|
|
ECLI:NL:RBDHA:2025:7520 | | | Datum uitspraak | : | 15-04-2025 | Datum gepubliceerd | : | 02-05-2025 | Instantie | : | Rechtbank Den Haag | Zaaknummers | : | NL24.18235 | Rechtsgebied | : | Vreemdelingenrecht | Indicatie | : | Asiel, Oezbekistan, geen aanhouding beroep i.v.m. nieuw asielmotief in beroep vanwege ontoelaatbare vertraging, risico-inschatting, beroep ongegrond | Trefwoorden | : | biologisch | | | landbouwbedrijf | | Uitspraak | uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.18235
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. M. Pater),
en
de Minister van Asiel en Migratie1, (gemachtigde: mr. I.A.G. Lodders).
Samenvatting
1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw). Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft. De rechtbank ziet geen aanleiding om het beroep aan te houden in verband met een door eiser in beroep naar voren gebracht nieuw asielmotief over het niet betalen van alimentatie. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak wel de asielmotieven die eiser al eerder naar voren heeft gebracht. Het standpunt van de minister dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer te vrezen heeft wegens de problemen met een zakenpartner en wegens zijn langdurige verblijf in het buitenland, blijft in stand. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Procesverloop
2. Eiser heeft op 16 maart 2022 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Hij stelt dat hij de Oezbeekse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1993. De minister heeft met het bestreden besluit van 3 april 2024 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1 Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 11 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. M. Rasul als waarnemer van de gemachtigde van eiser, K. Abas als tolk en de gemachtigde van verweerder.
Beoordeling door de rechtbank
Het asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser is een landbouwbedrijf gestart samen met een vriend genaamd [A] (hierna: de zakenpartner). De inleg van 22.000 Amerikaanse dollar was volledig afkomstig van deze zakenpartner. Afgesproken werd dat eiser hiervan de helft zou moeten terugbetalen. Als gevolg van de coronapandemie en de sluiting van de grenzen, kon eiser de meloenen niet exporteren naar andere landen. Hij moest ze daarom tegen lagere prijzen verkopen in Oezbekistan. In oktober 2022 is de zakenpartner teruggekeerd vanuit de Verenigde Staten. Hij heeft de volledige inleg van 22.000 dollar bij eiser opgeëist. Hij heeft eiser gechanteerd en bedreigd. Ook heeft hij druk uitgeoefend op de echtgenote van eiser, die nog in Oezbekistan verblijft. Bij terugkeer naar Oezbekistan vreest eiser ervoor dat de zakenpartner hem uit wraak zal vermoorden dan wel dat hij aangifte tegen eiser zal doen en dat de Oezbeekse autoriteiten hem gevangen nemen. Eiser heeft in de zienswijze verder aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij bij terugkeer naar Oezbekistan in de problemen zal raken omdat hij Oezbekistan heeft verlaten zonder exit-visum en omdat hij langere tijd in het buitenland heeft verbleven en asiel heeft aangevraagd.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
identiteit, nationaliteit en herkomst;
vrees voor problemen met de zakenpartner vanwege een eerdere geldlening.
De minister stelt zich op het standpunt dat deze asielmotieven geloofwaardig zijn, maar dat de vermoedens van eiser over wat hem bij terugkeer naar Oezbekistan te wachten staat in verband met de geldlening en de zakenpartner, niet aannemelijk zijn. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Oezbekistan te vrezen heeft in verband met het uitreizen zonder uitreisvisum, het verblijf in het buitenland en het indienen van een asielaanvraag. De minister concludeert daarom dat de asielaanvraag van eiser ongegrond is en legt een terugkeerbesluit met een vertrektermijn van vier weken op.
