|
|
ECLI:NL:RBNHO:2025:5975 | | | Datum uitspraak | : | 27-05-2025 | Datum gepubliceerd | : | 22-08-2025 | Instantie | : | Rechtbank Noord-Holland | Zaaknummers | : | HAA 24/1949 | Rechtsgebied | : | Belastingrecht | Indicatie | : | Eiser was binnen een internationaal concern in loondienst bij een Australische werkmaatschappij. Hij ontving ‘Share Rights’ en ‘Profit Rights’ van een Nederlandse Holding. Ieder winstrecht geeft recht op een dividend-equivalente betaling. Vanaf mei 2020 is eiser werkzaam voor een Nederlandse werkmaatschappij. In oktober 2020 heeft eiser dividend-equivalente betalingen ontvangen. In geschil is of de aan eiser toegekende ‘Share Rights’ en ‘Profit Rights’ in aanmerkingen dienen te worden genomen in box 3 of in box 1. Meer specifiek ligt de vraag voor of het Share Right één vermogensrecht is dat gelijk te stellen is aan een gebonden aandeel in het kapitaal van de Nederlandse Holding of dat sprake is van afzonderlijke rechten (namelijk het recht om een aandeel te verwerven en daarnaast het recht op een dividend-equivalente betaling)? De rechtbank komt tot het oordeel dat sprake is van afzonderlijke rechten en dat de dividend-equivalente betalingen behoren tot de grondslag van box 1. De rechtbank is van oordeel dat de dividend-equivalente betalingen een (nagekomen) beloning vormen voor in Australië verrichtte arbeid en dat op basis van het belastingverdrag het heffingsrecht toegewezen is aan Australië. Verweerder moet daarom een vermindering ter vermijding van dubbele belasting verlenen. | Trefwoorden | : | aandelenoptierechten | | | belastbaar inkomen uit sparen en beleggen | | | belastbaar inkomen uit werk en woning | | | box 1 | | | box 3 | | | inkomstenbelasting | | | loonbelasting | | | vaststellingsovereenkomst | | | wet op de loonbelasting | | Uitspraak | Rechtbank noord-holland
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/1949
uitspraak van de meervoudige kamer van 27 mei 2025 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] (hierna: eiser),
(gemachtigden: H. van Werven en drs. N.M. Ligthart),
en
de inspecteur van de Belastingdienst (hierna: verweerder).
Procesverloop
Verweerder heeft met dagtekening 10 juni 2023 aan eiser een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2020 opgelegd.
Eiser is tegen deze aanslag in bezwaar gekomen. Bij uitspraak op bezwaar van 16 februari 2024 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze uitspraak op bezwaar. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2025 te Haarlem. Eiser heeft zich daar laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, verweerder door mr. [naam 1] , mr. [naam 2] en mr. [naam 3] .
Overwegingen
Feiten
1. Tot medio 2020 was eiser als [functie] in loondienst bij [bedrijf 1] Limited, een 100% dochter van de in Nederland gevestigde [moederbedrijf] B.V. Eiser gold als een talentvolle medewerker en om hem aan de [moederbedrijf] -groep te binden heeft [moederbedrijf] B.V. in de jaren 2015 (200 stuks), 2016 (300 stuks), en 2017 (300 stuks) ‘Profit Rights’ (winstrechten) aan eiser toegekend. Ieder winstrecht geeft aanspraak op betaling van een bedrag gelijk aan hetgeen als dividend wordt uitgekeerd op een gewoon aandeel in [moederbedrijf] B.V. (‘dividend-equivalente betaling’).
2. In april 2018 sluit eiser met [moederbedrijf] B.V. een overeenkomst waarin aan hem 300 zogenaamde ‘Share Rights’ worden toegekend (zie Clause 1.1) met daaraan gekoppeld een recht op dividend-equivalente betalingen (zie Clause 3.1):
“(…) SHARE RIGHT AGREEMENT 2018 (AUSTRALIAN EMPLOYEES) (…)
[moederbedrijf] and the Employee hereafter jointly referred to as the 'Parties'.
Whereas:
[moederbedrijf] having determined that its interests will be advanced by aligning the long term interests of the [bedrijf 1] (comprised of [moederbedrijf] and its related companies, including [bedrijf 1] Limited (' [bedrijf 1] ')) with the long term interests of the Employee by providing an incentive to the Employee to increase the performance of the [bedrijf 1] , has resolved to grant to the Employee Share Rights conditioned upon the execution by [moederbedrijf] and the Employee of this agreement.
The Parties want to restrict their arrangements into writing in this agreement, hereafter to be called the 'Agreement'.
