Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:GHARL:2025:5035 
 
Datum uitspraak:12-08-2025
Datum gepubliceerd:22-08-2025
Instantie:Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Zaaknummers:23/2810 t/m 23/2813
Rechtsgebied:Belastingrecht
Indicatie:IB/PVV. Waardering onroerende zaken box 3. Interne compensatie. Verzuimboete.
Trefwoorden:box 1
box 3
inkomstenbelasting
overdrachtsbelasting
rendementsgrondslag
 
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
nummers BK-ARN 23/2810, 23/2811, 23/2812 en 23/2813
uitspraakdatum: 12 augustus 2025


Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer


op het hoger beroep van



[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 5 september 2023, nummers LEE 21/3375, LEE 21/2893, LEE 21/2894 en LEE 21/2225, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Groningen (hierna: de Inspecteur)





1Ontstaan en loop van het geding


1.1.
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2014 tot en met 2017 aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Daarbij is hem telkens belastingrente in rekening gebracht. Met betrekking tot het jaar 2016 is voorts een verzuimboete aan belanghebbende opgelegd.



1.2.
Na daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaar, heeft de Inspecteur de aanslagen en beschikkingen inzake de belastingrente voor de jaren 2014 tot en met 2016 bij uitspraken op bezwaar verminderd. De aanslag IB/PVV 2017 en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente zijn door de Inspecteur gehandhaafd. De verzuimboete voor 2016 is eveneens gehandhaafd.



1.3.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraken beroepen ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft de beroepen voor de jaren 2014, 2015 en 2016 ongegrond verklaard. Het beroep voor het jaar 2017 heeft de Rechtbank gegrond verklaard. Zij heeft de uitspraak op bezwaar voor 2017 vernietigd en de aanslag IB/PVV 2017 en de beschikking belastingrente verminderd. Voorts heeft de Rechtbank de Inspecteur opgedragen het griffierecht van € 49 aan belanghebbende te vergoeden.



1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.



1.5.
Belanghebbende heeft vervolgens verschillende nadere stukken ingediend.



1.6.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 29 juli 2025 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord: belanghebbende alsmede [naam1] en [naam2] namens de Inspecteur. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat bij deze uitspraak is gevoegd.





2Vaststaande feiten


Box 1: hypotheekrente


2.1.
Belanghebbende had in de onderhavige jaren (2014 tot en met 2017) een ‘eigen woning’ in de zin van artikel 3.111 van de Wet IB 2001. In verband daarmee heeft belanghebbende in zijn aangiften IB/PVV voor deze jaren de volgende bedragen aan aftrekbare hypotheekrente opgevoerd: € 9.430 (2014), € 5.954 (2015), € 5.954 (2016) en € 5.686 (2017). Bij het vaststellen van de onderhavige aanslagen heeft de Inspecteur daarvan de volgende bedragen niet in aftrek aanvaard: € 6.961 (2014), € 3.485 (2015), € 3.485 (2016) en € 3.290 (2017). Daartegen heeft belanghebbende tevergeefs bezwaar aangetekend.



2.2.
In beroep heeft de Inspecteur alsnog het standpunt ingenomen dat de door belanghebbende in de genoemde aangiften opgevoerde bedragen aan hypotheekrente volledig aftrekbaar zijn maar dat dit vanwege een beroep op interne compensatie niet tot verlaging van de voor de jaren 2014, 2015 en 2016 vastgestelde aanslagen IB/PVV leidt. De Rechtbank heeft dat standpunt van de Inspecteur gevolgd. Wat betreft het jaar 2017 heeft de Rechtbank het in de aanslag vastgestelde box 1-inkomen van € 73.139 verminderd met het hiervoor genoemde bedrag van € 3.290 aan hypotheekrente tot een belastbaar inkomen box 1 van € 69.849.