De beroepsgronden en het oordeel van de rechtbank daarover
Over het verzoek om aanhouding vanwege een nieuw asielmotief in beroep
5. Eiser voert in beroep aan dat hij nog een reden heeft op grond waarvan hij bescherming nodig heeft. In zijn aanvullende beroepsgronden van 25 februari 2025 en tijdens de zitting heeft eiser naar voren gebracht dat hij er op 26 februari 2024 achter is gekomen dat hij niet de biologische vader van zijn kinderen is. De vader van eiser blijkt de biologisch vader van de kinderen te zijn. Eiser wil daarom geen alimentatie betalen. De rechtbank in Oezbekistan heeft eiser verplicht tot het betalen van alimentatie aan zijn echtgenote en de twee kinderen. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser een kopie van een waarschuwingsbrief van 17 mei 2024 ingediend, afkomstig van het Bureau voor Dwanginvordering van het Openbaar Ministerie van de Republiek Oezbekistan. Eiser vreest dat hij bij terugkeer zal worden opgepakt door de Oezbeekse autoriteiten en dat hij geen eerlijk proces zal krijgen omdat het om een familieschandaal gaat. Verder vreest eiser ervoor dat hij zal worden vermoord door de broer van zijn echtgenote. Eiser verzoekt de rechtbank om het beroep aan te houden zodat de minister eiser aanvullend kan horen over dit nieuwe asielmotief.
5.1.
De rechtbank overweegt dat zij op grond van artikel 83, eerste en derde lid, van de Vw rekening dient te houden met feiten en omstandigheden die na het bestreden besluit zijn aangevoerd, voor zover dat geen strijd oplevert met de goede procesorde en voor zover de afdoening van de zaak daardoor niet ontoelaatbaar wordt vertraagd. Uit een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 4 oktober 2018 (ECLI:EU:C:2018:801) volgt dat enkel een verplichting bestaat om een in beroep ingebracht asielmotief te betrekken, indien het naar nationale procedureregels tijdig is ingediend en voldoende concreet is. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 3 juli 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2073) in navolging van genoemd arrest benadrukt dat een asielmotief enkel betrokken hoeft te worden als dat naar behoren in beroep onderzocht kan worden. Relevante factoren voor die beoordeling zijn of er voldoende feitelijke gegevens beschikbaar zijn over het asielmotief, wat de reden is dat het asielmotief pas in beroep naar voren wordt gebracht, of de zaak in de algemene of verlengde procedure is afgedaan, welke onderzoekslasten ermee gemoeid zijn voor de minister en of het asielmotief voldoende onderscheidend is van het reeds beoordeelde asielmotief.
5.2.
De rechtbank oordeelt dat het in de huidige procedure beoordelen van het door eiser in beroep ingebrachte asielmotief niet mogelijk is zonder dat dit leidt tot ontoelaatbare vertraging voor de afdoening van het beroep. De rechtbank acht daarvoor van belang dat niet duidelijk is waarom eiser het asielmotief pas in de aanvullende gronden van 25 februari 2025 voor het eerst naar voren heeft gebracht, terwijl hij er al op 26 februari 2024 achter is gekomen dat hij niet de biologisch vader is van de kinderen en aan hem op 17 mei 2024 al een waarschuwingsbrief is verstuurd in verband met achterstallige betaling van alimentatie. De rechtbank acht ook van belang dat het asielmotief onvoldoende concreet is. Zo is onduidelijk waarom eiser alimentatie moet betalen terwijl hij niet is gescheiden van zijn echtgenote. Ook is onduidelijk waarom juist eiser in de problemen zal komen met de autoriteiten en heeft te vrezen voor een oneerlijk proces, terwijl hij niet de biologisch vader is van de kinderen. Om de geloofwaardigheid van het asielmotief te kunnen beoordelen, zal de minister eiser aanvullend moeten horen zodat eiser over het asielmotief nader kan verklaren. Ook zal de minister een standpunt moeten innemen over het kopie van de waarschuwingsbrief. Gelet op de tijd en zorgvuldigheid die gemoeid is met een dergelijk onderzoek, kan van de minister niet worden gevraagd om dit onderzoek in deze stand van de procedure uit te voeren. Onder deze omstandigheden is het naar het oordeel van de rechtbank niet onevenredig bezwarend voor eiser om een nieuwe aanvraag in te dienen waarin dit nieuwe motief kan worden beoordeeld. De rechtbank wijst het verzoek om aanhouding daarom af en zal hierna het bestreden besluit dat in de huidige procedure voorligt beoordelen.