Parties have agreed as follows:
Clause 1.Share Rights
1.1.
[moederbedrijf] hereby grants to the Employee 300 share rights, as more fully described in Clause 3. below (hereafter the 'Share Right(s)') in accordance with the terms, conditions and restrictions set forth in this Agreement.
1.2.
Unless otherwise expressly permitted by [moederbedrijf] , the Employee may only accept the grant of Share Rights in the Employee's own name and not on behalf of any other person or entity.
1.3.
The Employee may not sell, assign, transfer, grant a security interest over or otherwise deal with the Share Rights, unless [moederbedrijf] in its absolute discretion so approves or the relevant dealing is effected by force of law on death or legal incapacity to the Employee's legal personal representative. [moederbedrijf] may require that the Share Rights be forfeited if a sale, assignment, transfer, dealing or grant of a security interest occurs or is purported to occur other than in accordance with this Agreement. (…)
Clause 2.Salary/Incentive Sacrifice
2.1.
The Share Rights shall be granted to the Employee via a salary sacrifice arrangement, whereby the Employee has agreed to forgo an amount of the Employee's incentive award for the year ending 31 December 2017 (hereafter called the 'Variable Pay') in lieu of the grant of the Share Rights of an equivalent value.
2.2.
The Share Rights shall be granted to the Employee in lieu of salary/Variable Pay of € 1,293 per Share Right. The total salary/Variable Pay sacrificed amount by the Employee to [moederbedrijf] amounts therefore to € 387900 (hereafter called the 'Salary Sacrifice Amount'). The value per Share Right is composed as follows:
a. the intrinsic value per ordinary share in [moederbedrijf] ('Share(s)') per 31 March 2018 of € 814; minus
b. the final dividend by [moederbedrijf] for the year 2017; plus
c. a surcharge of € 534 (the 'Surcharge').
2.3.
The term "intrinsic value" means the available equity of [moederbedrijf] according to International Financial Reporting Standards ('IFRS') principles (the 'Intrinsic Value'). The Intrinsic Value per Share is calculated by dividing the Intrinsic Value by the number of outstanding shares in [moederbedrijf] .
2.4.
If the Employee does not receive Variable Pay for the year ending 31 December 2017 or if the Variable Pay amount is lower than the Salary Sacrifice Amount, the Employee may instead agree to salary sacrifice the following amounts in descending order until the full Salary Sacrifice Amount is satisfied:
a. the Employee's ordinary salary and wages relating to services provided in April 2018;
b. any dividend equivalent amount the Employee may become entitled to receive under any existing profit rights agreement with [moederbedrijf] , which would otherwise be paid in April 2018; and
c. the Employee's ordinary salary and wages relating to services provided in May 2018. (…)
2.5.
The Employee may elect to accept a lesser number of Share Rights than that offered by [moederbedrijf] . Any remainder of the Variable Pay will be paid as a cash bonus (less the required PAYG withholding taxes). (…)
Clause 3.Entitlements
3.1.
A Share Right is an entitlement of the Employee to receive one fully paid Share on exercise of the Share Right. No exercise price is payable with respect to the exercise of the Share Right. While the Employee holds the Share Right, they will also have the right to receive a dividend equivalent equal to any (gross) dividend paid on Shares (except for the final dividend for the year 2017 paid in April 2018), at the discretion of [moederbedrijf] .
3.2.
The Share Rights will be subject to an exercise condition, such that no Share Right may be exercised until the 5th anniversary of the grant date of the Share Right.
3.3.
On the 5th anniversary of the grant date, the Share Rights may be exercised by the Employee providing written notice to [moederbedrijf] within one month of that 5th anniversary of the grant date. Upon receipt of such notice, [moederbedrijf] must issue or allocate one Share to the Employee for each exercised Share Right as soon as practicable.
3.4.
Shares obtained by the Employee on exercise of the Share Rights will be freely tradeable in accordance with [moederbedrijf] 's articles of association (the 'Articles of Association') and any applicable (securities) laws and/or regulations.
Clause 4.Termination
4.1.
On termination of the Employee's employment agreement with any member of the [bedrijf 1] (other than (1) through death or occupational disability or (2) as consequence of an internal transfer) prior to the 51h anniversary of the Share Rights' grant date, [moederbedrijf] shall have the right (not the obligation) to repurchase the Share Rights at a price per Share Right equal to the Intrinsic Value per Share, calculated in accordance with Clause 4.4., plus the Surcharge paid for the Share Rights (the 'Repurchase Price'). If [moederbedrijf] wishes not to use its right to repurchase the Share Rights, it must inform the Employee of this decision within 28 days of the employment termination date. In absence of such note to the Employee within 28 days, the Share Rights will be repurchased by [moederbedrijf] automatically in accordance with this Agreement. [moederbedrijf] will pay the Repurchase Price or will procure that [bedrijf 1] pays the Employee the Repurchase Price. The repurchased Share Rights will be subsequently cancelled. (…)
Clause 5.Payments, Currency and Taxes
5.1.
