|
|
ECLI:NL:GHSHE:2025:981 | | | Datum uitspraak | : | 09-04-2025 | Datum gepubliceerd | : | 02-05-2025 | Instantie | : | Gerechtshof 's-Hertogenbosch | Zaaknummers | : | 22/2379 en 22/2380 | Rechtsgebied | : | Belastingrecht | Indicatie | : | Belanghebbenden (man en vrouw) hadden in hun aangifte inkomstenbelasting 2017 hoge ziektekosten in aftrek gebracht die zij in Marokko hadden gemaakt vanwege de ziekte van de man. Het hof acht niet aannemelijk dat deze kosten op hen hebben gedrukt. | Trefwoorden | : | belastbaar inkomen uit werk en woning | | | belastingrecht | | | erfgenamen | | | inkomstenbelasting | | | persoonsgebonden aftrek | | | zorgkosten | | Uitspraak | GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 22/2379 en 22/2380
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende 1] en de erfgenamen van [belanghebbende 2] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbenden,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 17 november 2022, nummers BRE 21/3656 en 21/3657, in het geding tussen belanghebbenden en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De inspecteur heeft de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) over het jaar 2017 aan belanghebbenden opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbenden hebben bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbenden hebben tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbenden hebben tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2025 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [belanghebbende 1] , [dochter] , een dochter van belanghebbenden (hierna: de dochter) en de gemachtigde van belanghebbenden [gemachtigde] en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
1.6.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.7.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.
2Feiten
2.1.
[belanghebbende 2] (hierna: de man) en [belanghebbende 1] (hierna: de vrouw) waren in 2017 gehuwd. Het belastbaar inkomen uit werk en woning vóór persoonsgebonden aftrek in 2017 bedraagt voor de man € 36.772 en voor de vrouw € 25.671.
2.2.
De man heeft in Marokko gedurende het jaar 2017 diverse medische behandelingen ondergaan. De kosten van die behandelingen zijn steeds contant betaald. Het vervoer met een taxi is ook contant betaald.
2.3.
Belanghebbenden hebben gezamenlijk aangiften IB/PVV gedaan over het jaar 2017
en daarin een aftrek van specifieke zorgkosten geclaimd. De specifieke zorgkosten zijn in de
aangiften als volgt weergegeven.
Voorgeschreven medicijnen € 36.292
Uitgaven hulpmiddelen € 350
Uitgaven voor vervoer i.v.m.
ziekte of invaliditeit € 8.499
Genees- en heelkundige hulp € 34.495
Totaal € 79.636
Af: drempel € 1.937
Saldo specifieke zorgkosten € 77.699
2.4.
De specifieke zorgkosten zijn voor 50% (€ 38.850) bij de man en voor 50% bij de
vrouw in aftrek gebracht.
2.5.
De inspecteur is bij het opleggen van de aanslagen afgeweken van de aangiften door geen rekening te houden met de in aftrek gebrachte specifieke zorgkosten. Hij heeft de aanslag vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.671 voor de vrouw en € 36.772 voor de man. Tevens is bij beschikking € 352 respectievelijk € 750 belastingrente in rekening gebracht. De inspecteur heeft de aanslagen en de rentebeschikkingen bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.
2.5.
Het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank vermeldt het volgende:
“De inspecteur verklaart:
Ik heb het opgezocht. In 2018 is € 77.000 geclaimd, in 2019 was dat € 42.000 en in
2020 was het € 53.000. (…)”
2.6.
De rechtbank heeft de aanslagen verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.989 voor de vrouw en € 33.090 voor de man en de rentebeschikkingen evenredig verminderd.
2.7.
De man is op 29 juli 2024 overleden.
3Geschil en conclusies van partijen
3.1.
In geschil is of belanghebbenden aanspraak kunnen maken op een hogere aftrek van specifieke zorgkosten dan de rechtbank heeft toegekend.
3.2.
Belanghebbenden concluderen tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en vermindering van de aanslagen IB/PVV 2017 tot nihil. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
4Gronden
Ten aanzien van het geschil
4.1.
Op grond van artikel 6.1, lid 2, aanhef en letter d, Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) kunnen uitgaven voor specifieke zorgkosten als persoonsgebonden aftrek in aanmerking worden genomen indien deze op de belastingplichtige hebben gedrukt. In artikel 6.17 Wet IB 2001 is limitatief opgenomen welke uitgaven als specifieke zorgkosten zijn aan te merken. Onder specifieke zorgkosten vallen op grond van artikel 6.17, lid 1, Wet IB 2001 onder meer uitgaven voor genees- en heelkundige hulp, geneesmiddelen en vervoer.
Belanghebbenden moeten aannemelijk maken dat zij de uitgaven hebben gedaan, dat deze op hen drukken (dus bijvoorbeeld niet aan hen zijn vergoed) en dat de uitgaven voldoen aan de in de wet opgenomen voorwaarden voor aftrek.
4.2.
