|
|
|
| ECLI:NL:RBLIM:2025:12758 | | | | | Datum uitspraak | : | 09-12-2025 | | Datum gepubliceerd | : | 19-12-2025 | | Instantie | : | Rechtbank Limburg | | Zaaknummers | : | NL:TZ:2501890:R-RK NL:TZ:2502002:R-RK NL:TZ:2501891:R-RK NL:TZ:2502004:R-RK | | Rechtsgebied | : | Insolventierecht | | Indicatie | : | Afwijzing dwangakkoord aanbod niet hoogst haalbare
Afwijzing schuldsaneringsverzoek risico op nieuwe schulden | | Trefwoorden | : | levensonderhoud | | | | Uitspraak | RECHTBANK Limburg
afwijzing dwangakkoord
afwijzing schuldsaneringsverzoek
Team Insolventie
Zittingsplaats Maastricht
Rekestnummers:
NL:TZ:2501890:R-RK, NL:TZ:2502002:R-RK, NL:TZ:2501891:R-RK, NL:TZ:2502004:R-RK
Vonnis van 9 december 2025
op het verzoek van
[verzoeker]
,
geboren op [geboortedatum 1] 1977 te [geboorteplaats]
verzoeker
en
[verzoekster] ,
geboren op [geboortedatum 2] 1979 te [geboorteplaats] ,
beiden wonende te [adres] , [woonplaats]
verzoekster,
hierna samen te noemen; verzoekers,
tegen
Stichting Vincio Wonen,
gevestigd en kantoorhoudende te Hoensbroek,
gemachtigde: mw. Van Kuijk,
hierna te noemen; verweerder.
1Het verloop van de procedure
1.1.
Verzoekers hebben op 2 oktober 2025, samen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord als bedoeld in artikel 287a van de Faillissementswet (Fw) ingediend om één schuldeiser, te weten verweerder, die weigert mee te werken aan een door verzoekers aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze regeling.
1.2.
Ter zitting van 25 november 2025 zijn verschenen:
- verzoekers;
- verweerder, vertegenwoordigd door mw. Van Kuijk;
- [naam 1] , beschermingsbewindvoerder namens 045 Bewind & Beheer;
- [naam 2] en [naam 3] schuldhulpverleners namens de Kredietbank Limburg.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.
2Het verzoek en het verweer
2.1.
Volgens het verzoekschrift bedraagt de totale schuldenlast van verzoekers € 57.940,04 verdeeld over 26 concurrente schuldeisers en 2 preferente schuldeisers. De schuld aan verweerder bedraagt € 8.229,26 zijnde ongeveer 14,20 % van de totale schuldenlast.
Uit een brief aan de schuldeisers van 11 maart 2024 blijkt van een totale schuldenlast van € 58.456,01 verdeeld over 1 preferente schuldeiser en 27 concurrente schuldeisers.
2.2.
In de onder 2.1 vermelde brief is de afloscapaciteit vastgesteld op € 92,00 per maand. Er wordt een saneringskrediet aangeboden van maximaal € 1.547,28. Voorts staat vermeld dat de beschermingsbewindvoerder € 1.000,00 heeft weten te sparen en dat ook dit bedrag in het aanbod zal worden meegenomen. Verweerder ontvangt hiermee 3,47 % van haar vordering, zijnde € 285,50 door betaling ineens.
2.3.
Verweerder is de enige schuldeiser die niet heeft ingestemd met het aanbod. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat zij niet akkoord kan gaan met het aanbod omdat de schuld niet te goeder trouw is ontstaan. Het betreft namelijk geen huurachterstand die door omstandigheden onbetaald is gelaten, maar een factuur in verband met ontruimings- en herstelwerkzaamheden van een woning. Deze werkzaamheden hadden volgens verweerder voorkomen kunnen worden als verzoekers de woning opgeruimd en netjes hadden achtergelaten. Daarbij had de voorgenomen huisuitzetting betrekking op een overtreding van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) wegens het aanbieden van betaalde diensten in de woning. Uiteindelijk hebben verzoekers de woning vrijwillig verlaten.
2.4.
Ter zitting hebben verzoekers verklaard dat zij de woning op aanraden van hun toenmalige beschermingsbewindvoerder hebben verlaten zonder herstelwerkzaamheden te laten uitvoeren of de woning op te ruimen. Voor het verrichten van reparaties was volgens deze bewindvoerder geen budget voorhanden.
2.5.
Desgevraagd heeft de schuldhulpverlening ter zitting verklaard te persisteren bij haar verzoek dwangakkoord op basis van het in het verzoekschrift aangeboden saneringskrediet. Het aanbod zou op basis van het huidige inkomen, iets meer kunnen bedragen en verhoogd kunnen worden van 3,64 % naar 5 %. Het inmiddels gespaarde bedrag van € 4.465,50 op de spaarrekening en het saldo op de leefgeldrekening van € 4.074,00 (totaal € 8.540,50) wordt niet aangeboden aan de schuldeisers. Bij het aanvankelijk aanbod in maart 2024 was het gespaarde bedrag namelijk lager. Daarbij is het spaargeld nodig om de huidige woning van verzoekers op te ruimen en een daarop volgende verhuizing te financieren.