Over de problemen met de zakenpartner
6. Eiser voert aan dat de minister in het bestreden besluit ten onrechte aan hem heeft tegengeworpen dat eiser niet nader heeft onderbouwd dat de zakenpartner veel macht heeft. De minister heeft namelijk in het voornemen het asielmotief onder (2), en daarmee alle verklaringen van eiser over de zakenpartner, geloofwaardig geacht. Tijdens het nader gehoor heeft eiser verklaard dat de zakenpartner veel geld had, en dus veel macht. Eiser verwijst specifiek naar zijn verklaringen dat de zakenpartner hem bij de lokale autoriteiten wil aangeven, dat de zakenpartner zijn echtgenote onder druk zet, dat hij ervoor kan zorgen dat eiser in de gevangenis belandt en dat Oezbekistan een zeer corrupt land is. Het bestreden besluit is daarom volgens eiser innerlijk tegenstrijdig.
6.1.
De rechtbank oordeelt dat uit de (door eiser aangehaalde) verklaringen uit het verslag van het nader gehoor niet kan worden opgemaakt dat de zakenpartner veel macht heeft en dat eiser daardoor geen of minder bescherming kan krijgen vanuit de autoriteiten. Dit betekent dat eiser pas in de zienswijze duidelijk naar voren heeft gebracht dat hij geen bescherming kan inroepen van de Oezbeekse autoriteiten omdat de zakenpartner veel geld en macht heeft in Oezbekistan en de zakenpartner dus invloed heeft op de beschermingsmogelijkheden van eiser. Het standpunt van de minister in het bestreden besluit dat deze stelling door eiser niet nader is onderbouwd, is dan ook niet tegenstrijdig met het standpunt in de zienswijze dat de verklaringen van eiser over de zakenpartner geloofwaardig zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
Over het verblijf in het buitenland en het aanvragen van asiel
7. Eiser voert aan dat hij bij terugkeer naar Oezbekistan op de luchthaven ondervraagd zal worden door de autoriteiten. De situatie zal ernstiger worden wanneer blijkt dat eiser asiel heeft aangevraagd. Eiser vreest daarom dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade.
7.1.
De rechtbank stelt vast eiser dit asielmotief in de zienswijze naar voren heeft gebracht en dat de minister hierover in het bestreden besluit een gemotiveerd standpunt heeft ingenomen. De minister heeft namelijk het standpunt ingenomen dat uit algemene landeninformatie van de Noorse immigratiedienst van 2 januari 2017 en 18 april 2018 (Usbekistan: Situasjonen for returnerte asylsøkere), is gebleken dat het kan voorkomen dat een persoon die na langdurig verblijf in het buitenland terugkeert naar Oezbekistan wordt ondervraagd op de luchthaven, dat dit steekproefsgewijs en niet systematisch gebeurt en dat het enkele indienen van een asielaanvraag geen reden is voor arrestatie. Volgens de minister kan een ondervraging op de luchthaven niet worden aangemerkt als een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. In het verweerschrift heeft de minister toegelicht dat uit de informatie van de Noorse immigratiedienst, waarvan de minister een vertaling heeft ingediend, blijkt dat de Oezbeekse autoriteiten ervan op de hoogte zijn dat veel Oezbeken, in hun zoektocht naar werk, asielaanvragen indienen in een poging om hun verblijf te legaliseren. Uit de verklaringen van eiser tijdens het aanmeldgehoor blijkt dat ook eiser dit beoogde wanneer hem is gevraagd naar de reden van zijn asielaanvraag. Ook hieruit volgt volgens de minister dat het indienen van een asielaanvraag voor de Oezbeekse autoriteiten geen reden is om tot strafrechtelijke vervolging over te gaan. Met de enkele stelling in beroep dat eiser bij terugkeer zal worden ondervraagd en dat de situatie ernstiger zal worden als blijkt dat eiser asiel heeft aangevraagd, heeft eiser het standpunt van de minister niet gemotiveerd betwist. Eiser heeft niet aangevoerd dat de informatie van de Noorse immigratiedienst en/of de conclusies die de minister hieraan verbindt niet kloppen en heeft ook geen andere algemene informatie ingediend waaruit anders kan worden afgeleid. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
8. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd krijgt en dat hij moet terugkeren naar Oezbekistan. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
15 april 2025
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. | Link naar deze uitspraak
|
| |
|
|