Entitlements related to the Share Rights shall be paid by [moederbedrijf] or, in the absolute discretion of [moederbedrijf] , by [bedrijf 1] to the Employee in the same week as dividends on the Shares are paid to the shareholders of [moederbedrijf] (…)”
3. In mei 2019 sluit eiser een overeenkomst met [moederbedrijf] B.V. waarin hij onder vergelijkbare condities nog eens 150 Share Rights en rechten op dividend-equivalente betalingen krijgt toegekend.
4. Eiser verklaart in december 2018 aan een medewerker van de [bedrijf 1] -groep dat hij in plaats van zijn nog niet genoten variabele brutobeloning over 2018, Share Rights wil ontvangen:
“(…) I note that:
* [moederbedrijf] BV has not finalized and communicated to me (either directly or through its local subsidiaries) my 2018 variable pay amount (if any) (2018 Variable Pay).
* [moederbedrijf] BV has not finalized and communicated to me (either directly or through [bedrijf 1] Ltd) any offer of 2019 share rights.
* If (a) I am made an offer of 2019 share rights, (b) I accept that offer, (…) and (c) I have any 2018 Variable Pay, I request that such funds be salary sacrificed such that I will be awarded share rights of an equivalent value (…) If I have any 2018 Variable Pay Deferred Amount I request that such funds be salary sacrificed such that I will be awarded share rights of an equivalent value. (…)
I acknowledge that payment of the remainder of my 2018 Variable Pay (if any) and all related 2018 Variable Pay salary sacrifice (excluding any 2018 Variable Pay Deferred Amount sacrifice) will occur in mid-April 2019 in connection with the grant of 2019 share rights to Australia participants in the [moederbedrijf] BV's Share Rights Plan. (…)”
5. Sinds 1 mei 2020 is eiser werkzaam voor een andere groepsvennootschap: [bedrijf 2] B.V. te [vestigingsplaats] . Vanwege de Covid-pandemie verrichtte hij tot medio augustus 2020 zijn werkzaamheden vanuit Australië, per augustus 2020 woont en werkt eiser in Nederland.
6. In oktober 2020 heeft eiser (interim- want over het lopende boekjaar) dividend-equivalente betalingen ontvangen op de winstrechten (Profit Rights en Share Rights) die hij kreeg toegekend in 2015 (€ 40.000), 2016 (€ 60.000), 2017 (€ 60.000), 2018 (€ 60.000) en 2019 (€ 30.000). Op die betaling van in totaal € 250.000 heeft [bedrijf 2] B.V. € 138.750 aan loonbelasting tegen het bijzonder tarief ingehouden. De [bedrijf 1] -groep heeft de betaling vervolgens doorbelast aan de Australische dochtervennootschap.
7. Op 10 juni 2023 is aan eiser een aanslag IB/PVV over 2020 opgelegd, die is berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 274.895 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 41.521. De over het belastbaar inkomen uit werk en woning verschuldigde inkomstenbelasting is vastgesteld op € 118.151.
Geschil en standpunten van partijen
8. In geschil is of de aan eiser in 2020 toegekende Share Rights en Profit Rights thuishoren in box 3 (standpunt eiser) of in box 1 (standpunt verweerder). Als de Profit Rights als box 1-inkomen worden beschouwd, is daarnaast nog in geschil in hoeverre voor de dividend-equivalente betaling aftrek ter voorkoming van dubbele belasting moet worden verleend.
9. Eiser stelt dat de aan hem toegekende aanspraken als één vermogensbestanddeel moeten worden beschouwd, één vermogensbestanddeel waarin zowel het recht op een aandeel als het recht op een deel van de winst is opgenomen. Dit vermogensbestanddeel komt zozeer overeen met een aandeel in het aandelenkapitaal van [moederbedrijf] B.V. dat het daaraan gelijk te stellen is. Om die reden behoren deze rechten tot de grondslag van zijn inkomen uit sparen en beleggen. In dit verband beroept eiser zich ook op het gelijkheidsbeginsel en wijst hij daartoe op een vaststellingsovereenkomst tussen de Belastingdienst en [moederbedrijf] B.V. waarin afspraken zijn gemaakt over de waardering van aandelen in [moederbedrijf] B.V. Omdat de rechten zijn toegekend in een periode waarin eiser niet in Nederland woonde of werkte, is Nederland volgens eiser niet bevoegd om de inkomsten daaruit te betrekken in de belasting over inkomen uit werk en woning.