2.6.
De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting verklaard dat de financiële situatie momenteel stabiel is. In de afgelopen drie jaar zijn geen schulden meer ontstaan. Ten aanzien van het gespaarde bedrag dat, zo is door de rechtbank naar voren gebracht, inmiddels ruim € 8.000,00 bedraagt, heeft de beschermingsbewindvoerder zich aangesloten bij het standpunt van de schuldhulpverlener. Reden hiervoor is dat er momenteel een conflict is met de verhuurder wegens achterstallig onderhoud en stalling van de scootmobiel van verzoekster. Verzoekers zijn gestart met een zogenaamd Housing traject. De huidige woning moet opgeruimd en schoongemaakt worden. Een advocaat is ingeschakeld om een gedwongen uithuisplaatsing te voorkomen. Gezien voormelde zullen in de toekomst diverse kosten gemaakt moeten worden waarvoor het gespaarde budget aangewend dient te worden.
3De beoordeling
Dwangakkoord
3.1.
In artikel 287a Fw is bepaald dat een verzoek als het onderhavige slechts kan worden toegewezen als de weigerende schuldeiser in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de voorgestelde schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat hij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van de schuldenaar of van de overige schuldeisers die door die weigering kunnen worden geschaad.
3.2.
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser vrij staat om te verlangen dat zijn vordering volledig wordt voldaan en dat een schuldeiser slechts onder zeer bijzondere omstandigheden kan worden gedwongen om in te stemmen met een door de schuldenaar aangeboden akkoord.
3.3.
Bij de belangenafweging als bedoeld in artikel 287a Fw zullen onder meer de volgende omstandigheden een rol spelen (vgl. ook de conclusie van Advocaat-Generaal Timmerman vóór Hoge Raad 14 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY0969, nr. 2.6. e.v.):
- is het schikkingsvoorstel door een onafhankelijke en deskundige partij getoetst (bijvoorbeeld een gemeentelijke kredietbank);
- is het schikkingsvoorstel goed en betrouwbaar gedocumenteerd;
- is voldoende duidelijk gemaakt dat het aanbod het uiterste is waartoe de schuldenaar financieel in staat moet worden geacht;
- biedt het alternatief van faillissement of schuldsanering enig uitzicht voor de schuldenaar;
- biedt het alternatief van faillissement of schuldsanering enig uitzicht voor de schuldeiser:
- hoe groot is de kans dat de weigerende schuldeiser dan evenveel of meer zal ontvangen;
- is aannemelijk dat gedwongen medewerking aan een schuldregeling voor de schuldeiser concurrentieverstorend werkt;
- bestaat er precedentwerking voor vergelijkbare gevallen;
- wat is de zwaarte van het financiële belang dat de schuldeiser heeft bij volledige nakoming;
- hoe groot is het aandeel van de weigerende schuldeiser in de totale schuldenlast;
- staat de weigerende schuldeiser alleen naast de overige met de schuldregeling instemmende schuldeisers;
- is er eerder een minnelijke of een gedwongen schuldregeling geweest die niet naar behoren is nagekomen.
Blijkens de Memorie van Toelichting bij Kamerstukken II 2004-2005, 29 942, nr. 3, blz. 19, is de in artikel 287a lid 5 Fw neergelegde toets die de rechter toepast alvorens het verzoek om een gedwongen schuldregeling toe- of af te wijzen “zeer zorgvuldig”, mede in aanmerking genomen dat de gedwongen schuldregeling een beperking vormt “op het eigendomsrecht die in algemene zin voldoet aan de vereisten van het EVRM.”
3.4.
De rechtbank is van oordeel dat het aanbod zoals dat gedaan is, namelijk een betaling van ongeveer 3,64 % aan de concurrente schuldeisers en 7,28 % aan de preferente schuldeisers, niet kan worden beschouwd als het uiterste waartoe verzoekers redelijkerwijs financieel in staat moeten worden geacht. Immers, er is inmiddels een behoorlijk saldo gespaard en uit voormelde blijkt dat dit saldo (zoals ter zitting naar voren gebracht zo’n € 8.000,00) niet betrokken wordt in het aanbod aan de schuldeisers. Volgens de schuldhulpverlening was het spaarsaldo ten tijde van het aanbod in maart 2024 veel lager, namelijk € 1.000,00 en zou met dit saldo gerekend moeten worden. Hiermee wordt het belang van de schuldeisers, ook die schuldeisers die wel hebben ingestemd, geschaad. Zij mogen immers verwachten dat het hoogst haalbare wordt aangeboden en dat is nu niet het geval. Het kan niet zo zijn dat schuldeisers genoegen moeten nemen met een lager percentage terwijl voor andere zaken gespaard kan worden. Daarbij is het oorspronkelijke aanbod gedaan op basis van het inkomen van verzoeker van maart 2024 zijnde € 1.855,44. De berekening van het vrij te laten bedrag bedraagt € 2.113,74, het daarin vermelde inkomen is € 2.358,63. Hieruit vloeit voort dat maandelijks een bedrag van € 244,89 gespaard zou kunnen worden in plaats van de bij de berekening betrokken € 92,- per maand. Door een bedrag ineens aan te bieden, gebaseerd op de financiële gegevens uit maart 2024, is dus eveneens niet in het belang van niet alleen verweerder maar alle gezamenlijke schuldeisers.
