, rechter, in aanwezigheid van mr. E.M.J. Kemper, griffier. Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2025.













griffier


rechter







Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:




Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Link naar deze uitspraak