10. Verweerder maakt onderscheid tussen de Share Rights die hij beschouwt als aandelenoptierechten in de zin van artikel 10a van de Wet op de loonbelasting 1964, en de dividend-equivalente betaling die hij ziet als loon in geld uit dienstbetrekking. Belastingheffing over een dividend-equivalente betaling vindt plaats op het moment dat deze wordt uitbetaald. Beide rechten behoren tot de grondslag van het inkomen uit werk en woning. De rechten zijn volgens verweerder niet uitsluitend verkregen als beloning voor arbeid die eiser verrichtte voor zijn Australische werkgever, maar voor arbeid binnen de gehele [bedrijf 1] -groep. Er is daarmee volgens verweerder voldoende band met de Nederlandse dienstbetrekking. Volgens verweerder is Nederland over het jaar 2020 ten aanzien van de dividend-equivalente betaling in ieder geval gedeeltelijk heffingsbevoegd. Ten slotte meent verweerder dat eiser zich niet met succes op het gelijkheidsbeginsel kan beroepen.
Beoordeling van het geschil
11. Vormt het Share Right één vermogensrecht dat gelijk te stellen is aan een gebonden aandeel in het kapitaal van [moederbedrijf] B.V., of is sprake van afzonderlijke rechten (namelijk het recht om een aandeel te verwerven en daarnaast het recht op een dividend-equivalente betaling)? Aan eiser kan worden toegegeven dat de rechten die hij in 2018 en 2019 van [moederbedrijf] B.V. ontving, in economische zin vergelijkbaar zijn met een gebonden aandeel in die vennootschap. De stelling dat een Share Right niet splitsbaar is in afzonderlijke rechten vindt evenwel zijn weerlegging in de feiten. Immers, over de jaren 2015-2017 zijn aan eiser afzonderlijk rechten op dividend-equivalente betalingen toegekend, zonder het recht om ook aandelen te kopen. Daarnaast biedt de open norm van artikel 10a, lid 6, van de Wet op de loonbelasting 1964 ruimte om het recht van eiser om aandelen in [moederbedrijf] B.V. te verwerven, als aandelenoptierecht in de zin van die bepaling aan te merken. Voor de toepassing van de Wet inkomstenbelasting 2001 is dan ook sprake van afzonderlijke rechten: een aandelenoptierecht en daarnaast een recht op loon in geld. De dividend-equivalente betaling die eiser in oktober 2020 ontving, behoort tot de grondslag van zijn inkomen uit werk en woning.
12. Voor zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel verwijst eiser naar een overeenkomst tussen de Belastingdienst en [moederbedrijf] B.V. over de fiscale waardering van aandelen in die holding. Die vaststellingsovereenkomst is onder meer van belang voor medewerkers van de [bedrijf 1] -groep die hun aandelenoptierechten hebben uitgeoefend; de overeenkomst geeft hun zekerheid omtrent de waarde die hun aandelen [moederbedrijf] B.V. in de grondslag van het inkomen uit sparen en beleggen vertegenwoordigen. De positie van een werknemer die zijn recht om aandelen in zijn werkgever te kopen heeft uitgeoefend, valt echter niet op één lijn te stellen met de werknemer die een dergelijk recht nog niet heeft uitgeoefend. Eerstgenoemde heeft immers de belasting voldaan die verschuldigd is geworden na het uitoefenen van het aandelenoptierecht, terwijl de laatstgenoemde dat nog niet heeft gedaan en dat ook niet hoeft te doen als hij ervoor kiest de optie niet uit te oefenen. Van gelijke gevallen is geen sprake en daarom gaat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet op.
13. Artikel 15 van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Australië tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (Trb. 1976, 41; hierna: het Verdrag) verdeelt de bevoegdheid om belasting te heffen over inkomsten uit niet-zelfstandige arbeid over de verdragsluitende staten:
“(…) (1) (…) salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een van de Staten ter zake van een dienstbetrekking [zijn] slechts in die Staat belastbaar, tenzij de dienstbetrekking in de andere Staat wordt uitgeoefend. Indien de dienstbetrekking aldaar wordt uitgeoefend, mag de ter zake daarvan verkregen beloning in die andere Staat worden belast.