Box 3



2.3.
Belanghebbende bezat in de onderhavige jaren verschillende tot de rendementsgrondslag van box 3 behorende onroerende zaken. Deze onroerende zaken dienen onder meer tot woning. In zijn uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur voor deze onroerende zaken de volgende - op basis van de door de heffingsambtenaren van de verschillende gemeenten in de (al dan niet nader vastgestelde) WOZ-beschikkingen bepaalde - waarden gehanteerd:












Adres



2014


2015


2016


2017





[adres1] 367 [plaats1]


€ 100.000


€ 100.000


€ 102.000


€ 105.000





[adres2] 14 [plaats2]


€ 50.000


€ 43.000


€ 49.000


€ 51.000





[adres3] 8 [woonplaats]


€ 396.000


€ 380.000


€ 380.000


€ 384.000





[adres3] 8 [woonplaats]


€ 73.000


€ 68.000


€ 49.000


€ 67.000





[adres4] 76 [plaats2]


€ 61.000


€ 48.000


€ 55.000


€ 54.000





[adres5] 50G [plaats3]


€ 75.000


€ 71.000


€ 71.000


€ 46.000





[adres5] 50H [plaats3]


€ 35.000


€ 33.000


€ 33.000


€ 22.000





[adres5] 50J [plaats3]


€ 35.000


€ 33.000


€ 33.000


€ 23.000





[adres5] 50K [plaats3]


€ 35.000


€ 33.000


€ 33.000


€ 21.000





[adres5] 50L [plaats3]


€ 35.000


€ 33.000


€ 33.000


€ 21.000





[adres5] 52A [plaats3]


€ 36.000


€ 33.000


€ 33.000


€ 23.000





[adres5] 52B [plaats3]


€ 45.000


€ 41.000


€ 40.000


€ 28.000





[adres5] 52C [plaats3]


€ 30.000


€ 28.000


€ 28.000


€ 20.000





[adres5] 52D [plaats3]


€ 47.000


€ 44.000


€ 44.000


€ 32.000





[adres5] 52E [plaats3]


€ 29.000


€ 28.000


€ 28.000


€ 19.000





[adres5] 52F [plaats3]


€ 34.000


€ 32.000


€ 32.000


€ 22.000





[adres5] 52G [plaats3]


€ 36.000


€ 33.000


€ 33.000


€ 23.000





[adres5] 52H [plaats3]


€ 43.000


€ 39.000


€ 39.000


€ 27.000





[adres6] 34 [plaats4]


€ 105.000


€ 100.000


€ 94.000


€ 96.000





[adres7] 137 [plaats5]


€ 185.000


€ 183.000


€ 183.000


€ 180.000





[adres8] 43 [plaats6]


€ 105.000













Totaal


€ 1.121.000


€ 955.000


€ 963.000


€ 1.264.000








2.4.
In beroep heeft de Inspecteur het standpunt ingenomen dat in het in 2.3 weergegeven overzicht telfouten zijn gemaakt en dat – in het kader van interne compensatie – van de volgende WOZ-waarden moet worden uitgegaan. Het beroep op interne compensatie houdt in dat een verlaging van de aanslagen IB/PVV 2014 tot en met 2016 als gevolg van een volledige aftrek van hypotheekrente (zie 2.2) niet zou moeten plaatsvinden omdat belanghebbende op een andere grond – inhoudende dat voor de vermogensrendementsheffing (box 3) te lage WOZ-waarden in aanmerking zijn genomen – meer belasting is verschuldigd.












Adres



2014


2015


2016


2017





[adres1] 367 [plaats1]


€ 100.000


€ 100.000


€ 102.000


€ 105.000





[adres2] 14 [plaats2]


€ 50.000


€ 43.000


€ 49.000


€ 51.000





[adres3] 8 [woonplaats]


€ 290.000


€ 293.000


€ 293.000


€ 297.000





[adres3] 8 [woonplaats]


€ 24.000


€ 24.000


€ 24.000


€ 24.000





[adres4] 76 [plaats2]


€ 61.000


€ 48.000


€ 55.000


€ 54.000





[adres5] 50G [plaats3]


€ 75.000


€ 71.000


€ 71.000


€ 46.000





[adres5] 50H [plaats3]


€ 35.000


€ 33.000


€ 33.000


€ 22.000





[adres5] 50J [plaats3]


€ 35.000


€ 33.000


€ 33.000


€ 23.000





[adres5] 50K [plaats3]


€ 35.000


€ 33.000


€ 33.000


€ 21.000





[adres5] 50L [plaats3]


€ 35.000


€ 33.000


€ 33.000


€ 21.000





[adres5] 52A [plaats3]


€ 36.000


€ 33.000


€ 33.000


€ 23.000





[adres5] 52B [plaats3]