Schuldsaneringsverzoek
3.5.
Nu het verzoek tot het opleggen van het aangeboden akkoord zal worden afgewezen, zal de rechtbank thans overgaan tot het beoordelen van het subsidiaire verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling.
3.6.
Op grond van artikel 284 lid 1 Fw kan een natuurlijk persoon, indien redelijkerwijs is te voorzien dat hij niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden of indien hij in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, verzoeken de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken.
Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting, is de rechtbank van oordeel dat dit voldoende aannemelijk is gemaakt.
3.7.
Voorts dient de rechtbank het verzoek te toetsen aan de criteria genoemd in artikel 288 van de Faillissementswet (Fw). Het komt er in dit geval op neer dat een verzoeker alleen kan worden toegelaten in de schuldsanering, als hij bewijst:
(lid 1, onder b:) dat hij “te goeder trouw” is geweest bij de schulden die in de laatste drie jaren zijn ontstaan of die in die periode onbetaald zijn gelaten, en
(lid 1, onder c:) dat hij de verplichtingen die bij de schuldsaneringsregeling horen, kan en zal nakomen en zich zal inspannen om zoveel mogelijk geld voor de boedel te verwerven (ten behoeve van de schuldeisers).
Zoals uit het verzoekschrift blijkt en ter zitting is verklaard zijn de schulden meer dan drie jaar voorafgaand aan het verzoekschrift ontstaan. Er is beschermingsbewind en volgens de beschermingsbewindvoerder is de financiële situatie stabiel. Hier mee is voldaan aan het criterium lid 1 onder b.
De rechtbank is echter van oordeel dat niet voldaan is dan wel kan worden aan het criterium gesteld bij lid 1 onder c. Bij een toelating zullen verzoekers namelijk het gespaarde bedrag voor een substantieel deel moeten afdragen aan de boedel. Er wordt in een dergelijk geval geen rekening mee gehouden dat deze gelden voor een bepaald doel gespaard zijn. De wettelijke basis daarvoor is verankerd in art. 295 Faillissementswet (Fw). Als gevolg van de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling valt alles wat een schuldenaar bezit in de insolvente boedel. Dat omvat zijn schulden, zijn (on) roerende goederen, eventuele vorderingen, geld en ander vermogen. Voorts bepalen de Recofa richtlijnen dat aan een schuldenaar aan de start van de Wsnp, vóórdat de schuldenaar beschikt over het eerste vtlb, in beginsel een deel van zijn financiële middelen mag behouden, om daarmee in de kosten van levensonderhoud en vaste lasten te kunnen voorzien. Het overige dient gespaard te worden ten behoeve van de schuldeisers. Nu ter zitting verklaard is dat het gespaarde saldo nodig is om de kosten voor opruim- en herstelwerkzaamheden van de huidige woning te betalen teneinde voor een Housing traject in aanmerking te komen en om vervolgens een verhuizing te kunnen betalen, wordt dit door een toelating tot de schuldsanering doorkruist. Een gedwongen uithuiszetting met alle kosten van dien is dan een groot risico. De financiële situatie van verzoekers mag dan wel, zoals beweerd, op orde zijn, de leefsituatie is dat geenszins. Daarom lijkt een toelating op dit moment te vroeg en dienen verzoekers er voor te zorgen dat ook de thuissituatie op orde is zodat zij zich, bij een eventuele latere toelating, volledig kunnen richten op de verplichtingen die een schuldsaneringstraject met zich meebrengt.
Voorts neemt de rechtbank in haar overweging mee dat aan vijf schuldeisers, weliswaar kleine bedragen, worden afgelost zonder dat er beslag ligt. Dit is in strijd met het gelijkheidsbeginsel waarbij alle schuldeisers recht hebben op een gelijk percentage en geen schuldeisers bevoordeeld mogen worden.
4De beslissing
De rechtbank
4.1.
wijst het verzoek tot vaststelling van een schuldregeling (dwangakkoord) als bedoeld in artikel 287a van de Faillissementswet af;
4.2.
wijst het verzoek om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Drenth, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 december 2025 in tegenwoordigheid van de griffier, M.P.J. Huijs.
Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen. | Link naar deze uitspraak
|
| | |
|
|