(2) Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid is de beloning verkregen door een inwoner van een van de Staten ter zake van een in de andere Staat uitgeoefende dienstbetrekking slechts in de eerstbedoelde Staat belastbaar, indien -
(a) de genieter in die andere Staat verblijft gedurende een tijdvak of tijdvakken, die in het „year of income” of in het belastingjaar van die andere Staat een totaal van 183 dagen niet te boven gaan; en
(b) de beloning wordt betaald door of namens een werkgever die geen inwoner van die andere Staat is; en
(c) de beloning niet aftrekbaar is bij het bepalen van de belastbare winst van een vaste inrichting die, of van een vast middelpunt dat de werkgever in die andere Staat heeft. (…)”
Artikel 23 van het Verdrag regelt vervolgens de wijze waarop Nederland dubbele belastingheffing zal vermijden:
“(…) (2) Nederland is bevoegd bij het heffen van belasting van zijn inwoners in de grondslag waarnaar de belasting wordt geheven, de bestanddelen van het inkomen te begrijpen die overeenkomstig de bepalingen van deze Overeenkomst in Australië mogen worden belast.
(3) (…) Nederland [verleent] een vermindering op het overeenkomstig het tweede lid van dit artikel berekende belastingbedrag tot een bedrag dat gelijk is aan dat gedeelte van het belastingbedrag dat tot dat belastingbedrag in dezelfde verhouding staat als het gedeelte van het inkomen dat in de in het tweede lid van dit artikel bedoelde grondslag is begrepen en dat volgens (…) artikel 15, eerste lid (…) in Australië mag worden belast, staat tot het bedrag van het gehele inkomen dat de in het tweede lid van dit artikel bedoelde grondslag vormt. (…)”
14. De rechtbank stelt vast dat in de jaren 2015-2019 Profit Rights en Share Rights aan eiser zijn toegekend. Eiser was toen in Australië werkzaam voor een Australische werkgever. In oktober 2020, toen eiser in Nederland woonde, is op grond van die rechten een bedrag van € 250.000 aan inkomsten genoten (een dividend-equivalente betaling). De rechtbank is van oordeel dat deze betaling een (nagekomen) beloning vormt voor in Australië verrichte arbeid en op grond van artikel 15 van het Verdrag is die betaling ter heffing toegewezen aan Australië. De stelling van verweerder ter zitting dat de beloning pro rata van de in 2020 in Australië en Nederland gewerkte dagen aan beide landen zou moeten worden toegerekend wordt verworpen, nu de betaling naar het oordeel van de rechtbank geheel zijn oorsprong vindt in ter zake van in Australië verrichte arbeid door een inwoner van Australië verworven rechten op deze betaling. Op grond van het eerste lid van artikel 15 van het Verdrag is het heffingsrecht dan exclusief toegewezen aan Australië, nu een van de in het derde lid van artikel 15 beschreven uitzonderingssituaties zich niet voordoet. Eiser heeft in 2020 meer dan 183 dagen in Australië verbleven en de beloning is betaald namens en ten laste gekomen van de voormalige Australische werkgever.
15. Nederland mag de dividend-equivalente betaling in zijn belastinggrondslag opnemen maar moet dan op de voet van artikel 23, derde lid, van het Verdrag, een vermindering ter vermijding van dubbele belasting verlenen. Dit betekent dat het beroep gegrond zal worden verklaard.
16. Volgens artikel 23, derde lid, van het Verdrag wordt de aldaar bedoelde vermindering in dit geval berekend met de volgende formule:
verschuldigde inkomstenbelasting box 1 * buitenlands inkomen box 1/gehele inkomen box 1
De vermindering bedraagt dus:
(€ 118.151 * € 250.000/€ 274.895 =) € 107.451.
Proceskosten
17. Omdat het beroep gegrond is, heeft eiser recht op een vergoeding van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand die hij in verband met de behandeling van zijn beroep heeft moeten maken. De rechtbank stelt het bedrag van die kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.814 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907, met een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
handhaaft het belastbaar inkomen uit werk en woning van € 274.895 en het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 41.521 in de aanslag IB/PVV 2020, maar stelt de vermindering ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van het inkomen van eiser uit werk en woning over 2020 vast op € 107.451;
bepaalt dat de bestreden uitspraak voor het overige in stand blijft;
bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats komt van het bestreden besluit;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser voor een bedrag van € 1.814; en
draagt verweerder op om aan eiser het door hem betaalde griffiegeld van € 51 te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Snitker, voorzitter, en mrs. S.K.A. Efstratiades en G.H. de Soeten, leden, in aanwezigheid van mr. T. van Opzeeland, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2025.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift per post verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de datum van verzending;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
e redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep). | Link naar deze uitspraak
|
| |
|
|