€ 45.000


€ 41.000


€ 40.000


€ 28.000





[adres5] 52C [plaats3]


€ 30.000


€ 28.000


€ 28.000


€ 20.000





[adres5] 52D [plaats3]


€ 47.000


€ 44.000


€ 44.000


€ 32.000





[adres5] 52E [plaats3]


€ 29.000


€ 28.000


€ 28.000


€ 19.000





[adres5] 52F [plaats3]


€ 34.000


€ 32.000


€ 32.000


€ 22.000





[adres5] 52G [plaats3]


€ 36.000


€ 33.000


€ 33.000


€ 23.000





[adres5] 52H [plaats3]


€ 43.000


€ 39.000


€ 39.000


€ 27.000





[adres6] 34 [plaats4]


€ 105.000


€ 100.000


€ 94.000


€ 96.000





[adres7] 137 [plaats5]


€ 185.000


€ 183.000


€ 99.000


€ 99.000





[adres8] 43 [plaats6]


€ 105.000













Telling


€ 1.435.000


€ 1.272.000


€ 1.196.000


€ 1.053.000









2.5.
De Rechtbank heeft dat standpunt van de Inspecteur gevolgd.


Verzuimboete 2016



2.6.
De Inspecteur heeft belanghebbende uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV 2016. Omdat belanghebbende deze aangifte niet binnen de gestelde termijn heeft ingediend, heeft de Inspecteur belanghebbende (eerst herinnerd en daarna) aangemaand tot het doen van de aangifte. Eerst na het verstrijken van de in de aanmaning gestelde termijn (12 februari 2018) heeft belanghebbende de aangifte IB/PVV 2016 op 16 maart 2018 ingediend. In verband hiermee heeft de Inspecteur belanghebbende een verzuimboete van € 369 opgelegd. De Rechtbank heeft die boete gehandhaafd.





3Geschil

In geschil is de waardering van de onroerende zaken in box 3. Voorts is in geschil of de Rechtbank terecht het beroep op interne compensatie heeft aanvaard.





4Beoordeling van het geschil


Waardering onroerende zaken box 3 (2014-2017)


4.1.
Wat betreft het geschil tussen partijen over de waardering van de woningen in box 3, verwijst het Hof voor het juridische kader naar de juiste overwegingen van de Rechtbank daarover in r.o. 5.1 van haar uitspraak.



4.2.
Evenals de Rechtbank (zie r.o. 5.2 van haar uitspraak), is het Hof van oordeel dat, gelet op het bepaalde in artikel 5.20, lid 1, van de Wet IB 2001, dient te worden uitgegaan van de voor de desbetreffende jaren (2014 tot en met 2017) (nader) vastgestelde WOZ-waarden, en niet – zoals belanghebbende bepleit – van in latere jaren met betrekking tot die onroerende zaken gerealiseerde verkoopprijzen. De verwijzing door belanghebbende naar een bericht in de Telegraaf van 21 augustus 2024 waarin is vermeld dat volgens een uitspraak van het Hof Den Haag niet het taxatiebedrag maar de koopsom cruciaal is, kan belanghebbende niet baten. Nog daargelaten dat die uitspraak volgens het afschrift van het krantenartikel betrekking heeft op de heffing van overdrachtsbelasting en niet, zoal hier, op de heffing van IB/PVV en de onroerende zaken van belanghebbende bovendien niet zijn verkocht in de jaren 2014 tot en met 2017, heeft de wetgever in artikel 5.20, lid 1, Wet IB 2001 immers uitdrukkelijk bepaald dat de waarden van box 3-woningen zoals hier aan de orde, worden gesteld op de voor die woningen voor de onderhavige jaren vastgestelde WOZ-waarden.



4.3.
Het Hof verenigt zich voorts met het bewijsoordeel van de Rechtbank (zie r.o. 5.3 van haar uitspraak) dat belanghebbende niet is geslaagd in zijn stelling dat de WOZ-waarden moeten worden verminderd wegens toepassing van de zogenoemde leegwaarderatio als bedoeld in artikel 5.20, lid 3, Wet IB 2001 in verbinding met artikel 17a, leden 1 en 2, van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001. Het Hof maakt dit bewijsoordeel tot de zijne. Ook in hoger beroep heeft belanghebbende – op wie de bewijslast rust - geen, althans onvoldoende bewijs overgelegd op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de leegwaarderatio. Bewijs dat met betrekking tot de woningen de bepalingen over huurbescherming van toepassing waren ontbreekt. Ook met betrekking tot de voor de woningen jaarlijks verschuldigde huur is niets concreets komen vast te staan. Gelet hierop kunnen de WOZ-waarden van de woningen niet worden vermenigvuldigd met een factor wegens leegwaarderatio.