De rechtbank heeft het volgende geoordeeld:
“3.4 (…) De rechtbank stelt voorop dat op belanghebbenden de last rust de feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die de conclusie rechtvaardigen dat zij recht hebben op aftrek van de uitgaven voor specifieke zorgkosten. Uitgaven voor specifieke zorgkosten kunnen alleen in aftrek komen indien belanghebbenden aannemelijk maken dat aan alle wettelijke voorwaarden voor aftrek is voldaan, waaronder de voorwaarde dat de kosten op belanghebbenden moeten drukken. Indien de kosten worden vergoed door een zorgverzekeraar of betaald worden door een ander, dan kunnen zij niet in aftrek worden gebracht, omdat het dan geen kosten zijn die op belanghebbenden drukken. De rechtbank is van oordeel dat uit de door belanghebbenden overgelegde stukken onvoldoende duidelijk wordt dat alle door belanghebbenden gedeclareerde kosten op hen hebben gedrukt. Wel acht de rechtbank - onder meer gelet op de geloofwaardige verklaring ter zitting van de man - aannemelijk dat een deel van de kosten op belanghebbenden hebben gedrukt. De rechtbank acht het redelijk om de kosten die gedeclareerd zijn bij VGZ, maar niet door VGZ zijn vergoed, alsnog in aftrek toe te staan. Volgens het verweerschrift gaat het om een bedrag van € 4.555 aan medicijnen en € 4.745 aan genees- en heelkundige hulp.
3.5.
Het voorgaande brengt mee dat de specifieke zorgkosten als volgt dienen te worden vastgesteld.Voorgeschreven medicijnen € 4.555
Genees- en heelkundige hulp € 4.745
Totaal € 9.300
Af: drempel € 1.937
Saldo specifieke zorgkosten € 7.363”
4.3.
Het hof acht dit oordeel juist en op goede gronden gegeven. In hoger beroep betogen belanghebbenden dat de stukken laten zien dat de kosten op hen drukken. Zij wijzen ook op contante opnames van € 5.000 in 2021 die de man heeft gedaan om zijn familieleden terug te betalen. Belanghebbenden hebben inderdaad veel medische nota’s en rekeningen overgelegd, maar daaruit volgt nog niet dat die kosten op hen hebben gedrukt. “Op hen drukken” betekent namelijk dat belanghebbenden de kosten uit eigen middelen moeten hebben betaald en dat zij die kosten niet bij een zorgverzekeraar konden declareren. Tijdens de zitting bij het hof hebben de dochter en de vrouw uitgelegd dat de familie in Marokko veel van de hoge medische kosten heeft voorgeschoten in de vorm van leningen en dat zij een morele verplichting voelen om het opgelopen bedrag terug te betalen. Daarbij hebben zij ook verklaard dat ze sinds het overlijden van de man nog niet terug zijn geweest naar Marokko en dat ze niet weten hoe de familie met de opgelopen schuld zal omgaan. Gelet op de hoogte van de kosten, de inkomens van belanghebbenden, de omstandigheid dat de man al langere tijd ziek was en de hoge kosten die belanghebbenden in 2017 tot en met 2020 (in totaal ongeveer € 250.000) hebben opgevoerd, acht het hof het niet aannemelijk dat belanghebbenden deze kosten zonder financiële hulp hebben kunnen betalen. De lening van 400.000 Marokkaanse dirham (omgerekend € 38.000) die de zus van de man daartoe heeft verstrekt, is daarvoor niet voldoende. Het hof acht niet aannemelijk dat belanghebbenden gelet op deze hoge kosten in staat zullen zijn die lening, of andere leningen die de man bij zijn familie heeft afgesloten, terug te betalen. De contante opnames van € 5.000 die de man in 2021 heeft gedaan en die volgens de verklaring van belanghebbenden bestemd waren om zijn familieleden terug te betalen, maken dit oordeel niet anders.
Verder is ook in hoger beroep niet duidelijk geworden waarom de man niet meer van de medische kosten bij de zorgverzekeraar heeft gedeclareerd en waarom de zorgverzekeraar niet alle kosten heeft willen vergoeden. Dit alles betekent dat het hof van oordeel is dat in 2017 niet meer kosten dan de rechtbank in aanmerking heeft genomen, op belanghebbenden hebben gedrukt en zij dus geen aanspraak kunnen maken op een hogere aftrek van specifieke zorgkosten dan de rechtbank heeft toegekend
Tussenconclusie
4.4.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.5.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.6.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.
5Beslissing
Het hof:
verklaart het hoger beroep ongegrond;
bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door J.M. van der Vegt, voorzitter, C.W.M.M. Verkoijen en B.J. Rubbens, in tegenwoordigheid van, R. Camps als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 april 2025 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst. Aan de partij die niet digitaal procedeert, is een afschrift op die datum aangetekend per post verzonden.
De griffier, De voorzitter,
R. Camps J.M. van der Vegt
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten. | Link naar deze uitspraak
|
| |
|
|