Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBDHA:2025:11711 
 
Datum uitspraak:03-07-2025
Datum gepubliceerd:03-07-2025
Instantie:Rechtbank Den Haag
Zaaknummers:AWB 25/6174
Rechtsgebied:Vreemdelingenrecht
Indicatie:Afwijzing van de aanvraag voor afgifte van een document ‘duurzaam verblijf burgers van de Unie’. Eiser heeft geen vijf jaar ononderbroken legaal verblijf gehad in Nederland.
Trefwoorden:levensonderhoud
minimumloon
 
Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 25/6174

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juli 2025 in de zaak tussen

[naam], uit Polen, eiser
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S. de Vaal),

en

de minister van Asiel en Migratie, de minister
(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).


Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiser voor afgifte van een document ‘duurzaam verblijf burgers van de Unie’. Eiser is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan.


1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.




Procesverloop

2. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor afgifte van een document ‘duurzaam verblijf burgers van de Unie’. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 13 maart 2024 afgewezen, waarna op 2 april 2024 een aanvullend besluit is genomen. Met het bestreden besluit van 18 februari 2025 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.


2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.



2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 1 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek op zitting gesloten.




Beoordeling door de rechtbank


De besluitvorming

3. De aanvraag is afgewezen, omdat eiser niet heeft aangetoond dat hij vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad. Iedere burger van de Unie die gedurende een ononderbroken periode van vijf jaar legaal in Nederland heeft verbleven, komt op grond van artikel 8.17 van het Vb in aanmerking voor duurzaam verblijfsrecht in Nederland. Om rechtmatig in Nederland te verblijven, hoeven burgers van de Unie in de eerste drie maanden slechts over een identiteitsdocument te beschikken. Na drie maanden moeten zij voldoen aan de vereisten genoemd in artikel 8.12, eerste lid, van het Vb. Daar staat onder andere de situatie dat de burger van de Unie werknemer of zelfstandige is, of kan bewijzen dat hij werk zoekt en een reële kans daarop heeft (economisch actief). De burger van de Unie heeft ook rechtmatig verblijf als hij genoeg middelen heeft om van te leven en een verzekering heeft die de ziektekosten in Nederland volledig dekt (economisch niet-actief). De minister concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat één van die situaties zich voordoet.


Heeft de minister deugdelijk gemotiveerd dat eiser niet aan de voorwaarden voldoet?

4. Eiser voert aan dat het besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen en niet deugdelijk gemotiveerd is. In het besluit is overwogen dat eiser in ieder geval van november 2018 tot en met augustus 2022 onafgebroken in Nederland heeft verbleven. Eiser heeft ook een postadres opgegeven van de dagopvang. De medewerker van de dagopvang heeft bevestigd dat eiser zich voor het eerst daar heeft gemeld in augustus 2021 en dat eiser daar ongeveer vier dagen per week komt. Dat betekent volgens eiser dat hij van november 2018 tot op heden ononderbroken in Nederland heeft verbleven. In het besluit is het arbeidsverleden van eiser correct weergegeven, waarbij de vraag zich wel voordoet hoe het kan dat eiser een ziektewetuitkering heeft ontvangen van 1 februari 2019 tot en met 31 januari 2020 zonder eerst in Nederland gewerkt te hebben. Eiser stelt daarom dat hij in die periode economisch actief was. Daarnaast is eiser door zijn alcoholverslaving dakloos geraakt. Hij voorziet in zijn levensonderhoud door het verzamelen van statiegeldflessen en -blikken en hij krijgt ondersteuning vanuit de dagopvang Open Hof en de stichting Barka. Eiser stelt dat dit voldoende is om in zijn levensonderhoud te voorzien.

5. De beroepsgrond slaagt niet. Op de zitting is gebleken dat niet in geschil is dat eiser geen vijf jaar ononderbroken legaal verblijf heeft gehad in Nederland. Het arbeidsverleden, zoals omschreven in het bestreden besluit, is ook door eiser bevestigd. Eiser heeft dus geen arbeid meer verricht na 2021. Niet gebleken – noch gesteld – is dat sprake is van een situatie van onvrijwillige werkloosheid. Dat betekent dat eiser in het verleden weliswaar een aantal maanden op uitzendbasis op verschillende plekken heeft gewerkt, maar dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat daaruit niet blijkt dat eiser vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf als economisch actief onderdaan heeft gehad. Daarnaast is ook niet gebleken dat eiser vijf jaar beschikte over voldoende middelen van bestaan als niet-economisch actief onderdaan, waarbij het minimumloon als richtlijn geldt. Dat eiser statiegeld verzamelt en enige ondersteuning krijgt vanuit de dagopvang en een stichting, is hiervoor onvoldoende.



Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.



Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.



Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

De uitspraak is openbaar en bekendgemaakt op 3 juli 2025.













griffier


rechter







Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:




Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.




Vreemdelingenbesluit 2000.


Artikel 8.12, derde lid, van het Vb.
Link naar deze uitspraak