Interne compensatie (2014-2016)



4.4.
Voor de – juiste – uitleg van het begrip ‘interne compensatie’ verwijst het Hof naar r.o. 7.1 van de uitspraak van de Rechtbank. Uitgangspunt is dat belanghebbende recht heeft op aftrek van de door hem in de aangiften IB/PVV 2014 tot en met 2016 opgenomen hypotheekrente. Dat is door de Inspecteur in de beroepsfase erkend en door de Rechtbank beslist. Anders dan waarvan belanghebbende uitgaat, is de Rechtbank voor het jaar 2014 wel degelijk uitgegaan van een bedrag van € 9.430 aan aftrekbare hypotheekrente. De Inspecteur had immers bij de aanslagregeling reeds een bedrag van € 2.469 in aftrek geaccepteerd en in de beroepsfase is alsnog een bedrag van € 6.961 in aftrek aanvaard, hetgeen de totale aftrek brengt op € 9.430. De minder verschuldigde IB/PVV over het extra bedrag van € 6.961 is bij een marginaal tarief van 52% een bedrag van € 3.619. Dit is het door de Rechtbank in overweging 7.3 van haar uitspraak genoemde bedrag.



4.5.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de Inspecteur terecht voor de jaren 2014, 2015 en 2016 een beroep op interne compensatie heeft gedaan. Gelet op de – door het Hof onderschreven – berekeningen van de Rechtbank in rechtsoverweging 7.3 van haar uitspraak (inclusief de voetnoten 3, 4 en 5), acht het Hof dat oordeel juist. Daarom heeft de Rechtbank terecht de aanslagen IB/PVV 2014, 2015 en 2016, zoals vastgesteld in de uitspraken op bezwaar, niet verminderd met de extra bedragen aan hypotheekrente.


Verzuimboete (2016)



4.6.
Het hoger beroep wordt mede geacht te zijn gericht tegen de uitspraak van de Rechtbank inzake de verzuimboete voor het jaar 2016. Na een debat hierover ter zitting, heeft de Inspecteur nader het standpunt ingenomen dat de verzuimboete van € 369 moet komen te vervallen. In zoverre is het hoger beroep van belanghebbende gegrond.


Belastingrente (2014-2017)



4.7.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de beschikkingen inzake de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Nu de belastingaanslagen niet verder worden verminderd, heeft dit evenzeer te gelden voor de beschikkingen belastingrente.



Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep van belanghebbende gegrond wat betreft de verzuimboete. Voor het overige is het hoger beroep ongegrond. Hetgeen belanghebbende overigens nog heeft aangevoerd, doet aan deze conclusie niet af.






5Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet aanleiding voor vergoeding van het griffierecht voor het jaar 2016. De Inspecteur dient aan belanghebbende te vergoeden het door belanghebbende voor het beroep bij de Rechtbank voor het jaar 2016 betaalde griffierecht van € 49 en het voor het hoger beroep betaalde griffierecht van € 136. Niet is gebleken dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.





6Beslissing

Het Hof:


verklaart het hoger beroep wat betreft de aanslagen IB/PVV 2014 tot en met 2017 en de daarmee samenhangende beschikkingen belastingrente ongegrond;


verklaart het hoger beroep wat betreft de verzuimboete 2016 gegrond;


vernietigt de op de verzuimboete betrekking hebbende uitspraak op bezwaar;


vernietigt de verzuimboetebeschikking, en


gelast de Inspecteur aan belanghebbende te vergoeden de in beroep en hoger beroep voor het jaar 2016 betaalde griffierechten van respectievelijk € 49 en € 136.




Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. J.W. Keuning, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2025



De griffier, De voorzitter,
.




(H. de Jong) (R. den Ouden)

Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.


Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.

Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).

Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Link naar deze uitspraak